ECLI:NL:RBROT:2023:12655

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
ROT 21/1844
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vergunning voor kamerbewoning in Rotterdam en de vereisten voor positieve invloed op het woonmilieu

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de vergunning voor kamerbewoning in de Kralingen Oost wijk beoordeeld. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 11 juni 2020, maar eiser betwistte deze op basis van de argumentatie dat de vergunning niet voldeed aan de vereisten van de Huisvestingsverordening. Eiser stelde dat de verplichting tot vrijwilligerswerk, zoals opgenomen in het huurcontract, onvoldoende was om aan te tonen dat de kamerbewoning een positieve invloed zou hebben op het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende feiten en omstandigheden had aangedragen om te onderbouwen dat de kamerbewoning daadwerkelijk een positieve invloed zou hebben. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept de vergunning, omdat de enkele clausule over vrijwilligerswerk niet voldeed aan de eisen van de Huisvestingsverordening. De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag had moeten afwijzen en bepaalt dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1844

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats 1] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam(het college),
(gemachtigde: mr. J.C. Avedisian en mr. V. van den Berg).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam vergunninghouder]uit [plaats 2] (de vergunninghouder).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de door het college verleende vergunning voor kamerbewoning door maximaal zeven personen in de in Kralingen Oost gelegen woning aan de [adres] , te Rotterdam (hierna: de woning).
1.2.
Het college heeft de vergunning bij besluit van 11 juni 2020 (het primaire besluit) verleend op grond van artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 (hierna: de Huisvestingswet) en artikel 3.2.5. van de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2019 (hierna: de Huisvestingsverordening). Het bezwaar dat eiser tegen de vergunning heeft gemaakt, heeft het college met het besluit van 16 februari 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.4.
De vergunninghouder heeft bij brief van 20 augustus 2023 gereageerd op het beroepschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.

Feiten en totstandkoming van het bestreden besluit

2.1.
Ten tijde van de aanvraag op 14 april 2020 werd de woning legaal als woongroep bewoond door studenten en was de woning een zogenoemd verenigingshuis van een Rotterdamse studentenvereniging.
2.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de vergunning verleend. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2.3.
De Algemene bezwaarschriftencommissie heeft in haar advies over het bezwaar van eiser, kort samengevat, overwogen dat de bepalingen uit hoofdstuk 3 van de Huisvestingsverordening buiten toepassing moeten worden gelaten, waardoor de grondslag voor de verleende vergunning voor kamerbewoning is komen te vervallen. De vergunning is dan ook ten onrechte verstrekt, aldus de bezwaarschriftencommissie.
De bezwaarschriftencommissie heeft er vervolgens in haar advies als overwegingen ten overvloede op gewezen dat het college bij de beoordeling van een vergunningaanvraag, bij het criterium of kamerbewoning een positieve invloed heeft op het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt, een belangenafweging moet verrichten. De bezwaarschriftencommissie meent in dit verband dat het enkel opnemen van een bepaling over vrijwilligerswerk in het huurcontract onvoldoende is om te beoordelen of een impuls wordt gegeven aan de leefbaarheid van het gebied. Op voorhand moet duidelijk zijn of sprake is van een positieve invloed en waaruit deze bestaat, aldus de adviescommissie.
2.4.
Het college heeft in afwijking van dit advies het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het college stelt zich op het standpunt dat hoofdstuk 3 van de Huisvestingsverordening wel van toepassing is omdat onderbouwd is dat sprake is van schaarste en onevenwichtige en onrechtvaardige effecten die het noodzakelijk maken van de bevoegdheden uit artikel 21 Huisvestingswet gebruik te maken. Daarnaast stelt het college zich op het standpunt dat is voldaan aan de criteria die gelden voor het verlenen van een vergunning voor kamerbewoning. Het college meent dat vergunningverlening een positieve invloed heeft op het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt. Daarbij heeft het college van belang geacht dat sprake is van de legalisering van een bestaande situatie, dat er geen geregistreerde overlastmeldingen bekend zijn op het adres en dat uit de huurovereenkomst volgt dat voorwaarden worden gesteld aan een goede huurder en de huurders ook een bijdrage leveren aan een positief woonmilieu en leefbaarheid in de buurt. De huurders, de studenten, zullen per persoon tenminste 4 uur per maand vrijwilligerswerk doen.
3. Eiser voert aan dat het college de vergunning ten onrechte heeft verleend. Daartoe betoogt hij dat het college bij de beoordeling of de kamerbewoning een positieve invloed op het woonmilieu en leefbaarheid in de buurt heeft ten onrechte geen totale afweging heeft gemaakt van alle van belang zijnde omstandigheden. Het enkel opnemen van een bepaling tot het verrichten van vrijwilligerswerk is volgens eiser onvoldoende om te beoordelen of een impuls wordt gegeven aan het woonmilieu en de leefbaarheid in een gebied. Onduidelijk is immers of het vrijwilligerswerk ook daadwerkelijk door de studenten zal worden uitgevoerd, zeker nu het niet uitvoeren daarvan slechts leidt tot een boete van € 10,- per maand. Het college had moeten onderzoeken of in dit specifieke geval de kamerbewoning zal leiden tot een positieve invloed op het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt. Voorts heeft het college nagelaten vast te stellen hoe de kamerbewoning de leefbaarheid van de buurt ten goede komt. In dat verband wijst eiser erop dat in Rotterdam Kralingen sprake is van overbewoning door studenten en dat bekend is dat studenten stelselmatig overlast veroorzaken. In het licht van deze situatie had verweerder ook een tijdelijke vergunning kunnen verlenen. Ook wijst eiser erop dat wel degelijk sprake is van overlast en dat omwonenden daarvan melding hebben gedaan bij politie. Deze meldingen zijn echter niet aan de gemeente doorgegeven. Daarbij worden er in toenemende mate meldingen van overlast gedaan, niet alleen veroorzaakt door bewoners van de woning.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt op basis van de beroepsgronden van eiser of het bestreden besluit in stand kan blijven.
4.1.
Voor de bij deze beoordeling relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd die zien op de juridische grondslag van hoofdstuk 3 van de Huisvestingsverordening. Hierdoor en gelet ook op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:484) ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel het door het college ingenomen standpunt dat de gemeenteraad de bevoegdheid had om de Huisvestingsverordening vast te stellen en dat de gemeenteraad een vergunningsplicht voor het onttrekken van woonruimte in de verordening heeft mogen opnemen voor onjuist te houden.
6. Uit de tekst van artikel 3.2.5. van de Huisvestingsverordening volgt dat het college verplicht is de vergunning voor kamerbewoning te verlenen indien aan de in dit artikel opgenomen criteria onder a, b en c wordt voldaan. Indien aan één of meerdere criteria niet wordt voldaan, moet het college de vergunning weigeren.
6.1. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de kamerbewoning een positieve invloed op het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt zal hebben en of het college daarbij een juiste toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd, waarbij het gaat om artikel 3.2.5, aanhef en onder b van de Huisvestingsverordening.
6.2.
Bij de vraag of kamerbewoning een positieve invloed op het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt zal hebben, komt het college een zekere mate van beoordelingsruimte toe. Dat neemt niet weg dat het aan het college is om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken op grond waarvan het zich op het standpunt stelt dat aan het vereiste van ‘een positieve invloed’ is voldaan. De rechtbank wijst er hierbij op dat tussen partijen niet in geschil is dat de wijk Kralingen-Oost, waarin de woning staat, te kampen heeft met overlast veroorzaakt door studenten. Een groot aantal woningen is ‘verkamerd’ en wordt inmiddels verhuurd aan studenten, als gevolg waarvan de leefbaarheid in de wijk onder druk is komen te staan. Van het college mag daarom worden verwacht dat het zorgvuldig onderbouwt waarom naar zijn oordeel de kamerbewoning waarvoor vergunning is aangevraagd een positieve invloed op het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt heeft.
6.3.
Blijkens het bestreden besluit heeft het college het standpunt dat de kamerbewoning een positieve invloed heeft onder meer gebaseerd op de omstandigheid dat de woning ook vóór de aanvraag al door studenten werd bewoond waardoor sprake is van formalisatie van een bestaande situatie en dat er ten aanzien van de woning geen overlastmeldingen bekend zijn. Naar het oordeel van de rechtbank zeggen deze omstandigheden echter weinig over de vereiste positieve invloed van kamerbewoning in deze woning op het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt. Dat betekent dat het standpunt van het college dat is voldaan aan het criterium van positieve invloed, alleen steunt op het verrichten van vrijwilligerswerk door de studenten. Het college wijst erop dat de studenten zich er bij het ondertekenen van hun huurovereenkomst toe verplichten om minimaal vier uur per maand vrijwilligerswerk in de buurt te verrichten.
6.4.
In de toelichting op de Huisvestingsverordening 2019 staat over het criterium onder b: "
Huisvesting van studenten […] kan in bepaalde omstandigheden een impuls geven aan de leefbaarheid in een gebied. Het is aan het college van burgemeester en wethouders om te beoordelen of dit in het specifieke geval van toepassing is. Hier is bijvoorbeeld sprake van in het geval dat de in de woning te huisvesten studenten minimaal één dagdeel per maand vrijwilligerswerk uitvoeren waar de leefbaarheid in de buurt baat bij heeft."
6.5.
In dit geval is in het huurcontract zelf geen bepaling opgenomen ten aanzien van vrijwilligerswerk. In juni 2020 is een door de bewoners ondertekend aanvullend artikel in het huurcontract opgenomen inzake het vrijwilligerswerk. Dit artikel luidt als volgt:

Vrijwilligerswerk
Iedere bewoner/huurder zal zich binnen 1 maand nadat hij in het huis is komen wonen, inschrijven als vrijwilliger bij Rotterdammersvoorelkaar.nl of een soortgelijke vrijwilligersorganisatie, tenzij die bewoner/huurder lid is van een Studentenvereniging die met de Gemeente Rotterdam afspraken heeft gemaakt over vrijwilligerswerk door haar leden.
Na inschrijving als vrijwilliger, dan wel als lid van de bedoelde Studentenvereniging, zal iedere bewoner/huurder ten minste 4 uur per maand vrijwilligerswerk verrichten.
Mocht een bewoner/huurder zich zonder geldige reden niet aan de genoemde verplichtingen houden, dan kan hij in gebreke worden gesteld. Mocht hij, na ingebrekestelling, niet binnen 1 maand aan zijn verplichtingen hebben voldaan, dan zal hij een boete verbeuren van 10,- euro per maand.”
6.6.
Hoewel de bewoners van de woning zich door ondertekening van het aanvullende artikel aangaande vrijwilligerswerk gecommitteerd hebben aan het verrichten van vrijwilligerswerk voor minimaal 4 uur per week en er in het artikel ook een bepaling is opgenomen over eventuele maatregelen indien een bewoner zich niet houdt aan deze verplichting, blijkt uit de bepaling niet dat dit vrijwilligerswerk ten gunste van de buurt komt. De huisvestingsverordening stelt dit wel duidelijk als vereiste. Evenmin bevinden zich in het dossier aanknopingspunten waaruit blijkt dat het voorgenomen vrijwilligerswerk ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Niet is gebleken dat verweerder daar onderzoek naar heeft verricht.
In het licht van wat hiervoor onder 6.2. is overwogen, acht de rechtbank het enkel afgaan op een clausule in het huurcontract over het verrichten van vrijwilligerswerk onvoldoende, zodat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunde kamerbewoning een positieve invloed op het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt heeft.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het college, naast de clausule in de huurovereenkomst over het verrichten van vrijwilligerswerk, geen andere feiten en omstandigheden heeft genoemd die zijn standpunt ondersteunen dat van kamerbewoning de vereiste positieve invloed uitgaat, had het college de aanvraag moeten afwijzen. De rechtbank zal daarom de vergunning herroepen en de aanvraag alsnog afwijzen. Een bespreking van de overige beroepsgronden is om deze reden niet meer nodig.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.
9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en wijst de vergunningsaanvraag van 14 april 2020 af;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
6 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Huisvestingswet 2014:
Artikel 2
1. De gemeenteraad maakt van zijn bevoegdheden op grond van deze wet slechts gebruik indien dat noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte.
Artikel 21
1. Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie woonruimte en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen gebied, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;
b. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar met andere woonruimte samen te voegen of samengevoegd te houden;
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden;
d. tot twee of meer woonruimten te verbouwen of in die verbouwde staat te houden.
2. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening gevallen aanwijzen waarvoor een vrijstelling geldt of waarin een ontheffing kan worden verleend van een verbod als bedoeld in het eerste lid. Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2019:
Paragraaf 3.2 Vergunning voor kamerbewoning
Artikel 3.2.1 Toepassingsgebied
Deze paragraaf is van toepassing op alle woonruimten gelegen in de gemeente Rotterdam.
Artikel 3.2.2 Vergunningvereiste vergunning voor kamerbewoning
Het is verboden om een in artikel 3.2.1 aangewezen woonruimte zonder een vergunning voor kamerbewoning van zelfstandige woonruimte om te zetten in onzelfstandige woonruimte, indien de zelfstandige woonruimte wordt bewoond door:
a. vier of meer kamerbewoners, of
b. één uit meer personen bestaand huishouden en drie of meer kamerbewoners;
c. meer dan één uit meer personen bestaande huishoudens, waarvan het kleinste huishouden uit drie of meer personen bestaat.
Artikel 3.2.5 Criteria voor verlening vergunning voor kamerbewoning
Het college verleent een vergunning voor kamerbewoning, indien wordt voldaan aan de volgende criteria:
a. het betreft kamerbewoning door studenten zoals gedefinieerd in artikel 1.1 onder t,
b. de kamerbewoning zal naar het oordeel van het college een positieve invloed op het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt hebben, en
c. in de woonruimte is ten minste 18 m² gebruiksoppervlak gemiddeld per persoon aanwezig.
Artikel 3.2.6 Verlening onder voorwaarden
De vergunning voor kamerbewoning wordt verleend onder de voorwaarde dat het gebruik van de woning niet leidt tot aantasting van het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt.