ECLI:NL:RBROT:2023:12801

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
C/10/660944 / HA ZA 23-552
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verrekening op grond van huwelijkse voorwaarden met negatief vermogen

In deze zaak vordert eiser, [eiser01], in conventie dat gedaagde, [gedaagde01], wordt veroordeeld tot betaling van € 60.709 ter zake finale verrekening van het per 6 september 2021 aanwezige verrekenplichtige vermogen, als bedoeld in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden. De partijen zijn op [datum01] met elkaar getrouwd en hebben op 18 mei 2022 de echtscheiding uitgesproken. De huwelijkse voorwaarden bepalen dat bij echtscheiding wordt verrekend alsof er een algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan, maar dat verrekening achterwege blijft als het vermogen van een van de echtgenoten negatief is. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser01] op de peildatum een negatief vermogen had, omdat zijn schulden hoger waren dan zijn bezittingen. Dit betekent dat de vordering tot verrekening niet kan worden toegewezen. De rechtbank heeft ook de vordering van [gedaagde01] in voorwaardelijke reconventie niet beoordeeld, omdat de vorderingen van [eiser01] in conventie zijn afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Dordrecht
zaaknummer / rolnummer: C/10/660944 / HA ZA 23-552
Vonnis van 22 november 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te Numansdorp,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. C.K. Visser te Oud-Beijerland,
tegen
[gedaagde01],
wonende te Numansdorp,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C.N.M. Schep te Oud-Beijerland.
Partijen zullen hierna [eiser01] en [gedaagde01] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 13;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in voorwaardelijke reconventie met producties 1 tot en met 17;
  • de brief van mr. Visser van 17 oktober 2023 met producties 14 tot en met 22;
  • het B-formulier van mr. Schep van 17 oktober 2023 met producties 18 tot en met 22:
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie van mr. Visser van 20 oktober 2023 met productie 23;
  • het B-formulier van mr. Visser van 20 oktober 2023 met producties 24 en 25;
  • de mondelinge behandeling op 30 oktober 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
  • de spreekaantekeningen van mr. Visser.
1.2.
Vervolgens heeft de rechtbank de uitspraak van dit vonnis bij vervroeging bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum01] met elkaar getrouwd. Op 6 september 2021 is een verzoek tot echtscheiding ingediend bij deze rechtbank en de echtscheiding is op 18 mei 2022 uitgesproken.
2.2.
Partijen waren gehuwd op huwelijkse voorwaarden. In de huwelijkse voorwaarden is onder meer het volgende bepaald:
2. Gemeenschap van inboedel
1. De echtgenoten zijn gehuwd in gemeenschap van inboedel. Onder inboedel wordt verstaan de inboedel bedoeld in artikel 3:5 Burgerlijk Wetboek. Zij hebben elke andere huwelijksgoederengemeenschap uitgesloten.
2. Voor zover hierna niet uitdrukkelijk uitgesloten, behoren alle inboedelzaken van de echtgenoten tot de gemeenschap van inboedel, onverschillig door wie, wanneer en op welke die zaken zijn verkregen. Van de gemeenschap van inboedel zijn uitgesloten:
a. Die inboedelzaken die eventueel als aanbreng van een echtgenoot op de hierna te noemen staat van aanbrengsten vermeld zijn.
[…]
8. Finale verrekening bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed
1. Bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed wordt verrekend alsof tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen heeft
bestaan, met inachtneming van het volgende.
2. Het vermogen van ieder van de echtgenoten bestaat uit het saldo van zijn bezittingen en schulden. […]
4. Voor de bepaling van omvang en samenstelling van het verrekenplichtig
vermogen wordt als peildatum aangemerkt het tijdstip waarop het verzoek tot echtscheiding of het verzoek tot scheiding van tafel en bed is ingediend.
5. De verrekening blijft achterwege als het vermogen van een van de echtgenoten of van beide negatief is of bij het einde van het huwelijk een van de echtgenoten failliet is, in surseance van betaling verkeert of een regeling in het kader van de Schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op hem van toepassing wordt verklaard.
6. In alle gevallen blijft buiten de verrekening:
- hetgeen door ieder van de echtgenoten ten huwelijk is aangebracht, welke goederen voor wat betreft niet-registergoederen staan vermeld op de aan deze akte gehechte staat van aanbrengsten;
[…]
- de (certificaten van) aandelen in vennootschappen van één of beide echtgenoten, met een in aandelen verdeeld kapitaal waarbij de aandelen anders dan als belegging in beursgenoteerde vennootschappen worden gehouden, […]”
2.3.
Op de aan de huwelijkse voorwaarden gehechte staat van aanbrengsten staat vermeld
:
“Aanbrengsten door de heer [eiser01] : modelauto verzameling”
2.4.
[gedaagde01] is eigenaar van de echtelijke woning van partijen aan [adres01] (hierna: de woning). De WOZ-waarde van de woning per 1 januari 2022 is € 287.000,-. Op de woning rust een hypotheekschuld bij ABN Amro Bank op naam van [gedaagde01] . Deze schuld bedroeg op 6 september 2021 (de datum waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend) € 180.821,09.
2.5.
[gedaagde01] is na de echtscheiding in de woning blijven wonen met de drie kinderen van partijen. [eiser01] woont elders in [plaats02] met zijn nieuwe partner.
2.6.
[eiser01] is enig aandeelhouder van [bedrijf01] B.V. (hierna: de B.V.).

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiser01] vordert in conventie bij vonnis, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en voor zover de wet zulks toelaat:
1.
primair:
[gedaagde01] te veroordelen om aan [eiser01] tegen bewijs van kwijting te betalen de som van € 60.709 terzake finale verrekening van het per 6 september 2021 aanwezig verrekenplichtige vermogen als bedoeld in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden van partijen bestaande uit de woning en de daarop rustende hypothecaire geldlening, alsmede uit haar personenauto Suzuki 1.6 S-Cross, kenteken [kenteken01] , vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening.
subsidiair:
[gedaagde01] te veroordelen met [eiser01] tot finale verrekening over te gaan van het per 6 september
2021 aanwezig verrekenplichtige vermogen ais bedoeld in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden van partijen, bestaande uit de woning en de daarop rustende hypothecaire geldlening, alsmede uit haar personenauto Suzuki 1.6 S-Cross, kenteken [kenteken01] .
2.
de verdeling van de beperkte gemeenschap van inboedel van partijen vast te stellen als volgt:
alle inboedelzaken die vallen in de beperkte gemeenschap van inboedel van partijen worden
toegescheiden aan [gedaagde01] onder de verplichting om wegens overbedeling aan haar kant
tegen bewijs van kwijting aan [eiser01] te betalen de som van €10.000,-, althans een zodanige verdeling van de beperkte gemeenschap van inboedelzaken vast te stellen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.
[gedaagde01] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer in conventie en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser01] , althans afwijzing van de vorderingen van [eiser01] met veroordeling van [eiser01] in de kosten van het geding met wettelijke rente.
3.3.
Ter zitting heeft [eiser01] zijn vordering tot verrekening van de waarde van de Suzuki Cross ingetrokken.
In voorwaardelijke reconventie
3.4.
[gedaagde01] vordert in voorwaardelijke reconventie:
te bepalen dat bij veroordeling van [gedaagde01] tot betaling van enig bedrag aan [eiser01] , aan [gedaagde01] een betalingsregeling wordt gegeven van maximaal 20 jaar, waarbij [gedaagde01] ieder jaar,
rentevrij 1/20 deel van de door de rechtbank te bepalen hoofdsom aan de man zal voldoen, met veroordeling van [eiser01] in de kosten van het geding met wettelijke rente.
3.5.
[eiser01] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering in reconventie.
3.6.
Op de stellingen en verweren van partijen in conventie en in reconventie zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie

Waar gaat het om?
4.1.
[eiser01] vordert op grond van artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden (hierna ook wel aan te duiden als: HV) verrekening alsof tussen hem en [gedaagde01] een algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan. [eiser01] berekent het verrekenplichtig vermogen van [gedaagde01] op € 121.418,- en maakt aanspraak op de helft daarvan. Ook vordert [eiser01] verdeling van de gemeenschappelijke inboedel van partijen. Volgens [eiser01] is die inboedel € 20.000,- waard en hij vordert dat [gedaagde01] wordt veroordeeld de helft van dat bedrag aan hem te betalen.
4.2.
Volgens [gedaagde01] heeft [eiser01] een negatief vermogen en moet verrekening daarom op grond van artikel 8 lid 5 HV achterwege blijven. De inboedel heeft volgens [gedaagde01] geen waarde, met uitzondering van de verzameling model-auto’s. Volgens [gedaagde01] heeft [eiser01] met de verzameling model-auto’s en de andere spullen die hij heeft meegenomen al méér dan de helft van de waarde van de inboedel ontvangen.
4.3.
De rechtbank zal hierna eerst de vordering tot verdeling van de inboedel bespreken en vervolgens de vordering tot verrekening.
De inboedel
4.4.
Ingevolge artikel 2 lid 1 HV bestaat tussen partijen een gemeenschap van inboedel. Van die gemeenschap zijn, voor zover van belang, uitgesloten de inboedelzaken die vermeld staan op de staat van aanbrengsten die aan de huwelijkse voorwaarden is gehecht. Op die staat van aanbrengsten staat
“modelauto verzameling”als aanbrengst van [eiser01] vermeld.
4.5.
Partijen hadden op de peildatum naast de woning ook een deel van de woning van de vader van [gedaagde01] in Duitsland in gebruik. De inboedel die zich op de peildatum in de woning bevond, alsmede de inboedel die zich toen in het woongedeelte van partijen in de woning in Duitsland bevond, valt in de gemeenschap. Partijen twisten over de vraag of de verzameling model-auto’s tot de gemeenschappelijke inboedel behoort. Volgens [eiser01] behoort die verzameling niet tot de gemeenschappelijke inboedel omdat op de lijst van aanbrengsten bij de huwelijkse voorwaarden
“modelauto verzameling”staat vermeld als door hem aangebracht. Volgens [gedaagde01] vallen alleen de model-auto’s die ten tijde van de huwelijksvoltrekking aanwezig waren buiten de gemeenschappelijke inboedel en vallen de daarna verkregen model-auto’s erin.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat de model-auto’s die tijdens het huwelijk zijn verkregen tot de gemeenschappelijke inboedel van partijen behoren. Immers, met de
“modelauto verzameling”zoals op de staat van aanbrengsten vermeld, kan niet anders bedoeld zijn dan de verzameling in de staat waarin die zich ten tijde van de huwelijksvoltrekking bevond, zodat de model-auto’s die daarna zijn verkregen in de gemeenschap vallen.
4.7.
[eiser01] heeft ter zitting nog aangevoerd dat de model-auto’s eigendom zijn van de B.V.. Hij heeft deze stelling echter op geen enkele wijze onderbouwd en dit staat haaks op zijn betoog bij dagvaarding dat de model-auto’s door hem ten huwelijk zijn aangebracht. De rechtbank gaat daarom aan deze stelling voorbij en gaat ervan uit dat de model-auto’s die na de huwelijksvoltrekking zijn verkregen in de gemeenschappelijke inboedel vallen.
4.8.
Volgens [gedaagde01] hebben partijen de gemeenschappelijke inboedel al verdeeld. Ter zitting is gebleken dat [eiser01] een aantal zaken, inclusief de model-auto’s, heeft meegenomen terwijl [gedaagde01] de overige zaken heeft gehouden. Ook is gebleken dat partijen met deze verdeling instemmen; geen van beiden maakt aanspraak op toedeling van meer of andere zaken. Dit betekent dat de feitelijke verdeling van de inboedel, zoals [gedaagde01] stelt, al heeft plaatsgevonden. Voor een verdeling door de rechtbank, zoals door [eiser01] verzocht, is dus geen plaats. Wel dient beoordeeld te worden of [eiser01] , zoals hij stelt, is onderbedeeld en uit dien hoofde een vordering op [gedaagde01] heeft.
4.9.
[eiser01] stelt dat de gemeenschappelijke inboedel zonder de model-auto’s (hierna: de inventaris) € 20.000,- waard is en verbindt daaraan de conclusie dat hij voor € 10.000,- is onderbedeeld. Hij gaat er daarbij echter aan voorbij dat een deel van de inventaris aan hem is toegedeeld en hij gaat er ook aan voorbij dat de model-auto’s, die een substantiële waarde vertegenwoordigen, aan hem zijn toegedeeld. Bovendien heeft [eiser01] de stelling dat de inventaris € 20.000,- waard is op geen enkele wijze onderbouwd. Zo heeft hij geen lijst met inboedelzaken overgelegd en niet uitgelegd hoe hij tot het bedrag van € 20.000,- is gekomen. Daartegenover heeft [gedaagde01] onbetwist gesteld dat de inventaris van de woning 15 jaar geleden is aangeschaft bij Ikea en diverse kringloopwinkels en dat de spullen in Duitsland, voor zover die tot de gemeenschappelijke inboedel behoren, meer dan vijf jaar geleden in kringloopwinkels en bij uitverkopen zijn aangeschaft en bij elkaar niet meer dan € 700,- hebben gekost. Ook heeft [gedaagde01] aangeboden dat [eiser01] nog spullen mag ophalen, maar [eiser01] is daar niet op ingegaan. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [eiser01] zijn stelling dat hij bij de verdeling van de gemeenschappelijke inboedel is onderbedeeld, onvoldoende heeft onderbouwd.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [eiser01] tot verdeling van de inboedel met veroordeling van [gedaagde01] tot betaling van € 10.000,- wegens overbedeling, zal worden afgewezen.
De vordering tot verrekening
4.11.
[eiser01] vordert op grond van artikel 8 HV verrekening alsof tussen hem en [gedaagde01] een algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan. Volgens [eiser01] bestaat het verrekenplichtig vermogen van [gedaagde01] uit de overwaarde van de woning en moet [gedaagde01] de helft van die overwaarde aan hem vergoeden. Volgens [gedaagde01] heeft [eiser01] een negatief vermogen en moet verrekening daarom op grond van artikel 8 lid 5 HV achterwege blijven.
4.12.
Ingevolge artikel 8 HV wordt bij echtscheiding verrekend alsof tussen partijen een algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan. De peildatum voor de bepaling van de omvang en samenstelling van het verrekenplichtig vermogen is ingevolge artikel 8 lid 4 HV de datum waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend (6 september 2021). Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat deze datum ook als peildatum heeft te gelden voor de bepaling van de waarde van het verrekenplichtig vermogen. Verrekening blijft achterwege als het vermogen van één van de echtgenoten of van beiden negatief is (artikel 8 lid 5 HV). Buiten de verrekening blijft (ingevolge artikel 8 lid 6 HV) het aandeel van [eiser01] in de B.V..
4.13.
Volgens [gedaagde01] had [eiser01] op de peildatum geen bezittingen en wel (ten minste) drie schulden zodat het vermogen van [eiser01] op de peildatum negatief is en verrekening achterwege moet blijven. [eiser01] betoogt dat deze schulden om verschillende redenen buiten beschouwing moeten worden gelaten en dat hij wel bezittingen heeft, namelijk de aandelen in de B.V. en de verzameling model-auto’s. Per saldo is dus geen sprake van een negatief vermogen, aldus [eiser01] .
4.14.
Of de aandelen in de B.V. moeten worden meegeteld bij de beantwoording van de vraag of het vermogen van [eiser01] negatief is (en dus of aan verrekening wordt toegekomen) hangt af van de uitleg van artikel 8 lid 5 HV. Volgens [eiser01] gaat het bij de vraag of zijn vermogen negatief is niet om zijn verrekenplichtig vermogen maar om zijn totale vermogen. Hij baseert dit op de letterlijke tekst van artikel 8 lid 5 HV. Daar staat dat verrekening achterwege blijft als
“het vermogen”van een van de echtgenoten of van beiden negatief is. Daar staat dus niet
“het verrekenplichtig vermogen”.[gedaagde01] betoogt dat dit geen redelijke uitleg is van artikel 8 lid 5 HV. Volgens [gedaagde01] is er geen reden waarom de aandelen in de B.V. zouden meetellen bij de vaststelling óf aan verrekening wordt toegekomen terwijl zij, als er aan verrekening wordt toegekomen, buiten de verrekening blijven.
4.15.
De rechtbank overweegt als volgt. De uitleg van de huwelijkse voorwaarden dient te geschieden aan de hand van het zogenaamde Haviltex-criterium. Daarbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij deze uitleg dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van artikel 8 lid 5 HV met zich dat verrekening achterwege blijft indien het verrekenplichtig vermogen van [eiser01] negatief is. Onbetwist is immers dat een belangrijk doel van de huwelijkse voorwaarden is [gedaagde01] te beschermen tegen (zakelijke) schuldeisers van [eiser01] . Die bescherming faalt indien tot verrekening wordt overgegaan wanneer het verrekenplichtig vermogen van [eiser01] negatief is. Immers, in dat geval wordt vermogen van [gedaagde01] gebruikt om schulden van [eiser01] te betalen. Onder
“het vermogen”in artikel 8 lid 5 HV moet dus worden verstaan:
het verrekenplichtig vermogen. De aandelen van [eiser01] in de B.V. vallen daarbuiten en tellen dus niet mee bij de bepaling of het vermogen van [eiser01] negatief is in de zin van artikel 8 lid 5 HV.
4.16.
Het aandeel van [eiser01] in de inboedel, inclusief de modelauto’s die tijdens het huwelijk zijn verkregen, valt wel in het verrekenplichtig vermogen van [eiser01] .
[eiser01] heeft ter zitting uitgelegd dat de verzameling modelauto’s deels uit Lego-auto’s en deels uit schaalmodellen bestaat. Volgens [eiser01] bestond de verzameling vóór het huwelijk uit vijf Lego-auto’s en 20 schaalmodellen en bestaat de verzameling nu uit 15 Lego-auto’s en 100 schaalmodellen. De Lego-auto’s variëren volgens [eiser01] in waarde tussen € 250,- en € 500,- (dus gemiddeld € 375,-) en de schaalmodellen tussen € 50,- en € 450,- (dus gemiddeld € 250,-).
Uitgaande van de aantallen en de bedragen die [eiser01] noemt, is de waarde van de tijdens het huwelijk verkregen auto’s (10 x € 375,-) + (80 x € 250,-) = € 23.750,-. [eiser01] had op de peildatum aanspraak op de helft van de waarde van deze auto’s (= € 11.875,-). De waarde van de overige inboedel (de inventaris) begroot de rechtbank in billijkheid op nihil, zodat de waarde van de bezittingen van [eiser01] op de peildatum, uitgaande van de aantallen en de waardes die [eiser01] noemt, € 11.875,- is. Van een negatief vermogen als bedoeld in artikel 8 lid 5 HV is dan dus sprake als de schulden van [eiser01] op de peildatum hoger zijn dan € 11.875,-.
4.17.
Er is sprake van drie schulden: een rekening-courantschuld aan de B.V., waarvan tussen partijen vaststaat dat die op de peildatum € 37.111,- bedroeg, een TOZO-schuld waarvan tussen partijen vaststaat dat die op de peildatum € 6.565,= bedroeg, en een schuld aan Stex Fitness GmbH (hierna: Stex). Volgens [eiser01] moet de schuld aan de B.V. niet worden meegeteld voor de bepaling van zijn vermogen als bedoeld in artikel 8 lid 5 HV omdat dit geld is besteed aan de kosten van de gezamenlijke huishouding, en moeten de TOZO-schuld en de schuld aan Stex niet worden meegeteld omdat dit zakelijke schulden zijn. Een en ander wordt door [gedaagde01] betwist.
4.18.
De schuld aan Stex betreft een schuld uit hoofde van een overeenkomst voor de huur van fitnessapparatuur, die in 2010 door [eiser01] met Stex is aangegaan. Bij vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 augustus 2013 is [eiser01] veroordeeld om uit dien hoofde aan Stex een bedrag van € 25.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 5 maart 2013. Dit bedrag was, zo blijkt uit een aan [eiser01] betekend exploit van derden-beslaglegging, op 12 augustus 2016 opgelopen tot € 34.098,38 inclusief rente en kosten. Op de peildatum, 6 september 2021, bedroeg de vordering van Stex, met bijboeking van de wettelijke handelsrente, tenminste € 46.040,91.
4.19.
[eiser01] heeft ter zitting aangevoerd dat hij met Stex een afbetalingsregeling heeft getroffen waarbij Stex haar vordering heeft beperkt tot € 18.250,-, en hij heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat sinds oktober 2022 door de B.V. maandelijks betalingen variërend van € 500,- tot € 1.000,- worden gedaan aan Stex. Onduidelijk is echter wanneer deze regeling getroffen is. Voor zover [eiser01] heeft bedoeld te stellen dat deze regeling op de peildatum reeds bestond, is die stelling onvoldoende met feiten onderbouwd. [eiser01] heeft immers ter zitting gezegd dat hij denkt (maar niet zeker weet) dat de regeling in november 2021, dus na de peildatum, is getroffen, en de betalingen aan Stex zijn pas in oktober 2022, meer dan een jaar na de peildatum, begonnen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat op de peildatum nog geen sprake was van een betalingsregeling en dat de schuld derhalve tenminste € 46.040,91 bedroeg.
4.20.
[eiser01] heeft ook ter zitting aangevoerd dat de schuld aan Stex niet als privé-schuld moet worden beschouwd maar als schuld van de B.V. omdat de schuld betrekking had op het bedrijf. De schuld is daarom volgens [eiser01] opgenomen in de balans van de B.V. en wordt door de B.V. afbetaald. Dit verweer faalt echter. Dat de schuld door [eiser01] is aangegaan ten behoeve van zijn bedrijf doet niet af aan het feit dat [eiser01] jegens Stex aansprakelijk is voor de schuld en dat Stex privé-vermogen van [eiser01] kan uitwinnen voor de schuld. Bovendien zijn de huwelijkse voorwaarden, zoals [eiser01] zelf stelt, vooral aangegaan om [gedaagde01] tegen zakelijke schulden van [eiser01] te beschermen. Daarbij past het niet een schuld van [eiser01] voor de toepassing van artikel 8 lid 5 HV buiten beschouwing te laten omdat het een zakelijke schuld betreft.
4.21.
Uit het voorgaande volgt dat voldoende vaststaat dat [eiser01] op de peildatum een schuld van tenminste € 46.040,91 aan Stex had. Dat is meer dan het bedrag van de bezittingen van [eiser01] op de peildatum (€ 11.875,-). Het vermogen als bedoeld in artikel 8 lid 5 HV van [eiser01] op de peildatum is dus negatief, zelfs indien de rekening-courantschuld van [eiser01] aan de B.V. van € 37.111,- en de TOZO-schuld van € 6.565,- buiten beschouwing worden gelaten. Ook indien wordt uitgegaan van een schuld van € 18.250,- aan Stex is het verrekenplichtig vermogen van [eiser01] op de peildatum negatief. Dit betekent dat ingevolge artikel 8 lid 5 HV verrekening achterwege dient te blijven.
4.22.
[eiser01] heeft nog aangevoerd dat toepassing van artikel 8 lid 5 HV in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Volgens [eiser01] hebben partijen weliswaar beoogd de vrouw te beschermen tegen zijn (zakelijke) schuldeisers, maar hebben zij ook beoogd te waarborgen dat ieder bij echtscheiding een gelijk deel zou ontvangen van hetgeen tijdens het huwelijk is opgebouwd. Bovendien is volgens [eiser01] sprake van een grote mate van (financiële) verstrengeling van het privéleven van partijen en zijn onderneming, in die zin dat kosten van het gezamenlijke huishouden werden betaald vanaf de rekening van de B.V. en werden geboekt in de rekening-courant tussen [eiser01] en de B.V.. Dit in combinatie met de bedoeling van partijen leidt er volgens [eiser01] toe dat [gedaagde01] geen beroep kan doen op artikel 8 lid 5 HV.
4.23.
Dit verweer van [eiser01] faalt. Met het verrekeningsbeding van artikel 8 HV hebben partijen beoogd ieder van hen bij echtscheiding een aanspraak te geven op de helft van het gezamenlijk vermogen, maar partijen hebben daar een belangrijke uitzondering op gemaakt. Die uitzondering is vastgelegd in artikel 8 lid 5 HV. Dat artikel beoogt de ene echtgenoot tot op zekere hoogte bescherming te bieden tegen schuldeisers van de andere echtgenoot. Met haar beroep op dat artikel geeft [gedaagde01] dus uitvoering aan hetgeen partijen bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden voor ogen stond. Van strijdigheid met de bedoeling van partijen, zoals [eiser01] stelt, is daarom geen sprake.
4.24.
Dat tijdens het huwelijk van partijen kosten van het gezamenlijke huishouden werden betaald ten laste van de rekening-courant van [eiser01] bij de B.V., wordt door [gedaagde01] betwist. Maar zelfs indien dat het geval was, valt niet in te zien waarom dat ertoe moet leiden dat [gedaagde01] geen beroep op artikel 8 lid 5 HV toekomt. Immers, van een negatief vermogen van [eiser01] als bedoeld in dat artikel is ook sprake indien de rekening-courantschuld van [eiser01] aan de B.V. geheel buiten beschouwing wordt gelaten.
4.25.
Uit het voorgaande volgt dat ingevolge artikel 8 lid 5 HV verrekening tussen partijen achterwege dient te blijven. De vordering van [eiser01] , ertoe strekkende dat [gedaagde01] € 60.709,- dient te betalen ter zake van verrekening, althans dat [gedaagde01] wordt veroordeeld met [eiser01] tot verrekening over te gaan, zal daarom worden afgewezen.
In voorwaardelijke reconventie
4.26.
De vordering in voorwaardelijke reconventie is door [gedaagde01] ingesteld onder de voorwaarde dat zij wordt veroordeeld een bedrag aan [eiser01] te betalen op grond van een verrekeningsvordering en/of overbedelingschuld. Nu de vorderingen van [eiser01] in conventie worden afgewezen, wordt aan beoordeling van de vordering in voorwaardelijke reconventie dus niet wordt toegekomen.
De proceskosten
Gelet op de relatie tussen partijen (ex-echtgenoten) zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren, en wel zo dat ieder de eigen proceskosten draagt

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
5.3.
verstaat dat de voorwaarde voor de eis in voorwaardelijke reconventie niet is vervuld.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is getekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2023.
2504/3310