ECLI:NL:RBROT:2023:12765

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
ROT 21/5601 (tussenuitspraak)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake arbeidsongeschiktheid en Ziektewet van eiseres met psychische en lichamelijke klachten

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 16 februari 2023, wordt de zaak behandeld van eiseres die zich heeft ziekgemeld met longklachten en psychische klachten. Eiseres, die als schoonmaakster werkte, ontving vanaf 1 maart 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en heeft zich op 12 maart 2021 ziekgemeld. De verzekeringsarts heeft eiseres op 15 april 2021 onderzocht en geconcludeerd dat zij niet volledig arbeidsongeschikt is. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat er geen medische gronden zijn die haar ongeschiktheid voor haar werk als schoonmaakster onderbouwen. Eiseres heeft echter in beroep aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische klachten, waaronder een borderline persoonlijkheidsstoornis en PTSS. De rechtbank oordeelt dat het medisch oordeel van de verzekeringsarts onvoldoende gemotiveerd is, vooral met betrekking tot de psychische klachten van eiseres. De rechtbank stelt dat de verzekeringsarts niet adequaat heeft gereageerd op de medische informatie die door eiseres is overgelegd. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken na deze tussenuitspraak. Als verweerder dit niet doet, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5601
tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. L.A. Alderlieste,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres met ingang van 19 april 2021 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 27 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om een reactie te overleggen op de door eiseres op 28 juni 2022 overgelegde (medische) stukken.
Verweerder heeft bij brief van 29 juli 2022 een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 juli 2022 overgelegd. Eiseres heeft hierop bij brief van 22 september 2022 een reactie gegeven.
Partijen hebben desgevraagd niet aangegeven nader mondeling op zitting te willen worden gehoord. De rechtbank sluit hierbij het onderzoek.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres heeft laatstelijk werkzaamheden verricht als schoonmaakster voor 18,8 uur per week. Vanaf 1 maart 2021 ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiseres heeft zich vervolgens met ingang van 12 maart 2021 ziekgemeld met longklachten en psychische klachten.
Besluitvorming
2.1.
Ter beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres heeft de verzekeringsarts eiseres op 15 april 2021 op het spreekuur onderzocht. In het rapport van 15 april 2021 heeft de verzekeringsarts overwogen dat eiseres benauwdheid en psychische klachten claimt. Voor haar astma heeft eiseres sinds een jaar geen controle bij de longarts of een longfunctie(onderzoek) gehad. Voor haar hooikoorts heeft eiseres geen medicamenteuze behandeling. De psychische klachten lijken een gevolg te zijn van sociale problematiek. Eiseres is in juni 2020 gescheiden en heeft twee kinderen met psychische klachten. Omdat zij in 2014 al een Wet WIA-beoordeling heeft gehad in verband met psychische klachten, lijkt het of deze klachten al langer spelen. Voor deze klachten heeft eiseres geen (intensieve) behandelingen. De verzekeringsarts vindt de claimklachten niet plausibel en consistent. Op het spreekuur kon de verzekeringsarts ten aanzien van de longen geen afwijkingen objectiveren. Gelet op het beeld op het spreekuur en de claimklachten en omdat eiseres niet behoort tot een van de uitzonderingscategorieën die staan vermeld in het Schattingsbesluit (geen sprake van bedlegerigheid, ADL-afhankelijkheid (Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen zoals eten, drinken, aan-en uitkleden, in -en uit bed komen, toiletgang), opname in een ziekenhuis of zorginstelling, een terminale situatie of onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op basis van een ernstige psychiatrische aandoening), is eiseres niet volledig arbeidsongeschikt op medische gronden.
De verzekeringsarts heeft de arbeidsdeskundige verzocht om de werkomstandigheden van eiseres met betrekking tot prikkelende stoffen en de gewerkte uren te onderzoeken. Mocht hieruit blijken dat er geen sprake is van een overmatige longprikkelende werkomgeving en betreft de urenomvang (afgerond) 20 uur per week, dan is de verwachting dat er sprake is van herstel voor de maatgevende functie. De verzekeringsarts ziet dan medisch gezien geen belemmeringen om 4 uur per dag deze (schoonmaak)werkzaamheden uit te voeren.
2.2.
In het rapport van 16 april 2021 heeft de verzekeringsarts overwogen dat de arbeidsdeskundige naar aanleiding van zijn telefoongesprek met de werkgever van eiseres heeft verklaard dat er geen sprake was van longprikkelende werkomstandigheden en dat de urenomvang 18,8 uur per week was. Medisch gezien is eiseres gelet op de bevindingen, anamnese, onderzoek op het spreekuur en het beleid van de curatieve sector per 19 april 2021 daarom geschikt te achten voor de maatgevende functie van schoonmaakster. De belastbaarheid wordt medisch gezien niet overschreden in deze functie, volgens de verzekeringsarts, mede omdat eiseres met de huidige klachten deze werkzaamheden heeft kunnen verrichten en ook het beleid vanuit de curatieve sector niet laat zien dat er sprake is van ernstige medische aandoeningen.
2.3.
Verweerder heeft eiseres vervolgens bij het primaire besluit vanaf 19 april 2021 weer arbeidsgeschikt verklaard voor haar eigen werk.
3.1.
Bij de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 23 september 2021 naar aanleiding van het door eiseres overgelegde medisch dossier van de huisarts overwogen dat uit longfunctieonderzoek van longarts [naam longarts] van 12 februari 2019 blijkt dat er wel afwijkingen zijn, maar dat deze niet zodanig ernstig zijn dat eiseres de maatstaf ‘haar arbeid’ niet zou kunnen verrichten. Op grond van de bevindingen van de verzekeringsarts bij zijn psychisch onderzoek van eiseres op 15 april 2021 vindt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiseres in staat moet worden geacht om de belasting op mentaal gebied in de maatstafarbeid aan te kunnen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep neemt aan dat er sprake zal zijn van werkdruk en prikkels, maar hier staat tegenover dat het gaat om een parttimebaan van 20 uur per week, waarbij eiseres in staat is om te kunnen recupereren op de uren dat zij niet werkt.
Naar aanleiding van een consult bij de huisarts op 16 april 2021 vond er uitgebreid bloedonderzoek plaats op 19 april 2021, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat hieruit geen afwijkende waarden naar voren zijn gekomen. Gelet op het voorgaande heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt van de verzekeringsarts onderschreven.
3.2.
Op grond van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verweerder het primaire besluit vervolgens bij het bestreden besluit gehandhaafd.
Standpunten in beroep
4.1
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar lichamelijke en psychische klachten. Zij acht zich niet in staat het fysiek zware schoonmaakwerk te verrichten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres op 28 juni 2022 een brief van haar psycholoog van 31 mei 2022, een tussentijdsverslag van haar psycholoog van 16 maart 2022 en een ondersteuningsverslag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van de gemeente van 13 mei 2022 overgelegd.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het nadere rapport van 26 juli 2022 geconcludeerd dat uit de brief van 31 mei 2022 en het tussentijdsverslag van 16 maart 2022 van de psycholoog [naam psycholoog] en verpleegkundige [naam verpleegkundige] blijkt dat er naast de PTSS en de longklachten ook sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Dit is tijdens de heroverweging in bezwaar ook al aan de orde geweest. Op dat moment was ook al bekend dat eiseres was gestart met de behandeling DGT (Dialectische GedragsTherapie) die wordt beschreven in de recente bijlagen die eiseres overlegde. De brief van 31 mei 2022 en het tussentijdsverslag van 16 maart 2022 van de psycholoog bevestigen het feit dat er sprake is van een zekere mentale kwetsbaarheid. Dit is onderkend tijdens de heroverweging in bezwaar. Het ondersteuningsverslag in het kader van de Wmo bevat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook geen medische feiten op grond waarvan een ander standpunt moet worden ingenomen. Hij acht eiseres, abstraherend van zorg voor gezin en huishouden, in staat om de maatstaf zijn arbeid, zijnde schoonmaakster voor (afgerond) 20 uur per week, te verrichten.
4.3.
Eiseres heeft in haar reactie van 22 september 2022 aangevoerd dat uit de door haar overgelegde medische stukken is gebleken dat de verzekeringsartsen onvoldoende aandacht hebben besteed aan de psychische problemen en de bij haar gestelde diagnoses (borderline en PTSS). Eiseres heeft de rechtbank verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
Op grond van het vijfde lid van dit artikel wordt ten aanzien van de verzekerde die geen werkgever (meer) heeft, onder "zijn arbeid" verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt onder "zijn arbeid" als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de ZW verstaan: de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.
Beoordeling
6. Bij een beroep tegen een hersteldverklaring gaat het in een geval als hier aan de orde uitsluitend om de vraag of eiseres als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid, in dit geval de arbeid als schoonmaakster voor 18,8 uur per week. Daarbij staat in het bijzonder ter beoordeling of het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen.
7.1.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, anamnese en lichamelijk en psychisch onderzoek tijdens een spreekuur. Voorts heeft de verzekeringsarts de bevindingen van de arbeidsdeskundige naar de werkomstandigheden van de functie van schoonmaakster van eiseres meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook dossierstudie verricht, heeft de bezwaargronden meegewogen, is aanwezig geweest bij de telefonische hoorzitting op 17 augustus 2021 en heeft de door eiseres in bezwaar overgelegde informatie van de huisarts meegewogen. Er is geen reden om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt onvoldoende gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende gemotiveerd waarom wat eiseres heeft aangevoerd, met name met betrekking tot haar psychische klachten, niet leidt tot de conclusie dat zij ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 26 juli 2022 gesteld dat de borderline persoonlijkheidsstoornis tijdens de heroverweging in bezwaar al aan de orde is geweest. Met eiseres in haar aanvullende beroep van 22 september 2022 merkt de rechtbank op dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep die diagnose in zijn rapport van 23 september 2021 slechts heeft genoemd, maar niets over de borderline persoonlijkheidsstoornis van eiseres heeft overwogen. Hetzelfde geldt voor de PTSS. De opmerking van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 26 juli 2022 dat de brief van 31 mei 2022 en het tussentijdsverslag van 16 maart 2022 van de psycholoog bevestigen dat er bij eiseres sprake is van een zekere mentale kwetsbaarheid, is onvoldoende onderbouwing voor zijn conclusie dat deze stukken geen aanleiding geven om een ander standpunt in te nemen, met name ook omdat in de stukken van de psycholoog naast de (drie) genoemde diagnoses ook blijkt dat eiseres op de wachtlijst staat voor een psychodiagnostisch onderzoek voor het bepalen van haar IQ en mogelijke ADHD.
Ook is de rechtbank in het kader van de psychische klachten onduidelijk wat in het rapport van 23 september 2021 precies wordt bedoeld met de opmerking dat eiseres in staat is om te kunnen recupereren op de uren dat zij niet werkt en hoe dat ertoe leidt dat eiseres daarom in staat moet worden geacht om de belasting op mentaal gebied (werkdruk en prikkels) in de maatstafarbeid aan te kunnen.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder nadere motivering niet volgen in zijn conclusies. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het motiveringsbeginsel uit artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Conclusie en gevolgen

8. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan of met een aanvullende motivering, of, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Met inachtneming van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen zal verweerder nader moeten motiveren dat de functie van schoonmaakster geschikt geacht kan worden voor eiseres.
9. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak,
  • draagt verweerder op, indien hij van deze gelegenheid geen gebruik maakt, dit binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 16 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.