ECLI:NL:RBROT:2023:12513

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
10/961521-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van het buiten het grondgebied brengen van MDMA en LSD en het voorhanden hebben van MDMA en DMT met oplegging van gevangenisstraf en geldboete

Op 7 december 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van MDMA en LSD, alsook het voorhanden hebben van MDMA en DMT. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 14 september 2019 tot en met 12 mei 2020, samen met anderen, opzettelijk deze verdovende middelen heeft verhandeld en vervoerd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 364 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een geldboete opgelegd van € 4.650,00 en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van inbeslaggenomen goederen bevolen. De uitspraak is gedaan in het kader van procesafspraken die voorafgaand aan de zitting zijn gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte, waarbij de verdachte heeft ingestemd met de voorgestelde straffen. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en heeft zijn leven sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis op orde weten te krijgen. De rechtbank heeft de straffen in lijn met de procesafspraken passend geacht en heeft besloten om af te zien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer is dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/961521-20
Datum uitspraak: 7 december 2023
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres01] [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. I.A. van Straalen, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 december 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Procesafspraken

Het Openbaar Ministerie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, hebben voorafgaand aan de zitting contact gehad over het maken van eventuele procesafspraken. Dit heeft ertoe geleid dat een overeenkomst is gesloten waarbij procesafspraken zijn gemaakt over de afdoening van deze strafzaak. Deze afspraken zijn schriftelijk vastgelegd in een overeenkomst die is ondertekend door de officier van justitie, de raadsman en de verdachte op 7 december 2023 (hierna: de overeenkomst). Deze procesafspraken houden het volgende in:
  • het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten rekwireren en zal een gevangenisstraf voor de duur van 364 dagen met aftrek van voorarrest (4 dagen), waarvan 360 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar, een geldboete van € 4.650,00 en een taakstraf van 240 uren eisen;
  • het Openbaar Ministerie zal de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen eisen;
  • het Openbaar Ministerie zal vorderen dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven;
  • het Openbaar Ministerie zal geen ontnemingsvordering aanbrengen;
  • de verdediging zal geen bewijsverweren voeren;
  • de verdachte zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf onttrekken;
  • de verdachte zal niet gehouden zijn een (nadere) verklaring af te leggen;
  • beide partijen zien af van hoger beroep indien de strafoplegging door de rechtbank conform de overeenkomst plaatsvindt.

4.Standpunten van het OM en de verdediging

4.1.
Standpunt van het OM
De officier van justitie mr. G. Sannes heeft overeenkomstig de procesafspraken gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 364 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 360 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar, oplegging van een geldboete ter hoogte van € 4.650,00, te vervangen door 65 dagen hechtenis, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis;
  • verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen zoals aangegeven op de beslaglijst onder 1, 2, 3, 4, 5, en 6.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gerefereerd aan de inhoud van de procesafspraken en verzoekt de rechtbank om dienovereenkomstig te oordelen.

5.Bewijswaardering

5.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Nu de verdediging geen verweer heeft gevoerd ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en de rechtbank het ten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen acht, zal dit feit zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
5.2.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van
6 januari 2020tot en met 12 mei 2020 te Den Haag of Voorburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en verkocht en afgeleverd en vervoerd hoeveelheden MDMA en/of LSD, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, ;
2.
hij op 12 mei 2020 te Voorburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 44 gram MDMA en 1337 gram DMT, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2

onder A van de Opiumwet gegeven verbod;

2.het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de

Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straffen en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de uitvoer van een hoeveelheid MDMA en LSD. Hij heeft samen met de medeverdachte via verschillende aanbieders op het darkweb verdovende middelen aangeboden en heeft deze vervolgens gedurende meerdere maanden in brieven per post verstuurd naar het buitenland. Daarnaast heeft hij in zijn woning diverse hoeveelheden MDMA en DMT aanwezig gehad.
Dat zijn zeer ernstige feiten. Het is algemeen bekend dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen gevaar opleveren voor de volksgezondheid en dat dit direct en indirect een oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. Door zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van de hieraan verwante maatschappelijke problemen.
8.3.
Waardering procesafspraken
De gemaakte procesafspraken zijn ter zitting aan de verdachte voorgehouden. Daarop heeft de verdachte op vragen van de rechtbank geantwoord dat hij deze procesafspraken begrijpt, dat hij het inhoudelijk eens is met die afspraken en dat hij daarmee vrijwillig en goed geïnformeerd door zijn raadsman heeft ingestemd. Ook heeft hij verklaard dat hij zich bewust is van de gevolgen van de gemaakte afspraken, met name van de afspraken waarbij hij verdedigingsrechten opgeeft.
Op grond van de inhoud van het dossier en de bespreking ter zitting van de procesafspraken met de verdachte, is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat hij vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust is van de rechtsgevolgen van de gemaakte afspraken, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten.
Ook overigens is sprake van een eerlijk proces en wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden stelt.
8.4.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.4.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
8.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten en de straffen die in het algemeen voor dergelijke delicten worden opgelegd, kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. In het afdoeningsvoorstel is uitgebreid ingegaan op de eis van de officier van justitie, die aanzienlijk in het voordeel van de verdachte afwijkt van straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd. Ook de rechtbank heeft zich afgevraagd of er – gelet op de milde eis – voldoende aanleiding bestaat om het afdoeningsvoorstel te volgen en heeft die vraag bevestigend beantwoord.
De rechtbank zal dan ook conform het afdoeningsvoorstel afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer is dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zij overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank houdt er rekening mee dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden met een periode van één jaar en zeven maanden. De verdachte heeft daarnaast een minder grote rol gehad dan de medeverdachte. Verder heeft hij zijn leven sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis op orde. Uit de justitiële documentatie volgt tevens dat hij in strafrechtelijke zin niet meer in de fout is gegaan. Ten slotte hebben de officier van justitie en de verdediging de rechtbank gewezen op het vonnis van deze rechtbank van 16 juni 2023 waaruit blijkt dat een andere medeverdachte, de leverancier van de drugs waarover het hier gaat gedurende de ten laste gelegde periode, is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 730 dagen (met aftrek) waarvan 726 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om het afdoeningsvoorstel te volgen. In plaats van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van enige duur zal een forse voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd in combinatie met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de ondergane voorlopige hechtenis. Daarnaast zal een geldboete en de maximale taakstraf worden opgelegd.
Alles afwegend, tegen de achtergrond van de gemaakte procesafspraken, acht de rechtbank de door de officier van justitie in lijn met deze procesafspraken geëiste straffen passend en geboden.

9.In beslag genomen voorwerpen

De in beslag genomen goederen op de beslaglijst van 7 december 2023 zullen, conform de vordering van de officier van justitie en het verzoek van de verdediging, verbeurd worden verklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 364 (driehonderdvierenzestig) dagen;
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot 360 (driehonderdzestig) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarde
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 4.650, 00 (vierduizendzeshonderdvijftig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
56 (zesenvijftig) dagen hechtenis;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2:
* 1 Geld Euro 1825 (Omschrijving: - 3x5 9x10 86x20 IBG:12-05-2020 LEFC919027_597009);
* 2 Geld Euro 1150 (Omschrijving: - 5x50 4x100 1x500 IBG:12-05-2020 LEFC919027_597010);
* 3 Geld euro 65 (Omschrijving: - 3x5 1x10 2x20 IBG:12-05-2020 LEFC919027_597013);
* 4 Geld Euro 120 (Omschrijving: - 1x20 2x50 IBG:12-05-2020 LEFC919027_597014);
* 5 Geld Euro 190 (Omschrijving: - 7x20 1x50 IBG:12-05-2020 LEFC919027_597024);
* 6 Geld Euro 2000 (Omschrijving: - 40x50 IBG:12-05-2020 LEFC919027_597025);
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. I. Bouter en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 september 2019 tot en met 12 mei 2020 te Den Haag en/of Voorburg, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd en/of verstrekt, een of meer hoeveelheden MDMA en/of LSD, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 12 mei 2020 te Voorburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid (van 44 gram) MDMA en/of (van 1337 gram) DMT, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.