ECLI:NL:RBROT:2023:12502

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
FT EA 23/1127
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende goede trouw en inzicht in schuldenlast

Op 13 november 2023 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank ontving op 12 december 2023 een e-mail van de heer R. de Haan namens een schuldeiser. Tijdens de zitting op 14 december 2023 zijn verzoeker en zijn schuldhulpverlener, mevrouw J.C. Maas, gehoord. Verzoeker heeft een aanzienlijke schuldenlast van € 571.147,58, met onder andere schulden aan verschillende schuldeisers, waaronder [schuldeiser 2] en [schuldeiser 6]. De rechtbank heeft beoordeeld of verzoeker te goeder trouw is geweest in de drie jaar voorafgaand aan zijn verzoek. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. Dit is onderbouwd door zijn verklaringen over de schulden aan [schuldeiser 6] en [schuldeiser 7], waarbij hij wist dat hij deze niet kon terugbetalen. Bovendien is er onvoldoende inzicht in de aard en omvang van de schuldenlast, wat de beoordeling van zijn goede trouw bemoeilijkt. De rechtbank wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij zich maximaal heeft ingespannen om zijn schulden af te lossen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 december 2023.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 21 december 2023
[verzoeker],
[adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 13 november 2023 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank heeft op 12 december 2023 een e-mailbericht met bijlagen ontvangen van de heer R. de Haan namens [schuldeiser 1]
Ter zitting van 14 december 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw J.C. Maas, werkzaam bij Zuidweg en Partners (hierna: schuldhulpverlener).

2.De feiten

Verzoeker ontvangt inkomsten uit arbeid. Hij is sinds 1 december 2023 als office manager in dienst getreden bij Orbis Uitzendbureau. Gedurende de maanden juni tot en met september 2023 heeft hij niet gewerkt en is hij onderhouden door familie.
De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 571.147,58.
Op de schuldenlijst staan onder andere de volgende schulden:
  • een schuld aan [schuldeiser 2] van € 61.184,- (ontstaansdatum 1 juni 2014);
  • een schuld aan [schuldeiser 3] van € 248.11.6,28 (ontstaansdatum 1 juni 2017, restschuld na verkoop woning);
  • een schuld aan [schuldeiser 4] van €13.130,31 (ontstaansdatum 1 juni 2016, privé-krediet);
  • een schuld aan [schuldeiser 5] van € 22.212,86 (ontstaansdatum 1 juni 2019, credit card schuld);
  • een schuld aan [schuldeiser 6] van € 203.660,- (ontstaansdatum 1 juni 2021);
  • een schuld aan [schuldeiser 7] van € 4.000,- (ontstaansdatum 1 december 2021, privé-lening).

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is dat verzoeker de afgelopen drie jaar te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van zijn schulden. Dat licht zij als volgt toe.
Over de schuld aan [schuldeiser 6] van € 203.660,- heeft verzoeker het volgende verklaard. Verzoeker heeft over deze schuld ter zitting verklaard dat hij in 2021 samen met [schuldeiser 6] zou gaan investeren in Afrika in grondstoffen. Toen de “deal” in Afrika mislukte, is hij door [schuldeiser 6] aangesproken tot betaling van voornoemd bedrag. Verzoeker betwist de hoogte van de vordering – hierover zou nu een gerechtelijke procedure lopen – maar erkent dat hij, op basis van de met [schuldeiser 6] gemaakte afspraken, in elk geval een bedrag van ongeveer € 85.000, - aan haar is verschuldigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is verzoeker met [schuldeiser 6] een overeenkomst aangegaan, terwijl hij wist of had behoren te weten dat hij de schuld die hieruit zou kunnen voortvloeien, gelet op de enorme schuldenlast die hij toen al had, niet zou kunnen terugbetalen. De rechtbank stelt vast dat niet aannemelijk is geworden dat deze schuld te goeder trouw is ontstaan.
Dat zelfde geldt voor de schuld die verzoeker heeft aan [schuldeiser 7] van € 4.000,-, ontstaan eind 2021. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij destijds een lening heeft afgesloten bij [schuldeiser 7] om bepaalde zaken te betalen. Verzoeker wist of had behoren te weten dat hij deze schuld, gelet op zijn enorme schuldenlast, niet zou kunnen terugbetalen. De rechtbank stelt dan ook hier vast dat niet aannemelijk is geworden dat deze schuld te goeder trouw is ontstaan.
Kortom, voor beide schulden geldt dat het schulden zijn waarvan het aangaan niet strikt noodzakelijk was en waarvan verzoeker op het moment van aangaan wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij niet in staat zou zijn om deze terug te betalen.
Ter zitting is verder besproken de binnengekomen e-mail met bijlagen van [schuldeiser 1] Daarin heeft zij gesteld dat zij een vordering heeft op verzoeker van € 50.000,- uit hoofde van een aan hem verstrekte lening. Zij heeft in dit verband recent het faillissement van verzoeker aangevraagd, waarna verzoeker onderhavig verzoek heeft gedaan om te worden toegelaten tot de WSNP. Verzoeker betwist de vordering van [schuldeiser 1] en die vordering staat ook niet op de schuldenlijst.
Verzoeker heeft hierover gesteld dat [schuldeiser 1] hem een bedrag van € 50.000,- heeft verstrekt eind 2022 - begin 2023, maar dat dit als een investering moet worden gezien en niet als een lening. Verzoeker zou dit geld aanwenden om – wederom – in Afrika een grondstoffendeal te sluiten. Deze deal is (ook) niet gelukt. [schuldeiser 1] wil nu haar geld terug van verzoeker, terwijl verzoeker stelt dat dit verlies voor haar eigen rekening dient te komen.
Hoe het ook zij, er is op dit moment onvoldoende inzicht in aard en omvang van de schuldenlast. De vordering van [schuldeiser 6] wordt grotendeels betwist door verzoeker, maar is door schuldhulpverlening kennelijk wel voor een bedrag van € 203.660,- op de schuldenlijst geplaatst. Er is ook geen duidelijkheid over de uitkomst van het geschil met [schuldeiser 1], wat betekent dat niet kan worden uitgesloten dat de schuldenlijst nog fors toeneemt. Dit maakt dat onvoldoende kan worden beoordeeld of verzoeker zijn goede trouw aannemelijk heeft gemaakt.
Gelet op de aard en omvang van de schulden van verzoeker kunnen bovendien hoge eisen worden gesteld aan de inspanningen die door verzoeker zijn geleverd om op schulden af te lossen. De rechtbank stelt in dit verband vast dat niet aannemelijk is geworden dat verzoeker zich maximaal heeft ingespannen om op de schulden af te betalen. Hij is grote risico’s blijven nemen, in plaats van regelingen te treffen met zijn schuldeisers en af te lossen op zijn schulden. Recent heeft hij bovendien een aantal maanden niet gewerkt. Dit alles geeft geen blijk van een saneringsgezinde houding van verzoeker. Aldus is niet aannemelijk geworden dat verzoeker te goeder trouw is ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023. [1]