3.3.Verzoek wijziging partneralimentatie
3.3.1.De vrouw verzoekt wijziging van de door de rechtbank in het kader van voorlopige voorzieningen tussen partijen gegeven beschikking van augustus 2023 ten aanzien van de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, zo dat de man dient bij te dragen met
€ l.500,- bruto per maand bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen voor de 25e van de maand, met ingang van 1 oktober 2023.
Zij stelt daartoe dat de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de man inmiddels wel draagkracht heeft voor een bijdrage in haar levensonderhoud, omdat zijn werkelijke woonlasten per 1 oktober 2023 nihil zijn.
3.3.2.De man voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.De rechtbank stelt voorop dat een voorlopige voorziening een ordemaatregel is. Een wijziging van deze ordemaatregel is slechts mogelijk indien aan het in rechtsoverweging 3.1.3. genoemde criterium is voldaan. Niet elke wijziging of onvolledigheid is voldoende om tot wijziging over te gaan.
3.3.4.In de procedure die heeft geleid tot de beschikking van deze rechtbank van 23 augustus 2023 is vastgesteld dat de man vooralsnog onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen, waarbij aan zijn kant een (forfaitaire) woonlast van € 952,80 (0,3 x € 3.176) is meegenomen.
Uit het Tremarapport blijkt dat indien sprake is van een tekort aan draagkracht om in de behoefte te voorzien en de onderhoudsgerechtigde voldoende onderbouwd stelt dat de werkelijke woonlasten van een onderhoudsplichtige duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het woonbudget, het op de weg van de onderhoudsplichtige ligt om inzicht te geven in de eigen werkelijke woonlasten. Er kan dan reden zijn om met een lager bedrag dan het woonbudget te rekenen.
In dit geval ziet de rechtbank aanleiding om wat de woonlasten betreft met ingang van 1 oktober 2023 af te wijken van de aanbeveling om met een forfaitaire woonlast rekening te houden. Als namelijk gerekend wordt met die forfaitaire woonlast, dan leidt dat ertoe dat er een (groter) tekort aan draagkracht ontstaat. De vrouw heeft voldoende onderbouwd gesteld dat de werkelijke woonlast van de man duurzaam aanmerkelijk lager is dan die forfaitaire woonlast. De man heeft namelijk de woonlasten van de echtelijke woning tot 1 oktober 2023 betaald en daarnaast bevestigd sinds februari 2023 geen eigen woonlasten voor zijn verblijf in de meubelzaak te hebben. Indien gerekend wordt zonder forfaitaire woonlast, bedraagt de draagkracht van de man in plaats van afgerond € 734,- per maand (door de rechtbank in de voorlopige voorzieningen berekend met de formule inclusief woonbudget namelijk 70% x [€ 3.176 – (0,3 x € 3.176 + 1.175)]) € 1.400,- per maand (70% x [€ 3.176 – 1.175]. In deze verdubbeling van de draagkracht van de man ligt naar het oordeel van de rechtbank de wijzigingsgrond besloten, zodat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek.
3.3.5.Vervolgens moet worden beoordeeld of, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kunnen blijven. De rechtbank oordeelt, onder verwijzing naar onderstaande, dat hier sprake van is en zal de beschikking van 23 augustus 2023 wijzigen ten aanzien van de partneralimentatie. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat de vrouw sinds 1 oktober 2023 een tijdelijke tegemoetkoming in de woonlasten ontvangt van de gemeente.
3.3.6.De rechtbank overweegt dat medebepalend voor de vaststelling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde de welstand is waarin partijen tijdens het huwelijk hebben geleefd. Verder zijn alle relevante omstandigheden van belang waaronder het inkomsten- en uitgavenpatroon tijdens de laatste jaren van het huwelijk, aan de hand waarvan wat betreft de kosten van het levensonderhoud het inkomensniveau kan worden bepaald waarop de onderhoudsgerechtigde na beëindiging van het huwelijk in redelijkheid aanspraak kan maken. De behoefte zal daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens over de reële of de met zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud worden bepaald.
Het voorafgaande komt er op neer dat de bepaling van de behoefte aan partneralimentatie maatwerk is, maar daarvoor is in deze procedure gelet op de aard daarvan geen plaats. De netto behoefte van de vrouw zal dan ook worden berekend aan de hand van de zogenaamde “hofnorm”, een vuistregel die ervan uitgaat dat het besteedbare gezinsinkomen, na aftrek van de kosten van kinderen, beschikbaar was voor de kosten van levensonderhoud van beide partijen. Omdat een alleenstaande duurder uit is dan een samenwoner wordt de helft van het te verdelen inkomen met 20% verhoogd. De behoefte kan dan gelijkgesteld worden aan 60% van het netto gezinsinkomen.
3.3.7.Tijdens het huwelijk hadden partijen zoals blijkt uit de beschikking van 23 augustus 2023 een besteedbaar gezinsinkomen van circa € 5.611,- netto per maand, te vermeerderen met het kindgebonden budget van € 150,- per maand. Het netto gezinsinkomen bedroeg dus in totaal € 5.761,- per maand. Dit gezinsinkomen wordt verminderd met de kosten van de minderjarigen van € 1.556,- per maand (en niet met de kinderbijdrage zoals vastgesteld). De netto behoefte van de vrouw bedraagt 60% van dit bedrag, zijnde € 2.523,-.
3.3.8.Op het eigen aandeel van de vrouw in de kosten van de minderjarigen van € 780,- wordt het kindgebonden budget van € 674,- in mindering gebracht voor zover het kindgebonden budget dat aandeel niet overschrijdt. Het bedrag dat resteert van € 106,- wordt opgeteld bij de hiervoor berekende behoefte van de vrouw.
3.3.9.De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de vrouw verdiencapaciteit heeft die ze kan benutten of niet. De man stelt dat de vrouw naast haar Ziektewetuitkering inkomsten zou kunnen genereren. De vrouw betwist dit.
De rechtbank overweegt als volgt. Voorop wordt gesteld dat deze voorlopige voorzieningsprocedure is bedoeld voor het treffen van een ordemaatregel en zich niet leent voor een diepgaand onderzoek.
De vrouw ontvangt sinds 29 augustus 2022 een Ziektewetuitkering van € 618,90 bruto per week. De man is haar werkgever. Voor zover hij de (mate van) arbeidsongeschiktheid van de vrouw betwist leent deze procedure zich niet voor nader onderzoek daartoe. De man dient daarvoor de geeigende weg te volgen.
De rechtbank is van oordeel dat bij de vrouw sprake is van behoeftigheid, omdat ze op dit moment onvoldoende inkomen heeft om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Van haar kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat zij - gelet op de omstandigheid dat ze al meer dan een jaar wegens ziekte niet heeft gewerkt en daarbij nog de zorg heeft voor de minderjarige kinderen van partijen, waarvan de jongste één jaar oud - van de een op de andere dag aanzienlijk meer inkomsten kan verwerven om in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
3.3.10.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw op € 1.897,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de meest recente uitkeringsspecificatie over september 2023):
- Ziektewetuitkering van € 618,90 bruto per week.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting
3.3.11.Op de behoefte van de vrouw (€ 2.523,- + € 106,-) moet haar huidige inkomen van € 1.897,- netto per maand, in mindering worden gebracht, waarna een aanvullende behoefte van € 732,- netto per maand resteert.
3.3.12.Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) de behoefte van de vrouw vast op € 732,- netto per maand, ofwel € 1.421,- bruto per maand.
3.3.13.De man betwist dat hij draagkracht heeft om de gevraagde bijdrage te voldoen.
3.3.14.De rechtbank zal de draagkracht van de man berekenen aan de hand van de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatie (Tremarapport).
3.3.15.Tussen partijen is in geschil op welk inkomen het NBI van de man moet worden gebaseerd. De man is eigenaar van de meubelzaak [bedrijf01] , [bedrijf02] en [bedrijf03] . De man stelt dat zijn arbeidsloon uit zijn onderneming
€ 4.000,- bruto per maand bedraagt, exclusief vakantiegeld. De vrouw betwist dit en stelt dat zijn netto besteedbaar maandinkomen minimaal € 6.000,- bedraagt uitgaande van het gemiddelde fiscaal jaarloon over 2020 t/m 2022 van € 53.351,- te vermeerderen met ontvangen cash geld en dividend uitkeringen.
3.3.16.De man heeft van zijn drie ondernemingen geen financiële stukken overgelegd.
Het had op de weg van de man gelegen om inzicht te geven in zijn inkomen, inclusief de winst uit onderneming. Bij gebrek aan onderbouwende stukken van de zijde van de man gaat de rechtbank uit van het gemiddelde jaarloon van € 53.352,- over de afgelopen drie jaar zoals blijkt uit de door de vrouw ingebrachte aangiften inkomstenbelasting over 2020 tot en met 2022. Het NBI dat daaruit (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) volgt bedraagt € 3.240,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
3.3.17.Geen rekening wordt gehouden met andere inkomsten dan hierboven zijn genoemd, omdat de man betwist dat hij deze inkomsten heeft en de vrouw in het licht van deze betwisting haar stellingen op dit punt onvoldoende met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd.
3.3.18.Zoals onder rechtsoverweging 3.3.4. is overwogen houdt de rechtbank geen rekening met de forfaitaire woonlast. De rechtbank acht dit redelijk omdat de man al bijna een jaar elders onderdak heeft zonder woonlasten.
3.3.19.De draagkracht van de man wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 60% x [NBI – 1.175)] en bedraagt € 1.239,- per maand.
3.3.20.Na aftrek van de kinderbijdrage verhoogd met de zorgkorting van in totaal € 734,- per maand resteert een bedrag van € 504,- netto per maand, ofwel € 799,-[[c]] bruto per maand, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening.
Derhalve is een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 799,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Het verzoek van de vrouw zal tot dit bedrag worden toegewezen.
3.3.21.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
3.3.22.De man voert geen verweer tegen de verzochte ingangsdatum, zodat de uitkering tot levensonderhoud met ingang van die datum, te weten 1 oktober 2023 zal worden gewijzigd.