ECLI:NL:RBROT:2023:12470

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
FT EA 23/1017
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord op basis van artikel 287a Faillissementswet

Op 20 december 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een dwangakkoord heeft aangevraagd op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Verzoeker, die te maken heeft met vijf concurrente schuldeisers, heeft een schuldregeling aangeboden waarbij hij 8,47% van zijn totale schuldenlast van € 4.345,54 zou betalen. Dit aanbod was gebaseerd op een onjuiste berekening van zijn afloscapaciteit, die aanvankelijk op € 22,04 was vastgesteld. Na correctie bleek de afloscapaciteit echter € 40,84 te zijn, wat leidde tot een herziening van het aanbod.

Tijdens de zitting op 13 december 2023 werd het verzoek behandeld, waarbij de schuldeiser, vertegenwoordigd door Deurwaarderskantoor LAVG, een verweerschrift indiende. De schuldeiser weigerde in te stemmen met de aangeboden regeling, stellende dat het aanbod niet het maximaal haalbare was en dat verzoeker mogelijk in staat was om fulltime te werken. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van de schuldeiser die weigerde in te stemmen.

De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling, die was goedgekeurd door de kredietbank Rotterdam, het uiterste was wat verzoeker kon bieden. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoeker en de vier schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wogen dan die van de schuldeiser die weigerde. Het verzoek om de schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling werd toegewezen, en de schuldeiser werd veroordeeld in de kosten van de procedure. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 20 december 2023
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 17 oktober 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser], in behandeling bij LAVG (hierna: [schuldeiser]).
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Deurwaarderskantoor LAVG heeft voorafgaand aan de zitting namens [schuldeiser] een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 13 december 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer M.A. Madja, werkzaam bij kredietbank Rotterdam (hierna schuldhulpverlening).
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift vijf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 4.345,54 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 28 juli 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 8,47% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Ter zitting is besproken dat de VTLB-berekening, waar het aanbod op is gebaseerd, niet lijkt te kloppen. In het aangeboden akkoord wordt namelijk een afloscapaciteit van € 22,04 genoemd. Echter, met een inkomen van € 825,56 en een vrij te laten bedrag van € 784,72 bedraagt de juiste afloscapaciteit € 40,84. Verzoeker heeft het aanbod aangepast en verhoogt met inachtneming van de juiste afloscapaciteit van € 40,84.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker heeft geen afgeronde opleidingen waardoor de verwachting is dat het inkomen niet veel hoger zal liggen dan op bijstandsniveau. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Vier schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 1.135,79 op verzoeker, welke 26,1% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft [schuldeiser] aangegeven dat het aanbod niet het maximaal haalbare is nu de aangeboden regeling is gebaseerd op een Participatiewet-uitkering, terwijl niet is gesteld of gebleken dat verzoeker niet fulltime zou kunnen werken, dan wel is vrijgesteld van de sollicitatieplicht. [schuldeiser] stelt dat verzoeker 24 jaar is en mogelijk een baan kan vinden tijdens de regeling waardoor de inkomenspositie van verzoeker de komende tijd nog zou kunnen verbeteren. Gezien het vorenstaande stelt [schuldeiser] dan ook dat er geen sprake is van een problematische schuldensituatie. Ook stelt [schuldeiser] zich op het standpunt dat er in de wettelijke schuldsaneringsregeling toezicht wordt gehouden door de rechter-commissaris en een bewindvoerder, waar dit bij het aangeboden akkoord niet het geval is. Waarborging van nakoming van het aangeboden akkoord is dan ook onvoldoende duidelijk volgens [schuldeiser].
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 26,1%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk 4 van de 5 schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk en psychologische hulp nodig heeft om een stabiel leven te creëren. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het gewijzigde voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.