ECLI:NL:RBROT:2023:12536

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
C/10/654554 / HA ZA 23-270
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en handtekening op mantelovereenkomst in vrijwaring

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiser01] en [gedaagde01] over de aansprakelijkheid voortvloeiend uit een mantelovereenkomst. De procedure is gestart met een dagvaarding in vrijwaring op 24 februari 2023, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 23 november 2023. De kern van het geschil betreft de vraag of de handtekening op de mantelovereenkomst daadwerkelijk afkomstig is van [gedaagde01]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser01] de bewijslast draagt om aan te tonen dat de handtekening authentiek is. Aangezien [gedaagde01] ontkent de overeenkomst te hebben ondertekend, is de rechtbank van mening dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk is om de echtheid van de handtekening vast te stellen. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de wenselijkheid van het deskundigenbericht en de vragen die aan de deskundige voorgelegd zullen worden. De kosten van het deskundigenonderzoek zullen ten laste komen van [eiser01], aangezien hij de bewijslast draagt. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen en zal op 24 januari 2024 opnieuw op de rol komen voor het nemen van een akte door beide partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/654554 / HA ZA 23-270
Vonnis van 27 december 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser in vrijwaring,
advocaat mr. M.G. Hop te Dreischor,
tegen
[gedaagde01],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. E. Pimentel te Schiedam.
Partijen worden hierna [eiser01] en [gedaagde01] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in vrijwaring van 24 februari 2023, met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord in vrijwaring met producties 1 tot en met 4;
  • de aanvullende producties 5 (abusievelijk genummerd als 3) en 6 van [eiser01] ;
  • de mondelinge behandeling van 23 november 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 10 februari 2020 hebben [bedrijf01] | [bedrijf01] als lessor (hierna: [bedrijf01] ) en [bedrijf02] en/of [bedrijf03] en/of [eiser01] privé, gezamenlijk als lessee, een “mantelovereenkomst operational lease” (hierna: de mantelovereenkomst) gesloten. [eiser01] is bestuurder van [bedrijf02] In de mantelovereenkomst is – voor zover van belang – onder meer het volgende bepaald:

2. MANTELOVEREENKOMST
2.1
Deze Mantelovereenkomst is van toepassing op alle Leaseovereenkomsten die [bedrijf01] met Lessee heeft gesloten en nog zal sluiten met betrekking tot door [bedrijf01] aan haar ter beschikking te stellen Leaseobjecten. […]

18.HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEID

18.1.
Lessee en Groepsmaatschappij zijn beide hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de Leaseovereenkomst(en), de Mantelovereenkomst en de algemene voorwaarden. De verplichtingen die daar hoofdelijk voor Groepsmaatschappij en Lessee uit voortvloeien zijn ondeelbaar.”
2.2.
De mantelovereenkomst is mede ondertekend namens “ [gedaagde01] Privé”.
2.3.
Op 14 februari 2020 heeft [eiser01] namens [bedrijf02] op basis van de mantelovereenkomst een leaseovereenkomst met [bedrijf01] ondertekend voor de lease van een Audi E-tron (hierna: de auto). De looptijd van de leaseovereenkomst was 60 maanden en het leasebedrag per maand was € 1.457,36 exclusief 21% btw. [bedrijf02] heeft de auto ter beschikking gesteld aan [gedaagde01] , die van februari 2020 tot en met april 2021 in de auto heeft gereden.
2.4.
In de betaling van de maandelijkse leasebedragen is een achterstand ontstaan. Ook is een aantal met de auto veroorzaakte verkeersboetes door [bedrijf01] betaald en vervolgens na doorbelasting onbetaald gebleven. [bedrijf02] heeft van mei 2021 tot en met oktober 2021 de auto aan een derde ter beschikking gesteld. Per 1 november 2021 is de leaseovereenkomst geëindigd en heeft [bedrijf01] de auto ingenomen. [bedrijf01] heeft de partijen met wie zij de mantelovereenkomst heeft gesloten aansprakelijk gesteld voor de betalingsachterstand en hen uiteindelijk ook gedagvaard.
2.5.
Bij vonnis van 26 juli 2023 in de hoofdzaak (zaak- en rolnummer: C/10/645558 / HA ZA 22-792) zijn [bedrijf02], [bedrijf03] en [eiser01] hoofdelijk veroordeeld om aan [bedrijf01] te betalen:
  • € 24.126,85 aan hoofdsom, te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand;
  • € 202,84 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
  • € 3.823,71 aan tot op dat moment begrote proceskosten van [bedrijf01] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis – samengevat – veroordeling van [gedaagde01] tot betaling aan [eiser01] van datgene waartoe [eiser01] als gedaagde in de hoofdzaak jegens [bedrijf01] is veroordeeld met inbegrip van de proceskosten en [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten in deze vrijwaringsprocedure.
3.2.
[eiser01] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde01] heeft bevestigd in privé aansprakelijk te zijn voor de verplichtingen die voortvloeien uit de leaseovereenkomst door de mantelovereenkomst te ondertekenen en door de auto in gebruik te nemen onder de voorwaarde dat hij zelf alle verplichtingen uit hoofde van de leaseovereenkomst met [bedrijf01] zou nakomen. Volgens [eiser01] was de bedoeling van partijen bij het aangaan van de mantelovereenkomst dat [gedaagde01] de auto zou gaan gebruiken en daar ook voor zou gaan betalen, en dat [bedrijf02], [bedrijf03] en [eiser01] de facto slechts als garantstellers zouden fungeren omdat [bedrijf01] wegens een eerdere negatieve ervaring met [gedaagde01] en zijn beperkte kredietwaardigheid niet met hem wilde contracteren.
3.3.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser01] in de proceskosten. Hij betwist dat de handtekening onder de mantelovereenkomst van hem is en dat is afgesproken dat hij het leasebedrag van € 1.457,36 zou betalen. Hij betwist niet dat hij in de auto heeft gereden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen verschillen van mening over de vraag wat zij hebben afgesproken. Volgens [eiser01] blijkt uit de handtekening van [gedaagde01] – kort gezegd – dat de afspraak was dat [gedaagde01] voor de auto zou betalen. [gedaagde01] stelt zich op het standpunt dat hij geen handtekening heeft gezet. Voor de beoordeling in deze zaak is zodoende van doorslaggevend belang of de handtekening die bij de naam [gedaagde01] is gezet op de mantelovereenkomst daadwerkelijk van [gedaagde01] afkomstig is.
4.2.
Voordat echter aan een verdere inhoudelijke beoordeling wordt toegekomen, moet komen vast te staan of de mantelovereenkomst al dan niet door [gedaagde01] is ondertekend. Aangezien [gedaagde01] stellig ontkent de mantelovereenkomst te hebben ondertekend, levert deze conform artikel 159 lid 2 Rv de mantelovereenkomst geen bewijs op zolang niet is bewezen dat de ondertekening van [gedaagde01] afkomstig is.
4.3.
Aangezien [eiser01] zich beroept op de rechtsgevolgen van de ondertekening van de mantelovereenkomst, rust op [eiser01] de bewijslast van de echtheid van de handtekening. De rechtbank zal [eiser01] toelaten om te bewijzen dat de handtekening op de mantelovereenkomst van [gedaagde01] afkomstig is.
4.4.
De rechtbank acht een deskundigenbericht daartoe noodzakelijk, uit te voeren door een handschriftdeskundige.
4.5.
Voordat tot benoeming van een deskundige wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht en over de aan de deskundige voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige, dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
4.6.
De rechtbank is van plan aan de deskundige in ieder geval de volgende vragen voor te leggen:
Kunt u vaststellen of en zo ja met welke mate van waarschijnlijkheid de handtekening onder de handgeschreven tekst “ [gedaagde01] ” op pagina 9 van de als productie 3 bij dagvaarding in het geding gebrachte mantelovereenkomst door [gedaagde01] is geplaatst?
Kunt u uiteenzetten hoe u tot uw antwoord onder 1. bent gekomen?
3. Hebt u voldoende (vergelijkings)materiaal ontvangen en/of kunnen verzamelen om een gedegen antwoord op vraag 1. te kunnen geven?
4. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
4.7.
De rechtbank merkt op dat, indien de deskundige vraag drie ontkennend beantwoord en blijkt dat de deskundige van [gedaagde01] onvoldoende voor het onderzoek noodzakelijk referentiemateriaal heeft gekregen, de rechtbank daar de gevolgen aan zal verbinden die zij geraden acht.
4.8.
De rechtbank is voornemens de kosten van het voorschot voor de deskundige ten laste van [eiser01] te brengen, nu [eiser01] de bewijslast draagt van de echtheid van de handtekening.
4.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 24 januari 2024voor het nemen van een akte door beide partijen, waarin zij zich uitlaten over het aangekondigde deskundigenbericht;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits in het openbaar uitgesproken op 27 december 2023.
3533/3195