ECLI:NL:RBROT:2023:12894

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
10379962
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident op basis van artikel 843a Rv in een zaak over verzekeringsfraude en rechtmatig belang

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is een incident aanhangig gemaakt door [persoon01] op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [persoon01] vordert inzage in verschillende documenten van Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna: NN), die hij nodig heeft om zijn verweer in de hoofdzaak te onderbouwen. De hoofdzaak betreft een vordering van NN tegen [persoon01] wegens vermeende verzekeringsfraude, waarbij NN stelt dat [persoon01] frauduleuze schadeclaims heeft ingediend en onterecht uitkeringen heeft ontvangen. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [persoon01] niet voldoende rechtmatig belang heeft aangetoond voor de gevraagde documenten. De rechter oordeelt dat de vordering tot inzage in de documenten niet kan worden toegewezen, omdat [persoon01] niet heeft aangetoond dat de gevraagde stukken relevant zijn voor zijn verweer. De kantonrechter wijst de vorderingen van [persoon01] af en veroordeelt hem in de proceskosten van NN. De zaak zal op een later moment verder worden behandeld in de hoofdzaak, waarbij de kantonrechter de partijen uitnodigt voor een mondelinge behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10379962 CV EXPL 23-6647
datum uitspraak: 22 december 2023
Vonnis in incident van de kantonrechter
in de zaak van
Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
gedaagde in het verzet,
verweerster in het incident,
gemachtigde: mr. L. Schuurs te Den Haag,
tegen
[persoon01],
wonende te [woonplaats01] , gemeente [gemeente01] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het verzet,
eiser in het incident,
gemachtigden: mr. T.K.A.B. Eskes en mr. T. Oosterhout-Eskes te Dordrecht.
Partijen worden hierna ‘NN’ en ‘ [persoon01] ’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de oorspronkelijke dagvaarding van 16 november 2022, met producties 1 tot en met 49;
  • het verstekvonnis van 3 januari 2023, waarbij [persoon01] is veroordeeld tot betaling van diverse geldbedragen aan NN;
  • de verzetdagvaarding van 28 februari 2023, met producties 1 tot en met 4, waaronder het exploot waarmee het verstekvonnis op 3 februari 2023 is betekend;
  • de incidentele akte ingevolge artikel 843a Rv van [persoon01] , met één productie (genummerd als productie 0);
  • de antwoordakte in artikel 843A-incident, tevens akte overlegging producties, met producties 50 tot en met 57;
  • de oproepingsbrief van de kantonrechter van 19 juni 2023 voor een mondelinge behandeling op 3 november 2023;
  • de brief van [persoon01] van 25 juli 2023, met een aanvullend 843a Rv verzoek, met producties 5 tot en met 16;
  • de brief van [persoon01] van 1 augustus 2023, met producties 17 en 18;
  • de rolbeslissing van 22 september 2023, waarbij is bepaald dat in verband met het ingestelde 843a Rv incident de mondelinge behandeling in de hoofdzaak wordt uitgesteld;
  • de antwoordakte in aanvullend artikel 843A-incident van NN van 18 oktober 2023;
  • de brief van [persoon01] van 25 oktober 2023, met (ongenummerd) productie 19;
  • de brief van [persoon01] van 10 november 2023, met producties 20 tot en met 22;
  • de antwoordakte in derde artikel 843A-incident van NN van 15 november 2023.
1.1.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident in de verzetprocedure.

2.De feiten, voor zover van belang in het incident

2.1.
Tussen partijen bestond een verzekeringsovereenkomst met betrekking tot een inboedelverzekering.
2.2.
Op 2 december 2020 heeft NN een maatregelenbrief naar [persoon01] gestuurd waarin NN [persoon01] heeft laten weten dat zij heeft geconstateerd dat [persoon01] frauduleuze schadeclaims bij NN heeft ingediend en dat [persoon01] in verband daarmee ten onrechte vier betalingen van NN heeft ontvangen die hij moet terugbetalen. Verder heeft NN [persoon01] laten weten dat [persoon01] de ontvanger is van uitkeringen op twee andere frauduleuze schadeclaims. NN vordert ook deze uitkeringen terug.
2.3.
[persoon01] heeft niet aan de vorderingen tot terugbetaling voldaan.
2.4.
Tussen NN en drie gedaagden in persoon is bij de rechtbank Rotterdam onder zaaknummer C/10/609304 / HA ZA 20-1176 een procedure aanhangig in verband met een aan hen door NN gemaakt verwijt van verzekeringsfraude. Het in die procedure gewezen tussenvonnis van 8 juni 2022 vermeldt, voor zover van belang:

2. De feiten
(…)
2.3.
In december 2019 heeft binnen NNVS een kwaliteitscontrole plaatsgevonden. Naar aanleiding van de resultaten daarvan (…), is door NNVS op enig moment het bureau “Pinkerton” ingeschakeld om aanvullend (intern) onderzoek te doen naar in het bijzonder [persoon A]. Vervolgens heeft Nationale Nederlanden in februari 2020 een eigen, nader onderzoek ingesteld. In het naar aanleiding daarvan opgemaakte rapport van 26 oktober 2020 wordt – zeer kort weergegeven – geconcludeerd dat [persoon A] in de periode 2014 tot januari 2020 in het kader van geclaimde inboedelschades ruim 240 onterechte betalingen heeft gedaan aan circa 122 verschillende verzekerden, waarbij 390 valse facturen zijn gebruikt en/of foto’s die niet waren gemaakt op de schadelocatie dan wel afkomstig waren van internet en dat naast [persoon A] (in ieder geval) [persoon B] en [persoon C] hierbij op verschillende manieren betrokken zijn geweest.
2.4.
Op 29 september 2020 is door Nationale Nederlanden aangifte gedaan tegen [persoon A], [persoon B] en [persoon C] ter zake van deelname aan een criminele organisatie, verduistering (in dienstbetrekking), oplichting, bedrog en valsheid in geschrifte.
2.5.
Op 26 oktober 2020 heeft Nationale Nederlanden een verzoek ingediend tot het leggen van conservatoir (…) beslag (…) ten laste van [persoon A], [persoon B] en [persoon C (…). De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 27 oktober 2020 verlof verleend voor de verzochte beslagen, (…).
2.6.
Op 10 november 2020 heeft Nationale Nederlanden maatregelbrieven verstuurd aan [persoon A], [persoon B] en [persoon C], (…)”
3. Het geschil in de hoofdzaak
3.1.
[persoon01] vordert bij verzetdagvaarding dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hem ontheft van de tegen hem bij verstekvonnis van 3 januari 2023 uitgesproken veroordeling en NN alsnog niet-ontvankelijk verklaart in haar vordering, althans de vordering afwijst, met veroordeling van NN in de proceskosten.
3.2.
[persoon01] legt aan zijn verzet ten grondslag dat hij in het verstekvonnis ten onrechte is veroordeeld tot betaling van geldbedragen aan NN. De betalingen die NN aan [persoon01] deed waren niet onverschuldigd; [persoon01] heeft waterschade geleden en vertrouwde erop dat de ontvangen bedragen uitkeringen onder de verzekeringsdekking betroffen. [persoon01] betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzet tot misleiding van NN als bedoeld in de polisvoorwaarden. De valse documenten en foto’s in zijn schadedossier heeft hij niet gemaakt. Van aansprakelijkheid voor schade op grond van onrechtmatige daad en/of wanprestatie dan wel een verplichting tot terugbetaling van ten onrechte ontvangen bedragen, zoals door NN gesteld, is dan ook geen sprake. [persoon01] is zelf het slachtoffer van grootschalige verzekeringsfraude waarbij een (voormalig) medewerker van NN betrokken was, ten aanzien waarvan de onder 2.4 bedoelde procedure aanhangig is. Als [persoon01] al iets fout zou hebben gedaan, dan komen de gevolgen daarvan in verband met de nalatigheid van NN op grond van eigen schuld volledig voor haar rekening. Bovendien volgt uit de redelijkheid en billijkheid dat NN haar recht om de door haar aan [persoon01] uitgekeerde bedragen terug te vorderen heeft verwerkt; NN heeft immers bij [persoon01] het vertrouwen gewekt dat de uitkeringen recht deden aan de door hem geleden schade, door tijdsverloop is de op zich al onevenwichtige bewijspositie van [persoon01] verslechterd en NN is zelf tekortgeschoten in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst door onvoldoende toezicht te houden op haar schadebehandelaars.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[persoon01] vordert, in drie afzonderlijke incidentele aktes, na vermindering van eis in zijn laatste akte, dat de rechtbank NN veroordeelt om, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat NN niet aan de veroordeling voldoet, de volgende bescheiden – ongecensureerd, waarmee [persoon01] bedoelt dat niets onleesbaar mag zijn gemaakt – aan [persoon01] te vertrekken:
het onderzoeksrapport van NN d.d. 26 oktober 2020;
het PV van aangifte d.d. 29 september 2020;
de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam d.d. 27 oktober 2020;
e maatregelbrieven gericht aan de personen A, B en C d.d. 10 november 2020;
het rapport Pinkerton, waarin acht claims uit 2019 en 2020 zijn uitgewerkt;
de
ongecensureerdeversie (ergo: niets mag zijn zwart gelakt) van alle producties die in de hoofdprocedure tegen ABC zijn ingebracht;
alle geluidsopnamen en beeldopnamen die van alle betrokken personen zijn gemaakt;
alle deskundige rapporten die voorhanden zijn die iets verklaren over voornoemde geluidsopnamen en beeldopnamen;
alle (overige) ongecensureerde processtukken die in de zaak van de rechtbank tegen de drie hoofdverdachten zijn gewisseld (incl. producties);
en alle stukken die ook maar enigszins gerelateerd kunnen zijn aan de zaak van [naam01] c.q. aan de zaak van de drie hoofdverdachten;
de schadedossiers [kenmerknummer 1] , [kenmerknummer 2] , [kenmerknummer 3] , [kenmerknummer 4] , [kenmerknummer 5] , [kenmerknummer 6] , [kenmerknummer 7] , [kenmerknummer 8] , [kenmerknummer9] , [kenmerknummer10] , [kenmerknummer11] , [kenmerknummer12] , [kenmerknummer13] en de aan die dossiers gekoppelde interviews c.q. bandopnames c.q. e-mail en briefwisselingen;
een inventarisatielijst, waarin (heel gedetailleerd) staat aangegeven welke documenten NN in haar bezit heeft die gerelateerd zijn aan de 120 verzekeringnemers en 253 valse claims, zoals omschreven in de onderzoeksrapporten van NN.
4.2.
[persoon01] legt aan zijn incidentele vordering ten grondslag dat NN niet (pro actief) volledige openheid van zaken heeft gegeven, terwijl zij dat op grond van de waarheidsplicht van artikel 21 Rv en de verplichting om stukken waarop een partij zich beroept in het geding te brengen (artikel 85 Rv) wel had moeten doen. Daarom vordert [persoon01] dat NN alsnog afschrift van de hiervoor genoemde documenten, die in het domein van NN liggen, te verstrekken. De stukken die NN inmiddels in het geding heeft gebracht (a, b, d en e) volstaan niet omdat relevante gegevens zijn weggelakt. Uit vergelijking van diverse stukken blijkt dat de weggelakte gegevens ook de naam ‘ [naam12] ’ bevat, terwijl ‘ [naam12] ’ een belangrijke rol speelt bij de schadeclaims die hij voor [persoon01] ter hand heeft genomen. Daarom meent [persoon01] dat de in het eerste verzoek gevraagde stukken ongecensureerd, dus niet afgelakt, moeten worden verstrekt. De AVG-regels doen daar niet aan af omdat het gaat om een gerechtvaardigde uitzondering als bedoeld in artikel 9 lid 2 onder f AVG (uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering).
4.3.
[persoon01] stelt dat hij de gevraagde stukken nodig heeft om zelf te kunnen beoordelen hoe de claims (qua ‘modus operandi’) in de in 2.4 bedoelde procedure zijn opgebouwd, welke stemmen (en andersoortige berichten) daar achter schuil gaan en hoe dezelfde foto als in het dossier van de schadeclaims van [persoon01] ook in die dossiers (van een eerdere datum) terecht zijn gekomen. [persoon01] wil deze stukken zien ter nadere betwisting van het verwijt dat hij die foto en de valse facturen zelf heeft gemaakt, vervalst en ingediend.
4.4.
NN voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vorderingen.
NN heeft de onder a, b, d en e gevraagde stukken in het geding gebracht, indachtig de AVG geanonimiseerd. Het onder c gevorderde afschrift van het beslagverlof heeft NN niet in het geding gebracht omdat dat dit volgens NN geen inhoudelijke uitspraak is, maar slechts een enkele pagina waarop het beslagverlof wordt verleend. Bij de andere stukken heeft [persoon01] geen rechtmatig belang, omdat die stukken voor de rechtsverhouding tussen NN en [persoon01] , en daarmee voor een beslissing in de hoofdzaak, niet relevant zijn.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak
ontvankelijkheid verzet
5.1.
Gesteld noch gebleken is dat het verzet van [persoon01] tegen het verstekvonnis niet tijdig is ingesteld. [persoon01] is dan ook ontvankelijk in het verzet tegen het verstekvonnis van 3 januari 2023 met zaaknummer 10220965 \ CV EXPL 22-36629.
in het incident
exhibitieplicht (artikel 843a Rv)
5.2.
Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan een partij die daarbij (i) rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van (ii) bepaalde bescheiden aangaande (iii) een rechtsbetrekking waarin hij partij is, van de partij die deze bescheiden (iv) te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Deze regeling strekt tot het opheffen van bewijsnood en biedt een partij de mogelijkheid kennis te nemen van een (schriftelijk) bewijsmiddel dat haar in beginsel wel bekend is, maar niet in haar bezit is. Voor een geslaagd beroep op artikel 843a Rv dient aan alle vereisten te zijn voldaan.
5.3.
De eiser tot inzage, afschrift of uittreksel moet een rechtmatig belang hebben bij de gevorderde bescheiden. Het komt er in beginsel op aan of een partij een onredelijk voordeel geniet dan wel of haar wederpartij een onredelijk nadeel lijdt doordat een bepaald (bewijs)stuk in de procedure niet als bewijsmiddel ter beschikking komt. De enkele interesse in een stuk is niet voldoende. Het hebben van een rechtens relevant belang evenmin. Het rechtmatig belang kan onder meer voortvloeien uit de rechtsverhouding tussen partijen of uit de wet en is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Er mag geen sprake zijn van een “fishing expedition”. Het moet gaan om stukken waarbij een partij een direct en concreet belang heeft en het ligt op de weg van de partij die inzage, een uittreksel of afschrift verlangt om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit dit belang blijkt. Zo dient de eiser aan te geven in hoeverre de hem bekende bescheiden waarover hij niet beschikt, hem baat kunnen brengen en tot bewijslevering strekken voor de vaststelling van zijn rechtspositie ten opzichte van zijn wederpartij.
5.4.
De kantonrechter overweegt verder dat [persoon01] NN niet op grond van artikel 843a Rv kan dwingen haar stellingen met stukken te onderbouwen. Daarvoor gelden de regels van het bewijsrecht, waarvan de hoofdregel luidt dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten of rechten draagt (artikel 150 Rv). Of aan een van partijen bewijs moet worden opgedragen, is een vraag die in het incident niet ter beoordeling voorligt, maar in de hoofdzaak aan de orde kan komen. Niettemin kan voor een gedaagde, in dit geval [persoon01] , een rechtmatig belang al snel aanwezig zijn op grond van het gegeven dat, ook als de bewijslast bij de eisende partij ligt, een betwisting of verweer gemotiveerd en onderbouwd moet worden om te kunnen voorkomen dat de vordering direct wordt toegewezen. Binnen dit kader ligt het op de weg van [persoon01] om met betrekking tot zijn incidentele vordering voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit zijn rechtmatig belang blijkt en waarom juist de gevraagde stukken relevant zijn voor de onderbouwing van zijn betwisting of verweer.
5.5.
[persoon01] stelt belang te hebben bij de gevorderde bescheiden om (i) verweer te kunnen voeren tegen de vorderingen van NN in de hoofdzaak, (ii) de draagplicht te verleggen naar derden en (iii) zijn status als ‘fraudeur’ te zuiveren. De gevorderde bescheiden zien op de betrokkenheid van derden bij verzekeringsfraude, waarin ook [persoon01] kennelijk verdacht wordt een schakel te zijn. [persoon01] meent die stukken nodig te hebben voor het bewijs dat niet hij maar een ander de valse facturen heeft opgesteld op grond waarvan NN aan [persoon01] heeft uitgekeerd.
Volgens NN gaat het betoog van [persoon01] niet op, omdat niet doorslaggevend is of [persoon01] zelf de maker is van valse stukken op grond waarvan NN aan hem heeft uitgekeerd. Ook als een ander (als hulppersoon van [persoon01] ) de valse stukken heeft gemaakt en ingediend, levert dat een aan [persoon01] toe te rekenen schending van de inlichtingenplicht op en heeft hij de uitkeringen ten onrechte ontvangen, aldus NN.
5.6.
De kantonrechter beoordeelt eerst het rechtmatig belang van [persoon01] bij de gevraagde stukken in het kader van zijn verweer tegen de vorderingen van NN in de hoofdzaak. Die beoordeling zal plaatsvinden in het licht van hetgeen NN in de oorspronkelijke dagvaarding in de hoofdzaak heeft gesteld en hetgeen [persoon01] daar in zijn verzetdagvaarding (te lezen als conclusie van antwoord) tegen in heeft gebracht.
5.7.
In de hoofdzaak gaat het om de vraag of [persoon01] terecht is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding in verband met zijn opzet tot misleiding van NN, dan wel terugbetaling van de bedragen die hij in verband met die misleiding zonder grondslag heeft ontvangen, zoals NN stelt en [persoon01] betwist. [persoon01] meent dat hij recht heeft op de ontvangen bedragen in verband met door hem geleden waterschade. Een bij NN werkzame persoon met de naam ‘ [naam12] ’ zou zich hebben bekommerd om de indiening van zijn schadeclaim. [persoon01] betwist niet dat het van de schade geleverde bewijs is vervalst, maar stelt erop te hebben vertrouwd dat de door hem van NN ontvangen bedragen verzekeringsuitkeringen betroffen in verband met door hem geleden waterschade en dat de fraude niet aan hem maar aan een ander moet worden toegerekend. De door [persoon01] gevraagde stukken zien stuk voor stuk op de betrokkenheid van derden bij verzekeringsfraude, waaronder een voormalig medewerker van NN. [persoon01] beoogt met die stukken aan te tonen dat niet hij, maar een derde op – onder meer – zijn verzekeringspolis heeft gefraudeerd. Hiertoe voert hij onder meer aan dat de valse facturen niet door hem zijn opgesteld en evenmin door hem bij NN zijn ingediend. De e-mailadressen waarmee namens [persoon01] naar NN is gemaild, zijn ook niet van hem. [persoon01] beschikt slechts over twee e-mailadressen en daarmee zijn geen stukken aan NN verstrekt. [persoon01] heeft ook verder geen bemoeienis gehad met de indiening en afhandeling van zijn schadeclaims. Dat heeft een derde, met de naam ‘ [naam12] ’ voor hem gedaan.
5.8.
De kantonrechter oordeelt dat in dat verweer geen noodzaak ligt besloten om af te wijken van de in beginsel te respecteren privacy van derden. In dit stadium lijkt voor het verweer dat [persoon01] voert voldoende dat hij kan aantonen dat niet hij, maar een niet noodzakelijk bij naam te noemen derde de maker en verspreider van de vervalste documenten is. Voor zover NN gehouden was om de stukken als bij het eerste verzoek verzocht te verstrekken, is het belang bij die stukken (a, b, d en e) met de verstrekking van de deels geanonimiseerde versies dan ook komen te vervallen. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, valt niet in te zien welk belang [persoon01] heeft bij het onder c gevraagde afschrift van het beslagverlof, dat volgens NN niet meer dan de enkele pagina met verlofverlening betreft, wat [persoon01] niet heeft betwist.
5.9.
Ten aanzien van de onder f, g, h, i en j gevorderde stukken heeft [persoon01] niet concreet gemaakt hoe die stukken, in aanvulling op de reeds van NN ontvangen stukken, bijdragen aan het eventueel door hem te leveren (tegen)bewijs. Hiermee draagt de vordering tot afgifte van die stukken in dit stadium, waarin bewijslevering nog niet aan de orde is, het karakter van een ‘fishing expedition’. Uit vaste rechtspraak volgt dat geen documenten kunnen worden opgevraagd waarvan slechts wordt vermoed dat zij mogelijk steun zouden kunnen geven aan stellingen.
5.10.
[persoon01] stelt belang te hebben bij de onder k gevorderde dossiers omdat in die dossiers dezelfde valse foto en valse facturen zouden zijn gebruikt als in de schadedossiers van [persoon01] . [persoon01] heeft niet toegelicht waarom die dossiers relevant zijn voor het bewijs van zijn stelling dat hij niet betrokken was bij de misleiding van NN, ongeacht of hij de maker van de foto en valse facturen was. De vordering tot afgifte van de onder k genoemde bescheiden is in dit licht onvoldoende onderbouwd.
5.11.
Verder geldt dat artikel 843a Rv betrekking heeft op bestaande bescheiden en niet op het opmaken daarvan. Daarom ontbreekt een grondslag voor toewijzing van de onder sub l gevorderde inventarisatielijst, die bovendien ook is aan te merken als een ‘fishing expedition’. Daarvoor is artikel 843a Rv niet bedoeld.
5.12.
De conclusie is dat een rechtmatig belang bij de gevorderde bescheiden met het oog op het verweer in de hoofdzaak (in dit stadium) ontbreekt.
5.13.
De onder ii en iii aangevoerde belangen kunnen evenmin tot toewijzing van de vorderingen leiden, omdat dit geen in het kader van dit incident te respecteren belangen zijn. Terecht heeft NN betoogd dat ingeval naast [persoon01] ook een derde jegens NN aansprakelijk zou zijn voor dezelfde schade of (terug)betalingsverplichting, het aan [persoon01] is om zijn eventuele verhaalsrecht op die – niet in deze procedure betrokken – derde uit te oefenen. Het valt niet binnen de reikwijdte van dit incident om te beoordelen of [persoon01] met het oog op dat verhaalsrecht recht op en belang heeft bij de gevorderde bescheiden. De onder iii bedoelde status hangt samen met het verweer van [persoon01] tegen het frauduleus handelen als grondslag voor de vordering van NN in de hoofdzaak en hoeft daarom niet afzonderlijk te worden beoordeeld.
5.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat de incidentele vordering op alle punten wordt afgewezen.
5.15.
Dit vonnis in incident laat onverlet dat in een later stadium van de procedure in de hoofdzaak, bijvoorbeeld na de mondelinge behandeling van de zaak, beter beoordeeld kan worden of een bevel om op grond van artikel 22 lid 1 Rv stukken in het geding te brengen dient te worden gegeven. In dat verband kan mede van belang zijn op wie van partijen ter zake van welke stellingen de bewijslast rust en in hoeverre die stellingen in het licht van eventuele gemotiveerde betwisting al dan niet voldoende zijn gehandhaafd op basis van stukken waarover de betreffende partij zou dienen te beschikken.
Proceskosten
5.16.
[persoon01] is in het incident in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van NN worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 660,00 (2 punten x tarief € 330,00)
- nakosten €
132,00
Totaal € 792,00

6.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt [persoon01] in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [persoon01] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [persoon01] ook de kosten van betekening betalen;
in de hoofdzaak
6.3.
de kantonrechter wil de zaak met partijen bespreken op een zitting;
6.4.
bepaalt dat partijen uiterlijk op
woensdag 10 januari 2024moeten laten weten op welke ochtenden/middagen in de maanden februari tot en met juli 2024 zij verhinderd zijn voor een mondelinge behandeling en hun e-mailadres moeten opgeven;
6.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
3268