ECLI:NL:RBROT:2023:12507

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
10/710186-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van seksuele handelingen met slachtoffer in staat van verminderd bewustzijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het plegen van seksuele handelingen met een slachtoffer dat zich in een staat van verminderd bewustzijn bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 april 2020, na een avond van alcoholconsumptie, seksuele handelingen heeft gepleegd met de aangeefster, die door haar alcoholgebruik niet in staat was om weerstand te bieden. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen, alsook forensisch bewijs, in overweging genomen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd een schadevergoeding van € 5.000,- aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, dat langdurige psychische gevolgen ondervindt van de gebeurtenis.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/710186-20
Datum uitspraak: 21 december 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
raadsman mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 december 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Wijnands heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er bevindt zich naast de verklaring van aangeefster geen ander bewijsmiddel in het dossier waaruit volgt dat aangeefster in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde en dat de verdachte hier wetenschap van had. Derhalve is hier onvoldoende bewijs voor en dient de verdachte te worden vrijgesproken. Voor zover dan nog van belang kan ook niet worden bewezen dat sprake is geweest van seksuele handelingen tussen de verdachte en aangeefster, nu het aangetroffen DNA-materiaal onvoldoende is om het seksueel binnendringen door de verdachte te kunnen bewijzen.
4.1.2.
Beoordeling
Op 16 april 2020 zijn de verdachte en aangeefster rond 14:00 uur gaan varen in een boot van een gemeenschappelijke kennis (hierna: [naam01] ), die lag aangemeerd bij de woning van [naam01] in [plaats02]. Na het varen zijn zij naar de woning van [naam01] gegaan en hebben zij daar beiden alcohol genuttigd. [naam01] heeft zich rond 16:30 uur bij de verdachte en aangeefster gevoegd. Aan het einde van de avond heeft de verdachte aangeefster met de auto van [naam01] naar haar huis in [plaats03] gebracht. Op camerabeelden is te zien dat aangeefster rond 21:00 uur bij haar woning arriveert.
Aangeefster heeft verklaard dat zij zich nog kan herinneren dat zij rond 16:30 uur samen met de verdachte en [naam01] op het terras zat en dat de sfeer gezellig was. Hierna heeft zij geen herinneringen meer aan de avond, op een korte flashback na. De volgende ochtend is zij wakker geworden met pijn aan haar schaamstreek en het gevoel dat zij seks had gehad.
Verminderd bewustzijn
Aan de verdachte wordt het strafrechtelijke verwijt gemaakt dat hij bij aangeefster seksueel is binnendrongen op een moment dat zij door gebruik van alcohol in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde.
Allereerst moet daarom de vraag worden beantwoord of aangeefster op 16 april 2020 in staat van verminderd bewustzijn verkeerde en zo ja, of de verdachte hier wetenschap van had.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met het opnemen van het bestanddeel verminderd bewustzijn in artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) heeft beoogd strafbaar te stellen het plegen van seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met iemand die verkeert in een toestand tussen waakzaamheid en “geheel van de wereld zijn”, waarbij van degene die verminderd bewust is in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij of zij weerstand biedt aan de seksuele verlangens en handelingen van een ander (Kamerstukken
II2001-2002, 27745, nr. 6, p. 22). Deze bepaling ziet op situaties waarbij de dader bewust seksueel misbruik maakt van de omstandigheid dat het slachtoffer in onvoldoende mate in staat is om haar of zijn wil te bepalen omtrent het hebben van seks met een ander. Dit onvermogen vloeit voort uit een toestand van verminderd bewustzijn. Men kan hierbij blijkens de wetsgeschiedenis ook denken aan situaties waarin de persoon zich bevindt in een roes als gevolg van het gebruik van alcohol of drugs.
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 16 april 2020 vanaf ongeveer 12:00 uur alcohol heeft gedronken, eerst bier en shotjes op haar werk en vervolgens wijn en shotjes in het gezelschap van de verdachte. Zij heeft in de tussentijd niets gegeten. [naam01] heeft verklaard dat aangeefster wijn en shotjes heeft gedronken en dat zij onder andere een glas heeft laten vallen, waarbij zij tijdens het opruimen half omviel. Uiteindelijk zou aangeefster volgens [naam01] “voor pampus” op de bank hebben gelegen en hebben overgegeven. De verdachte heeft bevestigd dat aangeefster heeft overgegeven en heeft verklaard dat dit de reden is geweest waarom hij haar op verzoek van [naam01] naar huis heeft gebracht. Op camerabeelden is te zien dat aangeefster er ongeveer een kwartier over heeft gedaan om haar voordeur te openen. Zij liet daarbij spullen op de grond vallen en zoekt houvast aan de muur. Hoewel de camerabeelden van enige afstand zijn gemaakt, is daarop duidelijk te zien dat zij onvast ter been was.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat aangeefster op 16 april 2020 in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, doordat zij zich in een roes bevond door het innemen van alcohol. Op dat moment was er sprake van de in de wetsgeschiedenis aangeduide situatie tussen waakzaamheid en helemaal van de wereld zijn, waarin zij geen weerstand kon bieden tegen seksuele handelingen van een ander.
De rechtbank is tevens van oordeel dat de verdachte ook wist van dit verminderd bewustzijn, gelet op de hiervoor weergegeven beschrijvingen van het verloop van de dag door verdachte zelf, aangeefster en de getuige [getuige01] waaruit blijkt dat aangeefster vanaf ongeveer 12:00 uur alcohol heeft gedronken.
Seksuele handelingen
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de verdachte seksuele handelingen, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster, heeft gepleegd.
Er is medisch forensisch onderzoek verricht bij aangeefster, waarbij meerdere monsters zijn onderzocht op de aanwezigheid van DNA. Uit het rapport van het NFI van 21 juli 2020 blijkt dat in de bemonsteringen van de binnenkant van het bovenbeen (nat en droog), de binnenste schaamlippen nat en diep vaginaal een DNA-profiel is aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte. Ten aanzien van de bemonsteringen van de binnenkant van het bovenbeen geldt dat de daarbij verkregen DNA-mengprofielen meer dan één keer miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van aangeefster en de verdachte, dan wanneer zij DNA bevatten van aangeefster en een willekeurige andere persoon. Ten aanzien van het DNA-profiel dat is aangetroffen in de bemonsteringen van de binnenste schaamlippen en diep vaginaal is gebleken dat de verkregen resultaten zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer het DNA afkomstig is van de verdachte, dan wanneer het van een willekeurige, niet aan de verdachte verwante, man afkomstig is.
Tevens is door het NFI een string van aangeefster onderzocht. Hierbij zijn bij twee bemonsteringen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van spermavloeistof en speeksel. Verder zijn monsters afgenomen van, onder andere, de rechter- en linkerzijde van de tailleband, de buiten- en binnenkant van de voorzijde, de binnenkant van het kruis en de buitenkant van de achterzijde van de string. Uit onderzoek is gebleken dat op voorgaande locaties op de string DNA-materiaal is aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte. Hierbij geldt dat de in de bemonstering verkregen DNA-mengprofielen meer dan één keer miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van aangeefster en de verdachte, dan wanneer zij DNA bevatten van aangeefster en een willekeurige andere persoon.
De conclusies van het NFI zijn op de terechtzitting herhaald en door zowel de deskundige van het NFI als de deskundige van Forensicon B.V. onderschreven.
De verdachte heeft in zijn verhoren bij de politie, bij de rechter-commissaris en op de terechtzitting ontkend dat er op 16 april 2020 seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen hem en aangeefster. Hij zou enkel op enig moment de hand van aangeefster hebben aangeraakt en haar zwemvest hebben omgedaan. Verder heeft hij verklaard dat hij nog nooit seksuele handelingen heeft verricht bij aangeefster.
Gelet op het voorgaande – in het bijzonder de verklaring van aangeefster dat zij wakker werd met pijn aan haar schaamstreek in combinatie met de locaties van de op en in haar lichaam aangetroffen DNA-sporen (onder andere diep vaginaal), de in haar string aangetroffen DNA-sporen en verkregen aanwijzingen van spermavloeistof en speeksel – is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het de verdachte is geweest die seksuele handelingen heeft gepleegd bij aangeefster, die bestonden uit het binnendringen van het lichaam van aangeefster, terwijl aangeefster in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De stelling van de verdediging dat het aangetroffen DNA van de verdachte op een andere manier dan door seksueel binnendringen door de verdachte op bovengenoemde locaties terecht is gekomen, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
De rechtbank neemt tot slot in haar oordeel mee dat de verdachte ook gelegenheid heeft gehad om seksuele handelingen te plegen bij aangeefster omdat hij enige tijd alleen met haar is geweest. Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van [naam01] blijkt dat zijn telefoon, waarover [naam01] heeft verklaard dat hij deze altijd bij zich draagt, op 16 april 2020 tussen 18:30 uur en 21:00 uur de woning heeft verlaten. In een telefoongesprek met de vrouw van de verdachte heeft [naam01] bevestigd dat hij de woning die avond heeft verlaten en dat de verdachte alleen is geweest met aangeefster.
4.1.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 16 april 2020 te [plaats02],
met [slachtoffer01] , van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer01] in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, ,
een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] ,
namelijk het (meermalen) brengen en/of houden van zijn penis en/of vinger(s)
in haar vagina.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op 16 april 2020 seksuele handelingen gepleegd met het slachtoffer, terwijl zij als gevolg van overmatig alcoholgebruik in staat van verminderd bewustzijn verkeerde.
Hij heeft daarmee op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en persoonlijke integriteit. De verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn vertrouwensband met het slachtoffer, die zij via haar moeder had leren kennen. Slachtoffers van zulke feiten ondervinden vaak langdurig psychisch nadelige gevolgen. Dat geldt ook voor het slachtoffer in deze zaak, zoals blijkt uit toelichting bij de vordering tot schadevergoeding en de door haar advocaat voorgelezen slachtofferverklaring. Hierin geeft het slachtoffer onder meer aan:
“Ik heb thuis gezeten met een flinke depressie en een burn-out. Ik ben tot de conclusie gekomen dat ik er niet alleen meer uit kwam en dus hulp nodig had van een psycholoog en dat voelt heel naar. Ik wil zelfstandig en sterk zijn, maar sinds dit is gebeurd ben ik dat niet meer en dat tast mijn zelfvertrouwen aan (…) Er is iets kapot gemaakt dat nooit meer zal helen.”
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank weegt dit neutraal mee.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank in het nadeel van de verdachte gelet op de grove schending van de rechten van het slachtoffer. In plaats van dat de verdachte zich zorgzaam heeft gedragen tegenover aangeefster toen hij merkte dat zij dronken was, heeft hij misbruik gemaakt van de situatie. Het aan haar toegebracht ernstige leed dient met een straf vergolden te worden. Wel ziet de rechtbank aanleiding om, gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd en hetgeen hieronder is overwogen over de redelijke termijn, een andere, lagere, straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 10 december 2020 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Tussen 10 december 2020 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van drie jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van één jaar.
De rechtbank stelt vast dat er op 12 april 2021 een regiezitting is geweest, waarbij de verdediging onderzoekswensen kenbaar heeft gemaakt. Een contra-expertise maakte geen deel uit van deze onderzoekswensen. De inhoudelijke behandeling van de zaak is vervolgens bepaald op 9 juni 2022. Tijdens deze zitting heeft de raadsman verwezen naar twee emailberichten van 7 en 8 juni 2022 waarin hij heeft medegedeeld nader DNA-onderzoek te willen laten verrichten door een deskundige, maar hierbij enkele tegenslagen heeft ondervonden. De zaak is met dit doel aangehouden tot de zitting van 8 december 2023.
Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat een deel van de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan de verdachte. Het deel dat niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient te worden gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering tot schadevergoeding bepleit, met toepassing van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, brengen mee dat van aantasting in haar persoon op andere wijze sprake is. Uit de onderbouwing van de vordering en de verklaring op de terechtzitting blijkt welke psychische gevolgen het bewezenverklaarde heeft gehad en dat zij die op dit moment nog steeds ervaart. Zo heeft zij thuis gezeten met een depressie en een burn-out en heeft zij onder behandeling gestaan bij Ipzo, een instantie voor angstbehandeling. De immateriële schade zal op dit moment op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000,-, zodat de vordering integraal zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 april 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 5.000,-(hoofdsom,
zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 5.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mrs. J.L. Luiten en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Wennekes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 april 2020 en/of 17 april 2020 te [plaats02]
[plaats02], in elk geval in Nederland,
(meermalen) (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, met [slachtoffer01] , van wie hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) wist(en) dat die [slachtoffer01] in staat van bewusteloosheid of
verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dat die [slachtoffer01] niet
of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken
of daartegen weerstand te bieden,
een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] ,
namelijk het (meermalen) brengen en/of houden van zijn penis en/of vinger(s)
en/of (een) voorwerp(en) in haar vagina.