1.5.Het UWV heeft met het bestreden besluit het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Hij heeft daarbij aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat dienstreizen algemeen gebruikelijk zijn voor mensen die werken als zelfstandig consulent en dat eiser op grond van het Reïntegratiebesluit en de Nota van toelichting daarom niet voor een vergoeding voor dienstreizen in aanmerking komt. De wetgever heeft als toelichting gegeven dat het de taak van een werkgever is om kosten of diensten te vergoeden vanuit de Arbowetgeving en/of cao en dat het UWV geen kosten of diensten kan vergoeden die over het algemeen in een bepaalde bedrijfstak (van werk) worden gemaakt, ook al hangen die kosten samen met een ziekte of gebrek. De persoon die als zelfstandige de keuze maakt om voor zijn bedrijfsvoering te reizen naar opdrachtgevers stelt het UWV gelijk met de werkgever zoals hiervoor bedoeld. Omdat bij de eerdere toekenning van een taxikostenvergoeding voor werk gerelateerde dienstreizen als zelfstandige expliciet is aangegeven dat dit uit coulance is gedaan, mocht eiser er volgens het UWV niet op vertrouwen dat een latere aanvraag voor een vervoersvoorziening zou worden toegekend.
2. Eiser heeft in beroep de in bezwaar aangevoerde gronden als herhaald en ingelast gesteld. Verder heeft hij aangevoerd dat hij al eerder een taxikostenvergoeding voor werk gerelateerde dienstreizen heeft gekregen en dat de situatie niet zodanig is gewijzigd dat een afwijzing voor de hand ligt, ook niet omdat hij als zelfstandige werkt. Volgens eiser kan het UWV het gebruik van een taxi niet zonder meer aanmerken als een algemeen gebruikelijke voorziening en eisers werkgever niet zomaar aanwijzen als degene die verantwoordelijk is voor de reiskosten van eiser. Eiser wijst erop dat in de besluitvorming van het UWV niet naar voren komt dat er is getoetst aan het Reïntegratiebesluit, omdat er geen berekening is gemaakt zoals die wordt genoemd in artikel 5 van het Reïntegratiebesluit. Eiser vindt dat de door hem aangevraagde vervoersvoorziening in zijn geval niet kan worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk. Vast staat dat hij een taxi nodig heeft om op zijn werkplek te komen. Omdat een taxi veel duurder is dan het vervoer waarmee mensen doorgaans naar hun werk gaan, kan een taxi niet worden aangemerkt als algemeen gebruikelijke voorziening. Volgens eiser leidt het feit dat hem jarenlang een taxikostenvergoeding is toegekend voor zijn reizen naar zijn opleidingen, werkzaamheden in dienstbetrekking en zijn eerste opdracht als zelfstandige en dat de kosten waarvoor hij nu een aanvraag heeft ingediend lager zijn dan de kosten van de uit coulance toegekende voorziening voor zijn eerste opdracht als zelfstandige ertoe dat hij in het kader van het rechtzekerheidsbeginsel op een consequent handelen van het UWV mocht vertrouwen. Ter zitting heeft eiser nog een beroep op het evenredigheidsbeginsel gedaan. Tot slot heeft eiser gesteld dat het bezwaar gegrond verklaard had moeten worden en dat er een proceskostenvergoeding toegekend had moeten worden, ondanks dat het rechtsgevolg met de beslissing op bezwaar niet is gewijzigd, omdat de grondslag en motivering van het besluit van het UWV vanwege de aangevoerde bezwaargronden zijn gewijzigd.
3. Het UWV heeft geconcludeerd dat het beroepschrift geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
4. Op deze zaak is een aantal wettelijke regels van toepassing die zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
5. De rechtbank moet beoordelen of het UWV bij het bestreden besluit terecht eisers aanvraag voor een vervoersvoorziening om zijn werkplek te bereiken heeft afgewezen op de grond dat dienstreizen algemeen gebruikelijk zijn voor mensen die werken als zelfstandig consulent en waarvoor op grond van het Reïntegratiebesluit en de Nota van toelichting geen vergoeding mogelijk is.
6. Ter zitting heeft het UWV verklaard dat niet in geschil is dat het voor eiser medisch noodzakelijk is om een taxi te gebruiken om zijn werkplek te bereiken. Op grond van artikel 1, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit wordt een vervoersvoorziening niet verstrekt indien het kosten van een voorziening betreft die algemeen gebruikelijk zijn.
7. De rechtbank is van oordeel dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom dienstreizen met gebruik van een taxi voor zelfstandigen algemeen gebruikelijk zijn. Het UWV heeft hierbij expliciet onderscheid gemaakt tussen woon-werkverkeer en dienstreizen, maar dat volgt niet uit artikel 1, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit. De rechtbank merkt hierbij op dat zij op voorhand niet inziet dat het voor een zelfstandig ondernemer algemeen gebruikelijk is om voor dienstreizen gebruik te maken van een taxi.
8. De rechtbank acht het aangewezen dat het UWV nog met een nadere motivering komt waarom taxigebruik voor dienstreizen door zelfstandige ondernemers algemeen gebruikelijk is. Het UWV is ook niet ingegaan op de stelling van eiser dat de inkomenstoets van artikel 5 van het Reïntegratiebesluit niet is verricht. De rechtbank stelt het UWV in de gelegenheid dat alsnog te doen. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel uit artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan of met een aanvullende motivering, of, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
10. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als het UWV geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beide gevallen en in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.