ECLI:NL:RBROT:2023:12534

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
ROT 23/1392
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser op basis van de Wet WIA en de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA. Eiser, die sinds 6 mei 2019 arbeidsongeschikt is door schouderklachten en psychische klachten, heeft in beroep aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Het UWV had eerder op 16 mei 2022 een WGA-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 71,43%, maar heeft dit percentage in een bestreden besluit van 2 februari 2023 herzien naar 61,76% na een heroverweging van de medische situatie van eiser.

De rechtbank heeft het procesverloop en de besluiten van het UWV beoordeeld, waarbij het UWV de medische beperkingen van eiser heeft vastgesteld op basis van rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De rechtbank concludeert dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld en dat de medische oordelen voldoende onderbouwd zijn. Eiser heeft geen overtuigende medische stukken overgelegd die de conclusies van het UWV kunnen weerleggen. De rechtbank oordeelt dat de geselecteerde functies voor eiser geschikt zijn en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 61,76% terecht is vastgesteld.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de toekenning van de WGA-uitkering door het UWV met ingang van 3 mei 2021 rechtmatig is. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1392

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. P. van Baaren,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV,

gemachtigde: [naam].

Procesverloop

Met het besluit van 16 mei 2022 (het primaire besluit) heeft het UWV eiser met ingang van 3 mei 2021 op grond van de Wet WIA [1] een loongerelateerde WGA [2] -uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 71,43%.
Met het besluit van 2 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Het UWV heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de eiser toegekende WGA-uitkering met ingang van 3 mei 2021 wordt gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 61,76%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn dochter en zijn echtgenote, zijn zus en bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Besluitvorming
1.1.
Eiser is vanwege schouderklachten uitstralend naar de handen, continue pijn in zijn voeten en psychische klachten op 6 mei 2019 uitgevallen voor zijn werk als lasser.
1.2.
Op 16 september 2022 heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek in het kader van de Wet WIA plaatsgevonden. Een arts van het UWV heeft in zijn rapport van 2 mei 2022 geconcludeerd dat eiser verminderde benutbare mogelijkheden heeft als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Volgens de arts kan niet gezegd worden dat eiser volledig arbeidsongeschikt is. De belangrijkste beperkingen in de belastbaarheid van eiser zijn volgens de arts gelegen in de dynamische en statische belasting, specifiek krachtfuncties van de handen en langdurig achtereen lopen en staan. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te kunnen vaststellen heeft de arts deze fysieke beperkingen in een FML [3] van 2 mei 2022 vastgelegd. Het sociaal medisch oordeel is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
1.3.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen in de FML een aantal gangbare functies geselecteerd. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt 71,43% lager dan het maatmaninkomen van eiser.
1.4.
Vervolgens heeft het UWV het primaire besluit genomen.
2.1.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser tijdens de hoorzitting van 4 januari 2022 gezien en aansluitend daarop medisch onderzocht. In haar rapport van 5 januari 2023 heeft zij op basis van haar bevindingen en de in bezwaar van eiser ontvangen medische informatie geconcludeerd dat de primaire arts in voldoende mate rekening heeft gehouden met de lichamelijke klachten van eiser. Wel heeft zij aanleiding gezien om eiser vanwege zijn psychische klachten meer beperkt te achten dan door de verzekeringsarts is vastgesteld, namelijk voor grote stressfactoren zoals veelvuldige deadlines en productiepieken, omgaan met conflicten en leidinggevende aspecten. Deze wijzigingen zijn neergelegd in de FML van 9 januari 2021 (geldend vanaf 2 mei 2021).
2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is vervolgens in zijn rapport van 12 januari 2022 tot een gewijzigde functieduiding gekomen. Hij heeft op basis van het maatmanloon, afgezet tegen de nieuwe mediaan, de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 61,76%.
2.3.
Het UWV heeft vervolgens het bestreden besluit genomen en daarin verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Standpunt van eiser
3. Eiser voert in beroep aan dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Ter ondersteuning van dat standpunt heeft hij ter zitting een overzicht van zijn voorgeschiedenis van zijn huisarts van 27 oktober 2023 overgelegd. Hij stelt zich op het standpunt dat het in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe functies met een hoger uurloon heeft geduid. Eiser acht zich niet in staat de geduide functies te verrichten, omdat het functies in een industriële omgeving betreft, waarbij de handen gebruikt moeten worden en er te veel trekkracht uitgeoefend moet worden. Voorts wijst hij erop dat de functie van textielproductenmaker (SBC-code 111160) het minimum van drie arbeidsplaatsen heeft. Hij vraagt zich af op welke wijze dit is gecontroleerd en of dit juist is.
Wettelijk kader
4. Op deze zaak is een aantal wettelijke regels van toepassing die zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Beoordeling rechtbank
5. De rechtbank moet beoordelen of het UWV bij het bestreden besluit de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 3 mei 2021 terecht heeft vastgesteld op 61,76%. Daarvoor dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het UWV de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
6.1.
Het onderzoek van de primaire arts is gebaseerd op bestudering van de dossiergegevens, een gesprek via de telefoon met eiser over zijn medische klachten (anamnese) en informatie van de huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens ook bestudeerd en heeft het gestelde in het bezwaarschrift en ter hoorzitting in bezwaar van 4 januari 2023, de ontvangen medische informatie en haar bevindingen bij haar aansluitend aan de hoorzitting uitgevoerde medische onderzoek meegewogen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest.
6.2.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, geeft geen reden om te twijfelen aan het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Uit het gestelde in het beroepschrift volgt niet dat verweerder een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser per 3 mei 2021. Hierbij is van belang dat het in de systematiek van de Wet WIA niet gaat om de medische klachten als zodanig of om een gestelde diagnose, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. Wat eiser in dat verband heeft aangevoerd en het overzicht van de huisarts van 27 oktober 2023 legt – zonder af te doen aan de beleving door eiser van de door hem ervaren medische klachten – tegenover de gemotiveerde medische oordelen van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan verdergaande beperkingen aan te nemen dan neergelegd in de FML van 9 januari 2023. Naar aanleiding van eisers stelling dat hij volledige arbeidsongeschiktheid is, merkt de rechtbank op dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van ‘geen benutbare mogelijkheden', omdat eiser niet voldoet aan de criteria van één van de uitzonderingscategorieën volgens het Schattingsbesluit [4] .
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de primaire arts in voldoende mate rekening heeft gehouden met de lichamelijke klachten van eiser. De primaire arts was op de hoogte van de diverse klachten van het bewegingsapparaat, waarvoor op dat moment nog geen afdoende verklaring behoudens de eerder gestelde diagnoses artrose in de schouder, carpaal tunnel syndroom en waarschijnlijk een patellofemoraal syndroom bekend was. Bovendien was hij op de hoogte van de verwijzing naar de neuroloog voor onderzoek naar dunnevezelneuropathie. Ondanks dat de diagnose dunnevezelneuropathie nog niet gesteld was, heeft hij wel rekening gehouden met de klachten van eiser die wezen op de mogelijkheid van dunnevezelneuropathie. In bezwaar zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische feiten of omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven om de vanwege de lichamelijke klachten aangegeven beperkingen voor zwaar fysiek werk onjuist te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat uit het lichamelijk onderzoek van de neuroloog, zoals beschreven in zijn brief van 8 juni 2022, is gebleken dat eiser een normale motoriek, maximale kracht en ongestoorde sensibiliteit heeft. Dat is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook logisch bij het ziektebeeld van eiser omdat de spierkracht, reflexen, vibratie-, positie- en bewegingszin grotendeels door de dikke zenuwvezels worden verzorgd en de dikke zenuwvezels intact zijn bij dunnevezelneuropathie. Gelet op de overtuigende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarbij weegt mee dat eiser in beroep geen medische stukken heeft overgelegd die een ander licht werpen op de medische situatie van eiser op de datum in geding.
6.3.
Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat de beperkingen in de FML van 9 januari 2023 juist zijn. Daarvan uitgaande kan wat eiser heeft betoogd over de geschiktheid van de in bezwaar geselecteerde functies niet slagen, voor zover dat is gebaseerd op het standpunt dat hij minder functionele mogelijkheden heeft dan het UWV heeft aangenomen, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van het werken met de handen. Voor zover er signaleringen zijn van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende toegelicht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarbij gemotiveerd dat niet blijkt dat eiser niet in een fabrieksmatige omgeving kan werken vanwege verminderde alertheid. Er gelden geen beperkingen voor werk met een verhoogd persoonlijk risico (FML-item 1.8.6).
Ten aanzien van de vereiste trekkracht (en duwkracht) in de functie met SBC-code 267053 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd dat uit nadere informatie van de arbeidskundig analist blijkt dat er niet veel meer trekkracht wordt gevraagd dan waar eiser toe in staat wordt geacht. Mede gelet op de lage frequentie waarin dit wordt gevraagd, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, geconcludeerd dat de belasting op dit punt binnen de mogelijkheden van eiser ligt. De rechtbank heeft geen aanleiding de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in twijfel te trekken. Nu de rechtbank niet is gebleken dat de belasting van de drie geselecteerde functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd de mogelijkheden van eiser overschrijdt, moeten deze functies voor eiser geschikt worden geacht.
6.4.
Uit vergelijking van het inkomen dat eiser zou kunnen verdienen in voor hem geschikt te achten functies met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, blijkt een verlies aan verdienvermogen van 61,76%. Het UWV heeft eisers mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld.
6.5.
Het betoog van eiser dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld door nieuwe functies met een hoger uurloon te selecteren, slaagt niet. In de huidige systematiek van de Wet WIA wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage bepaald door het inkomen dat de verzekerde zou hebben kunnen verdienen als hij niet arbeidsongeschikt was geworden (het maatmaninkomen) af te zetten tegen wat hij of zij op (in dit geval) het einde van de wachttijd zou kunnen verdienen (de restverdiencapaciteit). Bij het bepalen van de restverdiencapaciteit wordt, kort gezegd, gekeken naar de middelste van de drie functies met het hoogste loon die de verzekerde met zijn mogelijkheden en beperkingen kan verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep was dus bevoegd (en gehouden) de functies te selecteren waarmee eiser het hoogste loon per uur kan verdienen.
6.6.
Het enkele feit dat eiser zich afvraagt of het wel juist is dat de functie met SBC-code 111160 het minimum van drie arbeidsplaatsen heeft en op welke wijze dit is gecontroleerd, is onvoldoende om op grond daarvan te twijfelen aan het in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) opgenomen functiebestand. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737, waarin een uitgebreide toelichting van het UWV is vermeld over de wijze waarop functies in het CBBS worden opgenomen voor gebruik bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen. Gelet op deze toelichting heeft de Raad geconcludeerd dat niet kan worden gezegd dat bij gebruikmaking van het CBBS sprake is van besluitvorming die als gevolg van niet kenbare keuzes, gegevens en aannames onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar is. In beginsel dient te worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens, waarbij geldt dat een uitzondering op die regel aangewezen kan zijn als een betrokkene erin slaagt om de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd te bestrijden of indien de rechter zelf twijfelt aan de juistheid van deze gegevens. Eiser heeft niet gemotiveerd bestreden dat de functie met SBC-code 111160 het minimum van drie arbeidsplaatsen heeft.
Conclusie
7. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat het UWV eiser met het bestreden besluit terecht met ingang van 3 mei 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering heeft toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 61,76%. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 november. 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Bij het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
Op grond van artikel 9 van het Schattingsbesluit zijn bij de bepaling van wat betrokkene nog met arbeid kan verdienen, de volgende regels in acht te nemen:
a. in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden worden ten minste verstaan mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik. Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Deze functies vertegenwoordigen ieder ten minste drie arbeidsplaatsen. (…)

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
3.Functionele Mogelijkhedenlijst.
4.Het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.