ECLI:NL:RBROT:2023:12544

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
C/10/667570 / FA RK 23-7710
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging voorlopige voorzieningen en alimentatie in familierechtelijke procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 28 december 2023, wordt de wijziging van voorlopige voorzieningen in een familierechtelijke zaak behandeld. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Kaynak, heeft een verzoek ingediend tot wijziging van de zorgregeling en de partneralimentatie. De man, vertegenwoordigd door mr. C. Car en waargenomen door mr. C. Ekholm, verzoekt eveneens om wijziging van de kinderbijdrage. De rechtbank heeft de procedure op 14 december 2023 mondeling behandeld, waarbij ook de raad voor de kinderbescherming aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de huidige zorgregeling niet langer houdbaar is, en wijst zijn verzoek tot wijziging van de zorgregeling af. Wat betreft de kinderbijdrage stelt de man dat de rechtbank bij de eerdere beschikking van 23 augustus 2023 onjuiste gegevens heeft gebruikt, maar ook dit verzoek wordt afgewezen. De vrouw verzoekt om een verhoging van de partneralimentatie, en de rechtbank komt tot de conclusie dat de man voldoende draagkracht heeft om een bijdrage van € 799,- per maand te voldoen, met ingang van 1 oktober 2023. De rechtbank wijzigt de eerdere beschikking dienovereenkomstig en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

De beschikking is gegeven door kinderrechter mr. S.L. Raphael en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier M.H. van Leeuwen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/667570 / FA RK 23-7710
Beschikking van 28 december 2023 over (wijziging) voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[naam vrouw01], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat mr. A. Kaynak te Rotterdam,
t e g e n
[naam man01], hierna: de man,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat mr. C. Car te 's-Gravenhage.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 23 oktober 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift, met bijlagen, ingekomen op 8 december 2023;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 8 december 2023.
Het bericht met bijlagen van de vrouw van 13 december 2023 is door de rechtbank buiten beschouwing gelaten, omdat dit te laat is ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 14 december 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door mr. C. Ekholm, als waarnemer voor mr. C. Car;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam01] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op 3 augustus 2016 met elkaar gehuwd.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2014 te [geboorteplaats01] (Turkije),
[minderjarige02] , geboren op [geboortedatum02] 2015 te [geboorteplaats02] (Turkije),
[minderjarige03] , geboren op [geboortedatum03] 2022 te [geboorteplaats03] .
2.3.
De man heeft nog twee kinderen uit een eerder huwelijk:
[minderjarige04] (geboren op [geboortedatum04] 2010 te [geboorteplaats04] ) en
[minderjarige05] (geboren op [geboortedatum05] 2006 te [geboorteplaats04] )
2.4.
De vrouw heeft inmiddels een verzoek tot echtscheiding gedaan.
2.5.
De vrouw heeft de Turkse nationaliteit en de man heeft zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 23 augustus 2023 is tussen partijen in het kader van voorlopige voorzieningen – voor zover hier van belang – onder meer bepaald dat: - de minderjarigen aan de vrouw worden toevertrouwd;
- de vrouw tot 1 oktober 2023 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres01] te ( [postcode01] ) Rotterdam met bevel aan de vrouw vóór 1 oktober 2023 deze woning te verlaten;
- het bedrag dat de man aan de vrouw zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van de minderjarigen € 174,- per maand per kind zal zijn, met ingang van 12 juli 2023.
Het verzoek tot een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw is afgewezen.
In deze beschikking is voorts de onderlinge regeling die partijen over de zorgregeling hebben getroffen opgenomen, te weten dat de man omgang heeft met de minderjarigen op woensdagmiddag uit school tot 18:00 uur en om de week op zaterdag van 11:00 uur tot 19:00 uur.
2.7.
Vast staat dat de vrouw nog altijd met de minderjarigen in de echtelijke woning verblijft.

3.De beoordeling

3.1.
Verzoek wijziging zorgregeling
3.1.1.
De man verzoekt wijziging van de door de rechtbank in het kader van voorlopige voorzieningen tussen partijen gegeven beschikking van 23 augustus 2023 ten aanzien van de zorgregeling en wel zo dat de minderjarigen de ene week op woensdag en de andere week op zaterdag bij hem zullen verblijven, zolang de man nog niet beschikt over geschikte woonruimte.
3.1.2.
De vrouw heeft het verzoek gemotiveerd betwist.
3.1.3.
Op grond van artikel 824 lid 2 Rv kan een beschikking houdende voorlopige voorzieningen als bedoeld in artikel 822 Rv, op verzoek van de echtgenoten of van één van hen door de rechtbank worden gewijzigd of ingetrokken, als de omstandigheden na de dagtekening van de beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd of als bij het geven van die beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven. Dit is een strenge toets. Niet bij elke wijziging van omstandigheden en niet bij elke onjuistheid of onvolledigheid is wijziging van de voorziening mogelijk. Met het opnemen van de zinsnede ‘in zodanige mate’ en ‘alle betrokken belangen in aanmerking nemend’ in artikel 824 lid 2 Rv heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat niet iedere wijziging van omstandigheden en onjuistheid of onvolledigheid van gegevens waarvan de rechtbank is uitgegaan tot een wijziging of intrekking kan leiden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het moet gaan om evidente, zeer sprekende gevallen en dat de wetgever een eventuele wijzigingsmogelijkheid aan een streng criterium heeft willen binden.
3.1.4.
De man stelt dat de huidige regeling momenteel lastig uitvoerbaar is voor hem, omdat hij niet beschikt over een geschikte woning om de kinderen op te vangen en financieel niet in staat om de kinderen tijdens de omgangsmomenten deel te laten nemen aan activiteiten buitenshuis. De man verblijft sinds februari 2023 in zijn meubelzaak, volgens de man in een loods als woonruimte ingericht waarvan het dak niet is geïsoleerd. De vrouw heeft deze omstandigheden gemotiveerd betwist. Uit de overgelegde foto’s blijkt dat de man in ieder geval beschikt over de standaard woonvoorzieningen met een eigen keuken, koelkast, toilet, slaapkamer en zitgedeelte. De vrouw heeft voorts onweersproken gesteld dat partijen in het verleden ook weleens met het gezin tijdelijk hun onderkomen hadden in de meubelzaak. Het is duidelijk dat de huidige situatie niet ideaal is, maar de man onderbouwt onvoldoende dat de geldende zorgregeling niet langer houdbaar is. De man woont al tien maanden in de meubelzaak en de voorlopige zorgregeling zoals tussen partijen zelf is afgesproken en opgenomen in de beschikking van 23 augustus 2023 wordt ook uitgevoerd. De kinderen zien de man iedere woensdagmiddag uit school tot 18:00 uur en om de week op zaterdag van 11:00 uur tot 19:00 uur en de kinderen zijn hieraan gewend. De vrouw wil deze regeling voorzetten en uitbreiden.
De raad ziet op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de behandeling geen zwaarwegende gronden die tot een wijziging van de huidige regeling zouden moeten leiden, ook als is het een beperkte regeling.
Alle betrokken belangen in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat er geen
sprake is van een wijziging van omstandigheden dan wel onjuistheid of onvolledigheid van gegevens als bedoeld in artikel 824 lid 2 Rv met als gevolg dat de afgesproken zorgregeling echt niet in stand kan blijven. Het verzoek van de man wordt dan ook afgewezen.
3.2.
Verzoek wijziging kinderbijdrage
3.2.1.
De man verzoekt wijziging van de door de rechtbank in het kader van voorlopige voorzieningen tussen partijen gegeven beschikking van 23 augustus 2023 ten aanzien van de kinderbijdrage, zo dat de kinderalimentatie wordt gewijzigd naar een bedrag van € 261,- per maand ofwel € 87,- per maand per kind.
3.2.2.
De vrouw heeft het verzoek gemotiveerd betwist.
3.2.3.
Het verzoek van de man moet worden getoetst aan het criterium van artikel 824 lid 2 Rv, zoals onder 3.1.3. weergegeven.
3.2.4.
De man stelt dat uitgegaan is van onvolledige gegevens met betrekking tot de kinderbijdrage. Bij het vaststellen van de kinderalimentatie is geen rekening gehouden met het feit dat de man uit een eerder huwelijk nog twee kinderen heeft (zie onder 2.3. van de vaststaande feiten). Zijn draagkracht dient daarom niet over drie maar vijf kinderen te worden verdeeld. De man stelt dat hij voor zijn twee oudste kinderen betaalt maar dat er geen beschikking is (de rechtbank begrijpt: waaruit een alimentatieverplichting blijkt.) De vrouw betwist dat de man iets bijdraagt in de kosten van zijn twee oudste kinderen. Het had op de weg van de man gelegen te stellen met welk bedrag hij daadwerkelijk periodiek bijdraagt in de kosten van de verzorging en opvoeding van zijn twee oudste kinderen en deze stelling met stukken, zoals bankafschriften, te onderbouwen. In het licht van het vorenstaande heeft de man zijn stelling dat de rechtbank bij het geven van de beschikking van 23 augustus 2023 van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, onvoldoende onderbouwd. Daarom wordt het verzoek afgewezen.
3.3.
Verzoek wijziging partneralimentatie
3.3.1.
De vrouw verzoekt wijziging van de door de rechtbank in het kader van voorlopige voorzieningen tussen partijen gegeven beschikking van augustus 2023 ten aanzien van de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, zo dat de man dient bij te dragen met
€ l.500,- bruto per maand bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen voor de 25e van de maand, met ingang van 1 oktober 2023.
Zij stelt daartoe dat de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de man inmiddels wel draagkracht heeft voor een bijdrage in haar levensonderhoud, omdat zijn werkelijke woonlasten per 1 oktober 2023 nihil zijn.
3.3.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.
De rechtbank stelt voorop dat een voorlopige voorziening een ordemaatregel is. Een wijziging van deze ordemaatregel is slechts mogelijk indien aan het in rechtsoverweging 3.1.3. genoemde criterium is voldaan. Niet elke wijziging of onvolledigheid is voldoende om tot wijziging over te gaan.
3.3.4.
In de procedure die heeft geleid tot de beschikking van deze rechtbank van 23 augustus 2023 is vastgesteld dat de man vooralsnog onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen, waarbij aan zijn kant een (forfaitaire) woonlast van € 952,80 (0,3 x € 3.176) is meegenomen.
Uit het Tremarapport blijkt dat indien sprake is van een tekort aan draagkracht om in de behoefte te voorzien en de onderhoudsgerechtigde voldoende onderbouwd stelt dat de werkelijke woonlasten van een onderhoudsplichtige duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het woonbudget, het op de weg van de onderhoudsplichtige ligt om inzicht te geven in de eigen werkelijke woonlasten. Er kan dan reden zijn om met een lager bedrag dan het woonbudget te rekenen.
In dit geval ziet de rechtbank aanleiding om wat de woonlasten betreft met ingang van 1 oktober 2023 af te wijken van de aanbeveling om met een forfaitaire woonlast rekening te houden. Als namelijk gerekend wordt met die forfaitaire woonlast, dan leidt dat ertoe dat er een (groter) tekort aan draagkracht ontstaat. De vrouw heeft voldoende onderbouwd gesteld dat de werkelijke woonlast van de man duurzaam aanmerkelijk lager is dan die forfaitaire woonlast. De man heeft namelijk de woonlasten van de echtelijke woning tot 1 oktober 2023 betaald en daarnaast bevestigd sinds februari 2023 geen eigen woonlasten voor zijn verblijf in de meubelzaak te hebben. Indien gerekend wordt zonder forfaitaire woonlast, bedraagt de draagkracht van de man in plaats van afgerond € 734,- per maand (door de rechtbank in de voorlopige voorzieningen berekend met de formule inclusief woonbudget namelijk 70% x [€ 3.176 – (0,3 x € 3.176 + 1.175)]) € 1.400,- per maand (70% x [€ 3.176 – 1.175]. In deze verdubbeling van de draagkracht van de man ligt naar het oordeel van de rechtbank de wijzigingsgrond besloten, zodat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek.
3.3.5.
Vervolgens moet worden beoordeeld of, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kunnen blijven. De rechtbank oordeelt, onder verwijzing naar onderstaande, dat hier sprake van is en zal de beschikking van 23 augustus 2023 wijzigen ten aanzien van de partneralimentatie. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat de vrouw sinds 1 oktober 2023 een tijdelijke tegemoetkoming in de woonlasten ontvangt van de gemeente.
Behoefte
3.3.6.
De rechtbank overweegt dat medebepalend voor de vaststelling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde de welstand is waarin partijen tijdens het huwelijk hebben geleefd. Verder zijn alle relevante omstandigheden van belang waaronder het inkomsten- en uitgavenpatroon tijdens de laatste jaren van het huwelijk, aan de hand waarvan wat betreft de kosten van het levensonderhoud het inkomensniveau kan worden bepaald waarop de onderhoudsgerechtigde na beëindiging van het huwelijk in redelijkheid aanspraak kan maken. De behoefte zal daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens over de reële of de met zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud worden bepaald.
Het voorafgaande komt er op neer dat de bepaling van de behoefte aan partneralimentatie maatwerk is, maar daarvoor is in deze procedure gelet op de aard daarvan geen plaats. De netto behoefte van de vrouw zal dan ook worden berekend aan de hand van de zogenaamde “hofnorm”, een vuistregel die ervan uitgaat dat het besteedbare gezinsinkomen, na aftrek van de kosten van kinderen, beschikbaar was voor de kosten van levensonderhoud van beide partijen. Omdat een alleenstaande duurder uit is dan een samenwoner wordt de helft van het te verdelen inkomen met 20% verhoogd. De behoefte kan dan gelijkgesteld worden aan 60% van het netto gezinsinkomen.
3.3.7.
Tijdens het huwelijk hadden partijen zoals blijkt uit de beschikking van 23 augustus 2023 een besteedbaar gezinsinkomen van circa € 5.611,- netto per maand, te vermeerderen met het kindgebonden budget van € 150,- per maand. Het netto gezinsinkomen bedroeg dus in totaal € 5.761,- per maand. Dit gezinsinkomen wordt verminderd met de kosten van de minderjarigen van € 1.556,- per maand (en niet met de kinderbijdrage zoals vastgesteld). De netto behoefte van de vrouw bedraagt 60% van dit bedrag, zijnde € 2.523,-.
3.3.8.
Op het eigen aandeel van de vrouw in de kosten van de minderjarigen van € 780,- wordt het kindgebonden budget van € 674,- in mindering gebracht voor zover het kindgebonden budget dat aandeel niet overschrijdt. Het bedrag dat resteert van € 106,- wordt opgeteld bij de hiervoor berekende behoefte van de vrouw.
Behoeftigheid
3.3.9.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de vrouw verdiencapaciteit heeft die ze kan benutten of niet. De man stelt dat de vrouw naast haar Ziektewetuitkering inkomsten zou kunnen genereren. De vrouw betwist dit.
De rechtbank overweegt als volgt. Voorop wordt gesteld dat deze voorlopige voorzieningsprocedure is bedoeld voor het treffen van een ordemaatregel en zich niet leent voor een diepgaand onderzoek.
De vrouw ontvangt sinds 29 augustus 2022 een Ziektewetuitkering van € 618,90 bruto per week. De man is haar werkgever. Voor zover hij de (mate van) arbeidsongeschiktheid van de vrouw betwist leent deze procedure zich niet voor nader onderzoek daartoe. De man dient daarvoor de geeigende weg te volgen.
De rechtbank is van oordeel dat bij de vrouw sprake is van behoeftigheid, omdat ze op dit moment onvoldoende inkomen heeft om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Van haar kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat zij - gelet op de omstandigheid dat ze al meer dan een jaar wegens ziekte niet heeft gewerkt en daarbij nog de zorg heeft voor de minderjarige kinderen van partijen, waarvan de jongste één jaar oud - van de een op de andere dag aanzienlijk meer inkomsten kan verwerven om in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
3.3.10.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw op € 1.897,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de meest recente uitkeringsspecificatie over september 2023):
- Ziektewetuitkering van € 618,90 bruto per week.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting
3.3.11.
Op de behoefte van de vrouw (€ 2.523,- + € 106,-) moet haar huidige inkomen van € 1.897,- netto per maand, in mindering worden gebracht, waarna een aanvullende behoefte van € 732,- netto per maand resteert.
3.3.12.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) de behoefte van de vrouw vast op € 732,- netto per maand, ofwel € 1.421,- bruto per maand.
Draagkrachtberekening
3.3.13.
De man betwist dat hij draagkracht heeft om de gevraagde bijdrage te voldoen.
3.3.14.
De rechtbank zal de draagkracht van de man berekenen aan de hand van de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatie (Tremarapport).
3.3.15.
Tussen partijen is in geschil op welk inkomen het NBI van de man moet worden gebaseerd. De man is eigenaar van de meubelzaak [bedrijf01] , [bedrijf02] en [bedrijf03] . De man stelt dat zijn arbeidsloon uit zijn onderneming
€ 4.000,- bruto per maand bedraagt, exclusief vakantiegeld. De vrouw betwist dit en stelt dat zijn netto besteedbaar maandinkomen minimaal € 6.000,- bedraagt uitgaande van het gemiddelde fiscaal jaarloon over 2020 t/m 2022 van € 53.351,- te vermeerderen met ontvangen cash geld en dividend uitkeringen.
3.3.16.
De man heeft van zijn drie ondernemingen geen financiële stukken overgelegd.
Het had op de weg van de man gelegen om inzicht te geven in zijn inkomen, inclusief de winst uit onderneming. Bij gebrek aan onderbouwende stukken van de zijde van de man gaat de rechtbank uit van het gemiddelde jaarloon van € 53.352,- over de afgelopen drie jaar zoals blijkt uit de door de vrouw ingebrachte aangiften inkomstenbelasting over 2020 tot en met 2022. Het NBI dat daaruit (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) volgt bedraagt € 3.240,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
3.3.17.
Geen rekening wordt gehouden met andere inkomsten dan hierboven zijn genoemd, omdat de man betwist dat hij deze inkomsten heeft en de vrouw in het licht van deze betwisting haar stellingen op dit punt onvoldoende met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd.
3.3.18.
Zoals onder rechtsoverweging 3.3.4. is overwogen houdt de rechtbank geen rekening met de forfaitaire woonlast. De rechtbank acht dit redelijk omdat de man al bijna een jaar elders onderdak heeft zonder woonlasten.
3.3.19.
De draagkracht van de man wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 60% x [NBI – 1.175)] en bedraagt € 1.239,- per maand.
3.3.20.
Na aftrek van de kinderbijdrage verhoogd met de zorgkorting van in totaal € 734,- per maand resteert een bedrag van € 504,- netto per maand, ofwel € 799,-[[c]] bruto per maand, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening.
Derhalve is een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 799,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Het verzoek van de vrouw zal tot dit bedrag worden toegewezen.
3.3.21.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
Ingangsdatum
3.3.22.
De man voert geen verweer tegen de verzochte ingangsdatum, zodat de uitkering tot levensonderhoud met ingang van die datum, te weten 1 oktober 2023 zal worden gewijzigd.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
De man verzoekt de vrouw te veroordelen in de proceskosten zonder enige nadere onderbouwing.
3.4.2.
Uitgangspunt in het familierecht is dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Dit houdt in dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In uitzonderingsgevallen wordt op grond van artikel 289 Rv een proceskostenveroordeling toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke uitzondering zich in dit geval niet voordoet. Daarom wordt gelet op de aard van de procedure bepaald dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 23 augustus 2023 in die zin, dat aan de man een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw wordt opgelegd van
€ 799,- met ingang van 1 oktober 2023;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.L. Raphael, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van M.H. van Leeuwen, griffier, op 28 december 2023.