ECLI:NL:RBROT:2023:12453

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
C/10/652405 / HA ZA 23-133
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Internationaal privaatrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en oproeping in vrijwaring in internationale civiele procedure met actio pauliana

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een incident tot onbevoegdheid en oproeping in vrijwaring. De rechtbank verklaart zich enkel bevoegd ten aanzien van de vordering gegrond op de actio pauliana. De eiseressen, gevestigd in Rotterdam en Curaçao, hebben gedaagden aangeklaagd, waaronder een gedaagde uit Denemarken en rechtspersonen uit Liechtenstein. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseressen tegen de gedaagden beoordeeld, waarbij de rechtsmacht van de Nederlandse rechter aan de orde kwam. De rechtbank oordeelde dat de actio pauliana, die door de eiseressen was ingeroepen, onder de internationale bevoegdheid valt van de Nederlandse rechter. De rechtbank heeft de vorderingen I en III afgewezen wegens onbevoegdheid, maar zich bevoegd verklaard voor vordering II. Tevens is tussentijds hoger beroep toegestaan. De proceskosten zijn toegewezen aan de gedaagden, en de rechtbank heeft de eiseressen veroordeeld tot betaling van deze kosten. De zaak zal op 31 januari 2024 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/652405 / HA ZA 23-133
Vonnis van 20 december 2023 in de incidenten tot onbevoegdheid en tot oproeping in vrijwaring
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1],
gevestigd te Rotterdam,
2. de naamloze vennootschap
[eiseres 2],
gevestigd te Curaçao,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in de incidenten,
advocaat mr. J.C.J. van de Rakt te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Støvring, Denemarken,
gedaagde,
niet verschenen,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Støvring, Denemarken,
gedaagde,
eiseres in het incident tot onbevoegdheid,
advocaat mr. L.C.M. Berger te Amsterdam,
3.
[gedaagde 3],
wonende te Brasschaat, België,
gedaagde,
niet verschenen,
4. rechtspersoon naar buitenlands recht
LUCKEY ESTABLISHMENT,
gevestigd te Vaduz, Liechtenstein,
gedaagde,
niet verschenen,
5. rechtspersoon naar buitenlands recht
DORBAT TREUHAND - UND VERWALTUNGSTALT,
gevestigd te Vaduz, Liechtenstein,
gedaagde,
eiseres in het incident tot onbevoegdheid, tevens voorwaardelijk tot oproeping in vrijwaring,
advocaat mr. H.K. Schrama te Amsterdam,
6. rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde 4],
gevestigd te Belfast, Noord-Ierland,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna enerzijds [eiseres 1] en [eiseres 2] en anderzijds, voor zover elk afzonderlijk, [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , Luckey, Dorbat en [gedaagde 4], of allen gezamenlijk [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 november 2022, met producties;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdheid van [gedaagde 2] ;
  • de conclusie van antwoord ten aanzien van de door [gedaagde 2] opgeworpen exceptie van onbevoegdheid;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdheid tevens voorwaardelijk tot oproeping in vrijwaring, met producties, van Dorbat;
  • de conclusie van antwoord ten aanzien van de door Dorbat opgeworpen exceptie van onbevoegdheid en voorwaardelijk tot oproeping in vrijwaring;
  • de mondelinge behandeling van 21 november 2023 met betrekking tot de beide opgeworpen excepties van onbevoegdheid en de toen overgelegde spreekaantekeningen van [eiseres 1] en [eiseres 2] en Dorbat.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald in de incidenten.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
Het centrale verwijt van [eiseres 1] en [eiseres 2] in de hoofdzaak is dat [gedaagde 1] zichzelf heeft willen verrijken ten koste van [eiseres 1] en [eiseres 2] . [eiseres 1] en [eiseres 2] stellen in de hoofdzaak – samengevat – het volgende.
2.2.
In het arrest van 29 maart 2022 van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch is [gedaagde 1] veroordeeld om aan [eiseres 1] (als lasthebber van [eiseres 2] ) te betalen € 5.280.667,82, te vermeerderen met rente, uit hoofde van een rekening-courantverhouding. Ook is [gedaagde 1] bij dat arrest veroordeeld om aan [eiseres 1] (als lasthebber van [eiseres 2] ) te betalen USD 4.730.711,00, te vermeerderen met rente, uit hoofde van een lening voor een door [gedaagde 1] gekocht privévliegtuig (hierna: de vliegtuiglening). Dit arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [gedaagde 1] weigert te voldoen aan de veroordelingen zoals opgenomen in het arrest.
2.3.
Verder heeft [gedaagde 1] volgens [eiseres 2] in het verleden een schuld van ruim € 3.000.000,00 jegens [eiseres 2] opgebouwd. Deze schuld vormt het saldo van een bestaande rekening-courantverhouding tussen [gedaagde 1] en [eiseres 2] . [eiseres 2] heeft dit rekening-courantsaldo recentelijk bij [gedaagde 1] opgeëist. [gedaagde 1] heeft aangegeven niet vrijwillig tot terugbetaling van deze vordering te zullen overgaan. [eiseres 2] is daarom noodgedwongen een procedure gestart, ook bij deze rechtbank, teneinde ook daarvoor een executoriale titel te verkrijgen op [gedaagde 1] .
2.4.
Parallel aan de procedures die [eiseres 1] en [eiseres 2] aanspannen, is [gedaagde 1] betrokken in diverse procedures die verband houden met door hem gepleegde erfenisfraude in zijn rol als executeur en beheerder van de nalatenschap van zijn in april 1999 overleden vader. Ook hier geldt dat [gedaagde 1] zich heeft willen verrijken en wel ten koste van zijn zussen [naam 1] en [naam 2] , aldus [eiseres 1] en [eiseres 2] .
2.5.
[gedaagde 1] heeft tot op heden geen gehoor gegeven aan zijn betalingsverplichtingen. Ook een alternatieve vorm van afwikkeling, waarbij de vorderingen door middel van dividend in natura aan zijn vennootschap zouden worden uitgekeerd, zijn door hem zo veel mogelijk geblokkeerd.
2.6.
Uit verhaalsonderzoek is gebleken dat [gedaagde 1] zich de afgelopen jaren stelselmatig is gaan ontdoen van zijn vermogensbestanddelen. Enerzijds door deze onverplicht te vervreemden en op onzakelijke voorwaarden onder controle van zijn echtgenote [gedaagde 2] en zoon [gedaagde 3] te brengen. Anderzijds door deze op eveneens onzakelijke voorwaarden en zonder enige noodzaak daartoe ten bate van hen te bezwaren met zekerheidsrechten. Het gaat volgens [eiseres 1] en [eiseres 2] in ieder geval om de volgende rechtshandelingen:
1. De (beweerdelijke) overdracht van de roerende zaken van [gedaagde 1] die in zijn villa in België (' [naam villa] ') aanwezig waren aan [gedaagde 3] (hierna: Roerende Zaken);
2. De vestiging van een hypotheek op het aandeel van [gedaagde 1] in een appartement, inclusief drie parkeerplaatsen en een opslagruimte in Spanje (hierna: Spaanse OG) ten gunste van [gedaagde 2] ;
3. De vervreemding van een voorheen in Malta geregistreerd en aan [gedaagde 1] in eigendom toebehorend jacht (hierna: de [naam jacht] ) aan [gedaagde 3] ;
4. De cessies van de ‘Bladivordering’ (een vordering uit de nalatenschap), door [gedaagde 1] aan [gedaagde 2] ;
5. De beweerdelijke overdracht aan [gedaagde 2] van aan [gedaagde 1] toebehorende vermogensrechten in Luckey.
2.7.
Bij brief van 11 juli 2022 hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] de rechtshandelingen die verband houden met de bovengenoemde gebeurtenissen met een beroep op artikel 3:45 BW (actio pauliana) buitengerechtelijk vernietigd. [gedaagde 1] , Luckey, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben op de inhoud van deze brief niet gereageerd.
2.8.
Op 15 juli 2022 hebben [gedaagde partij] aanvullende pogingen ondernomen om het verhaal van [eiseres 1] en [eiseres 2] op [gedaagde 1] verder te frustreren, aldus [eiseres 1] en [eiseres 2] . Blijkens een tweetal opvolgende onderhandse aktes hebben [gedaagde partij] getracht om de door Luckey gehouden aandelen in [eiseres 2] door Luckey om niet over te laten dragen aan [gedaagde 2] . [gedaagde 2] heeft vervolgens getracht deze aandelen op dezelfde dag door te leveren aan de recent opgerichte Noord-Ierse entiteit [gedaagde 4], waarvan [gedaagde 2] enig aandeelhouder en [gedaagde 3] enig bestuurder is. Dorbat, één van de leden van de board of directors, en daarmee vertegenwoordiger van Luckey in Liechtenstein, heeft de aktes voor de overdracht van de aandelen in [eiseres 2] (mede) ondertekend.
2.9.
[eiseres 1] en [eiseres 2] vorderen op grond van het voorgaande in de hoofdzaak – samengevat – om bij vonnis, zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1.
primairvoor recht te verklaren dat de aandelen in [eiseres 2] nimmer het vermogen van Luckey hebben verlaten;
subsidiair[gedaagde partij] te bevelen om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de aandelen in [eiseres 2] terug te (doen) leveren aan Luckey, op straffe van een dwangsom van € 50.000,00 voor iedere dag of ieder dagdeel dat [gedaagde partij] hiertoe in gebreke blijven;
2.
primairjegens elk van gedaagden, althans jegens een of meerdere van hen, voor recht te verklaren dat de rechtshandelingen verband houdende met de hiernavolgende transacties door [eiseres 1] en [eiseres 2] rechtsgeldig zijn vernietigd en dat de gedaagden (althans een of meerdere van hen) als gevolg van deze vernietiging(en) ter zake van de in deze procedure ingestelde rechtsvorderingen aan die rechtshandelingen(en) geen recht(en) kunnen ontlenen jegens [eiseres 1] en [eiseres 2] :
a. de overdrachtsovereenkomst van 8 juni 2019 (Roerende Zaken);
b. het bepaalde in (artikel 15 lid 1 van) de huurovereenkomst met betrekking tot [naam villa]
;
c. de hypotheekvestiging van 4 maart 2021 (Spaanse OG);
d. de overdracht van de [naam jacht] (datum onbekend);
e. de cessies verband houdende met de Bladivordering van 18 juni 2020 en 16 januari
2021;
f. de overdracht van de vermogensrechten in Luckey (datum onbekend);
subsidiairde voornoemde rechtshandelingen te vernietigen, zodat de gedaagden (althans een of meerdere van hen) als gevolg van deze vernietiging(en) ter zake van de in deze procedure ingestelde rechtsvorderingen aan die rechtshandeling(en) geen recht(en) kunnen ontlenen jegens [eiseres 1] en [eiseres 2] ;
3. voor recht te verklaren dat de gedaagden ieder afzonderlijk (artikel 6:162 BW) en als groep (artikel 6:166 BW) onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiseres 1] en [eiseres 2] ;
4. [gedaagde partij] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van hierdoor geleden en nog te lijden schade aan de zijde van [eiseres 1] en [eiseres 2] , een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente;
5. [gedaagde partij] (hoofdelijk) te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten;
6. [gedaagde partij] (hoofdelijk) te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente.
2.10.
De in 2.9 onder 1 opgenomen vordering zal hierna “vordering I” genoemd worden, de onder 2 opgenomen vordering “vordering II” en de onder 3 en 4 opgenomen vorderingen gezamenlijk “vordering III”.

3.Het geschil in de incidenten

3.1.
[gedaagde 2] betwist de rechtsmacht van de Nederlandse rechter ten aanzien van vordering I en vordering III. Zij vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zich onbevoegd verklaart om van die vorderingen kennis te nemen, met veroordeling van [eiseres 1] en [eiseres 2] in de (na)kosten van de procedure.
3.2.
Dorbat betwist de rechtsmacht van de Nederlandse rechter ten aanzien van alle vorderingen in de hoofdzaak. Subsidiair, mocht de rechtbank zich wel bevoegd achten, verzoekt Dorbat een aantal anderen in vrijwaring te mogen oproepen. Zij vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres 1] en [eiseres 2] ;
indien en voor zover de rechtbank wel bevoegdheid voor (een deel van) de vorderingen op Dorbat aanneemt, Dorbat toestaat om de vijf overige gedaagden in de hoofdzaak in vrijwaring op te roepen door te dagvaarden tegen een door de rechtbank te bepalen roldatum teneinde op de eis tot vrijwaring te antwoorden en voort te procederen;
tussentijds hoger beroep openstelt voor zover de rechtbank de incidentele vorderingen van Dorbat geheel of gedeeltelijk mocht afwijzen;
[eiseres 1] en [eiseres 2] veroordeelt in de (na)kosten van het incident, te vermeerderen met rente vanaf zeven dagen na betekening van het vonnis tot de dag van volledige betaling.
3.3.
Het verweer van [eiseres 1] en [eiseres 2] strekt in beide bevoegdheidsincidenten tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [gedaagde 2] en Dorbat, in de (na)kosten in het incident.
3.4.
In het voorwaardelijke vrijwaringsincident refereren [eiseres 1] en [eiseres 2] zich aan het oordeel van de rechtbank, met het verzoek de proceskosten in het vrijwaringsincident te compenseren.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen wordt in het hiernavolgende ingegaan voor zover van belang voor de beslissingen op de vorderingen.

4.De beoordeling in de incidenten

De door [gedaagde 2] en Dorbat opgeworpen incidenten tot onbevoegdheid
4.1.
De vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, moet voor [gedaagde 2] en Dorbat, gelet op hun verschillende vestigingsplaatsen, aan de hand van verschillende (internationale) regelingen worden beoordeeld.
4.2.
[gedaagde 2] woont in Denemarken. De vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, moet dus beantwoord worden aan de hand van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis-Vo).
4.3.
Dorbat is gevestigd in Liechtenstein. Tussen Nederland en Liechtenstein bestaan geen verdragen ten aanzien van de bevoegdheid van de burgerlijke rechter. De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is, moet daarom ten aanzien van Dorbat worden beantwoord aan de hand van de commune regels voor internationale rechtsmacht van de artikelen 1-14 Rv.
4.4.
De rechtbank ziet aanleiding eerst vordering II, dan vordering III en tot slot vordering I te bespreken.
Vordering II
4.5.
[gedaagde 2] heeft in het door haar opgeworpen incident niet de rechtsmacht van de Nederlandse rechter betwist ten aanzien van vordering II. Dorbat wel.
4.6.
[eiseres 1] en [eiseres 2] stellen dat [gedaagde 2] ten aanzien van vordering II dus vrijwillig is verschenen en dat de rechtbank ten aanzien van [gedaagde 2] daarom in elk geval op grond van artikel 26 Brussel I bis-Vo (stilzwijgende forumkeuze) rechtsmacht toekomt. Ten aanzien van Dorbat geldt dan dat deze rechtbank bevoegd is op grond van artikel 7 Rv, aldus [eiseres 1] en [eiseres 2] . Dat artikel bepaalt immers dat indien de Nederlandse rechter ten aanzien van één van de gedaagden rechtsmacht heeft, hem deze rechtsmacht ook toekomt ten aanzien van de andere in het geding betrokken gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
4.7.
De rechtbank is echter van oordeel dat de enkele omstandigheid dat [gedaagde 2] niet ook ten aanzien van vordering II de rechtsmacht van de Nederlandse rechter heeft betwist, niet betekent dat zij daardoor moet worden geacht ten aanzien van die vordering vrijwillig te zijn verschenen, nu ten aanzien van die vordering in de hoofdzaak nog niet is geantwoord. Weliswaar kan in de huidige stand van het geding aanleiding worden gezien om vooralsnog van vrijwillige verschijning ten aanzien van vordering II uit te gaan, maar indien [gedaagde 2] zou besluiten ook ten aanzien van vordering II alsnog de onbevoegdheid van de rechtbank in te roepen, zou de enkele omstandigheid dat zij dat niet gelijktijdig met de eerdere incidenten heeft gedaan niet per definitie tot niet-ontvankelijkheid of afwijzing van het gevorderde in dat nieuwe incident leiden.
4.8.
Enkel op basis van de vooralsnog slechts veronderstelde vrijwillige verschijning, kan dan ook geen rechtsmacht op basis van artikel 7 Rv worden aangenomen ten aanzien van Dorbat met betrekking tot vordering II.
4.9.
De rechtbank oordeelt echter dat, ook al zou [gedaagde 2] de rechtsmacht van de Nederlandse rechter ten aanzien van deze vordering wel hebben betwist, de rechtbank ten aanzien van [gedaagde 2] rechtsmacht toekomt met betrekking tot vordering II. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.10.
De rechtbank stelt vast dat vordering II van [eiseres 1] en [eiseres 2] is gegrond op de actio pauliana. In het Feniks-arrest (ECLI:EU:C:2018:805), waar [eiseres 1] en [eiseres 2] zich in verband met de bevoegdheidsvraag mede op hebben beroepen, heeft het Europese Hof van Justitie bepaald in welke lidstaat partijen een vraagstuk over de actio pauliana kunnen voorleggen. Uit dit arrest volgt dat de actio pauliana onder de regel van internationale bevoegdheid van artikel 7 lid 1 sub a, van de Brussel I bis-Vo valt, waarbij het contractuele karakter van de rechtsverhouding tussen schuldeiser en schuldenaar bepalend is voor het bepalen van de bevoegdheid en niet het juridische karakter van de benadelende rechtshandeling. Dit betekent dat de schuldeiser zelf mag kiezen om het geschil voor te leggen aan de rechter in de lidstaat waar de overeenkomst met de schuldenaar is of moet worden uitgevoerd, of in de lidstaat van de verweerder.
4.11.
Aan vordering II ligt de verbintenis tot betaling uit hoofde van de rekening-courantvordering en de vliegtuiglening (zie hiervoor onder 2.2) ten grondslag. De rechtbank is net als de rechtbank Zeeland-West-Brabant in haar tussenvonnis van 16 november 2016 – dat in het arrest van 29 maart 2022 door het gerechtshof is bevestigd – van oordeel dat de Nederlandse rechter ten aanzien van de vorderingen jegens [gedaagde 1] gegrond op de rekeningcourantovereenkomst en de vliegtuiglening bevoegd is op grond van artikel 7 lid 1 sub a van de Brussel I bis-Vo. Aan hetgeen Dorbat heeft aangevoerd met betrekking tot het inmiddels in Denemarken uitgesproken faillissement van [gedaagde 1] gaat de rechtbank voorbij. Wat Dorbat daarover heeft aangevoerd is namelijk geheel hypothetisch en op hypothetische stellingen kan de rechtbank geen oordeel gronden.
4.12.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de Nederlandse rechter in elk geval jegens [gedaagde 2] bevoegd is om van vordering II kennis te nemen.
4.13.
De volgende vraag is of de rechtbank, nu de bevoegdheid voor vordering II jegens [gedaagde 2] gegeven is, (alsnog) op grond van artikel 7 lid 1 Rv ook bevoegd is om kennis te nemen van vordering II ten aanzien van Dorbat. Daarvoor is nodig dat tussen de vorderingen jegens de verschillende gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. De rechtbank beantwoord die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4.14.
[eiseres 1] en [eiseres 2] hebben in dat verband gesteld dat de vorderingen jegens Dorbat en de overige gedaagden in de hoofdzaak (waaronder [gedaagde 2] ) zijn gebaseerd op hetzelfde feitencomplex en dezelfde grondslagen. De paulianeuze handelingen van de diverse gedaagden rondom de vermogensrechten in Luckey zijn met elkaar verweven en konden niet door de een, zonder medewerking van (een van) de andere(n) worden verricht. Tussen de vorderingen jegens de verschillende gedaagden bestaat daarom een samenhang als bedoeld in artikel 7 lid 1 Rv., aldus [eiseres 1] en [eiseres 2] .
4.15.
Dorbat heeft als verweer aangevoerd dat geen sprake is van de noodzakelijke samenhang in die mate dat sprake is van eenzelfde feitelijke- en juridische situatie waardoor bij afzonderlijke berechting gevaar voor onverenigbare beslissingen bestaat. [eiseres 1] en [eiseres 2] miskennen volgens Dorbat de louter faciliterende rol van Dorbat en proberen Dorbat ten onrechte met Luckey te vereenzelvigen en met andere gedaagden op een hoop te gooien. Dat andere partijen (in andere landen) besluiten tot een overdracht hebben genomen valt buiten het bereik van Dorbat. Het enkele handelen van Dorbat met andere gedaagden levert niet eenzelfde feitelijke situatie op. Een ander oordeel zou betekenen dat de handtekening van Dorbat in Liechtenstein op een cessieakte tot dezelfde feitelijke situatie behoort als de besluitvorming over die cessie tussen [gedaagde 2] en [gedaagde 4] in (waarschijnlijk) Denemarken/Noord-Ierland. Ook juridisch is geen sprake van een zelfde situatie. [eiseres 1] en [eiseres 2] spreken de overige gedaagden steeds aan als begunstigde of begunstiger bij de gewraakte transacties. Voor Dorbat is dat anders en geldt een ander toetsingskader (meer in de sfeer van (een equivalent van) externe bestuurdersaansprakelijkheid). Dorbat verwacht tot slot ook dat op de verschillende vorderingen uiteenlopende rechtsstelsels van toepassing zijn.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat in deze fase van het debat voldoende vaststaat dat het samenstel van de handelingen van de gedaagden in de hoofdzaak, waaronder Dorbat, heeft geleid tot de gewraakte, volgens [eiseres 1] en [eiseres 2] paulianeuze, rechtshandelingen. Ten aanzien van vordering II staan transacties centraal waarbij het handelen van Dorbat nodig was om de transacties te voltooien. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zodanige samenhang tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
4.17.
Dorbat heeft nog aangevoerd dat de actio pauliana zich niet tegen haar kan richten, of dit nu naar Nederlands recht is of onder enig ander rechtsstelsel en dat vordering II dus geen rol zou moeten hebben bij de beoordeling van rechtsmacht jegens Dorbat. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Hoe een en ander juridisch en feitelijk moet worden geduid, is aan de bodemrechter. Het debat hierover heeft zich in dit incident nog niet volledig kunnen ontwikkelen en door hierover in dit incident te oordelen, zou vooruit worden gelopen op een oordeel in de hoofdzaak. Dit betreft dus een inhoudelijk geschilpunt en dat leent zich niet voor een aan de hoofdzaak voorafgaande behandeling. De rechter moet zich gemakkelijk over zijn eigen bevoegdheid kunnen uitspreken, zonder dat daarvoor onderzoek ten gronde hoeft te worden gedaan.
4.18.
Dorbat wijst er nog op dat voorkomen moet worden dat de verweerder wordt opgeroepen in een staat die voor hem redelijkerwijs niet voorzienbaar was. Dorbat is echter bestuurder van Luckey, dat aandeelhouder was/is in het kapitaal van de in Nederland gevestigde vennootschap naar Nederlands recht [eiseres 1] , welke vennootschap volgens [eiseres 1] en [eiseres 2] als gevolg van de onder vordering II bedoelde rechtshandelingen zou zijn benadeeld. In dat licht heeft Dorbat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat voor haar niet voorzienbaar was dat zij in dat verband zou (kunnen) worden opgeroepen voor de Nederlandse rechter.
4.19.
Nu de rechtbank al op grond van artikel 7 lid 1 Rv bevoegd is om ook ten aanzien van Dorbat kennis te nemen van vordering II, kan in het midden blijven of het Feniks arrest op Dorbat van toepassing is (wat door Dorbat is betwist).
Vordering III
4.20.
Volgens [eiseres 1] en [eiseres 2] dient de internationale rechtsmacht ten aanzien van de onrechtmatige daad vorderingen (vordering III) jegens [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] te worden vastgesteld aan de hand van artikel 7 lid 2 Brussel I bis-Vo. Voor Luckey, Dorbat en [gedaagde 4] wordt de rechtsmacht volgens hen vastgesteld op grond van het qua werking identieke artikel 6 sub e Rv. In de conclusie van antwoord in het incident tegen Dorbat hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] de rechtsmacht van de Nederlandse rechter jegens Dorbat ook gebaseerd op artikel 7 lid 1 Rv vanwege de samenhang met de vorderingen jegens de overige gedaagden.
4.21.
Naar vaste rechtspraak heeft de eiser in een onrechtmatige daadsactie, op grond van artikel 7 lid 2 Brussel I bis-Vo, de keuze om de gedaagde op te roepen voor de gerechten van zowel de plaats waar de schade is ingetreden (Erfolgsort) als de plaats van de gebeurtenis die met de schade in een oorzakelijk verband staat (Handlungsort).
4.22.
[eiseres 1] en [eiseres 2] baseren de bevoegdheid van de Nederlandse rechter op het Erfolgsort. Wat betreft de lokalisatie/allocatie van de schade voeren zij aan dat de schade bestaat uit een verminderd saldo op de in Nederland aangehouden bankrekening van [eiseres 1] en [eiseres 2] als gevolg van verhaalsfrustratie door [gedaagde partij] Ter rechtvaardiging van Nederland als Erfolgsort voeren zij aan dat i) [eiseres 1] en [eiseres 2] beide zijn gevestigd in Nederland, ii) de betreffende betalingen aangaande de vorderingen op een Nederlandse bankrekening moeten worden verricht, iii) het arrest dat [eiseres 1] en [eiseres 2] ten uitvoer willen leggen in Nederland is gewezen, iv) op de vorderingen van [eiseres 1] en [eiseres 2] Nederlands recht van toepassing is en v) het grootste deel van gedaagden diverse procedures tegen [eiseres 1] en [eiseres 2] in Nederland heeft gevoerd of aanhangig gemaakt.
4.23.
[gedaagde 2] voert – samengevat – aan dat als zij onrechtmatig heeft gehandeld door bepaalde vermogensbestanddelen, die ooit aan [gedaagde 1] toebehoorden, geleverd te krijgen en over te dragen, [eiseres 1] en [eiseres 2] schade lijden omdat zij in hun verhaalspositie ten aanzien van [gedaagde 1] , woonachtig in Denemarken met actief in Liechtenstein, Spanje, Curaçao en Denemarken, is geschaad. Het Erfolgsort is daarmee ontegenzeggelijk niet gelegen in Nederland, aldus [gedaagde 2] .
4.24.
Ook Dorbat stelt dat in de hoofdzaak geen sprake is van bevoegdheid via artikel 7 lid 2 Brussel I bis-Vo (en artikel 6 sub e Rv) omdat geen sprake is van (voldoende) rechtstreekse, in Nederland geleden (Erfolgsort) schade. De vermeende schade op de bankrekening van [eiseres 1] en [eiseres 2] is volgens haar geen rechtstreeks gevolg van het vermeend onrechtmatig handelen van Dorbat. Het gestelde verlies van de verhaalsmogelijkheid op rechten in een Liechtensteinse entiteit is geen schade die rechtstreeks in Nederland is te lokaliseren. Het ondertekenen van de cessieaktes heeft niet tot (rechtstreeks) gevolg gehad dat [eiseres 1] en [eiseres 2] minder geld op hun rekeningen hebben, aldus Dorbat.
4.25.
Vast staat dat het Handlungsort, de plaats waar het vermeende onrechtmatig handelen zich heeft voorgedaan – ook naar de stellingen van [eiseres 1] en [eiseres 2] – in alle gevallen buiten Nederland ligt. De vraag is dus of het Erfolgsort, de plaats waar de vermeende schade is ingetreden, is gelegen in Nederland.
4.26.
De rechtbank oordeelt van niet, omdat onvoldoende is gebleken dat sprake is van rechtstreekse in Nederland geleden schade. Als Erfolgsort kan niet worden aangemerkt (bij gebreke van andere aanknopingspunten) de plaats in een lidstaat waar de schade is ingetreden wanneer die schade uitsluitend bestaat in een financieel verlies dat rechtstreeks intreedt bij de verzoeker en een rechtstreeks gevolg is een van een onrechtmatige gedraging in een andere lidstaat. De enkele omstandigheid dat als gevolg van de vermeende verhaalsfrustratie ten onrechte het door [gedaagde 1] verschuldigde bedrag niet op de in Nederland aangehouden bankrekening van [eiseres 1] en [eiseres 2] verschijnt, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat die schade rechtstreeks voortvloeit uit het gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagde partij] De andere aanknopingspunten die door [eiseres 1] en [eiseres 2] zijn aangevoerd (zie 4.22), hebben geen zelfstandige betekenis en maken het voorgaande daarom niet anders.
4.27.
Ten aanzien van Dorbat voeren [eiseres 1] en [eiseres 2] nog aan dat ook de schade die zij heeft veroorzaakt, althans dreigt te veroorzaken, als gevolg van haar onrechtmatig handelen waardoor [eiseres 1] en [eiseres 2] niet aan hun compliance-verplichtingen kunnen voldoen, rechtstreekse schade betreft die zich in Nederland voordoet. De rechtbank oordeelt ten aanzien hiervan dat [eiseres 1] en [eiseres 2] in het kader van dit incident onvoldoende hebben gesteld welke schade zij hebben geleden door dit vermeend onrechtmatig handelen van Dorbat en dat daarmee niet kan worden geoordeeld dat sprake is van rechtstreekse (in Nederland geleden) schade.
Vordering I
4.28.
[eiseres 1] en [eiseres 2] hebben het primaire deel van deze vordering gebaseerd op de stelling dat de overdracht van de aandelen in [eiseres 2] aan, onder andere, [gedaagde 2] , nietig is. [eiseres 1] en [eiseres 2] gronden de bevoegdheid van de Nederlandse rechter op de stelling dat deze vordering samenhangt met de vorderingen op grond van de actio pauliana (vordering II). Volgens [eiseres 1] en [eiseres 2] kan deze vordering niet los worden gezien van vordering II en is het primaire deel van vordering I feitelijk en juridisch nauw verbonden met het beroep op de actio pauliana. De vorderingen II en I beogen hetzelfde doel (de aandelen van [eiseres 2] weer in het vermogen brengen van [gedaagde 1] ) en liggen in elkaars verlengde, aldus [eiseres 1] en [eiseres 2] . Ook hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] in de conclusie van antwoord in het incident tegen Dorbat gesteld dat de rechtbank op grond van artikel 7 lid 1 Rv bevoegd is om kennis te nemen van het primaire deel van vordering I.
4.29.
[gedaagde 2] stelt zich op het standpunt dat, nu de grondslag van (het primaire deel van) vordering I geen actio pauliana is, het Feniks-arrest niet van toepassing is op (het primaire deel van) vordering I.
4.30.
Ook Dorbat neemt dat standpunt in en voegt daaraan toe dat de actio pauliana vernietiging behelst en (het primaire deel van) vordering I op een vermeende reeds bestaande juridische situatie ziet, waarbij [eiseres 1] en [eiseres 2] stellen dat nooit een overdracht zou hebben plaatsgevonden. Volgens Dorbat is de enkele opmerking van [eiseres 1] en [eiseres 2] dat vordering I samenhangt met op de actio pauliana gebaseerde vordering II, volstrekt onvoldoende om een beroep op een bijzondere bevoegdheidsgrond – die duidelijk niet voor dergelijke vorderingen is gecreëerd – te rechtvaardigen.
4.31.
De rechtbank is van oordeel dat de Nederlandse rechter ten aanzien van het primaire deel van vordering I geen rechtsmacht heeft. De vordering is, anders dan vordering II, niet gegrond op de actio pauliana. De vermeende nietigheid van de aandelenoverdrachten staat geheel los van de vernietiging van dergelijke rechtshandelingen op grond van een actio pauliana en kennen ook een volledig andere juridische grondslag. De kenmerkende overeenkomst is de overdracht van aandelen. Die moet volgens de stellingen van partijen in Curaçao worden uitgevoerd. Dat dit zodanig gelijkwaardig zou zijn aan de actio pauliana en dat daardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht zou hebben, volgt niet uit het Feniks-arrest. Nu de rechtbank op grond hiervan jegens geen van gedaagden rechtsmacht heeft ten aanzien van deze vordering, kan de bevoegdheid jegens Dorbat, of welke andere gedaagde dan ook, (ook) niet worden gebaseerd op artikel 7 Rv.
4.32.
[eiseres 1] en [eiseres 2] stellen dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van het subsidiair verzochte bevel om de aandelen terug te (doen) leveren aan [eiseres 2] ten aanzien van [gedaagde 2] kan worden gebaseerd op artikel 7 lid 2 Brussel I bis-Vo en, ten aanzien van Dorbat, op artikel 6 sub e Rv, omdat deze vordering samenhangt met de vorderingen gebaseerd op onrechtmatige daad (vordering III). De indeling en systematiek van Brussel I bis-Vo en van de artikelen 1 - 14 Rv brengen volgens [eiseres 1] en [eiseres 2] met zich dat de rechter van het Erfolgsort ook bevoegd is om te oordelen over het subsidiaire deel van vordering I. Daarbij hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] ook in dit verband bij conclusie van antwoord in het incident tegen Dorbat een beroep op artikel 7 lid 1 Rv gedaan.
4.33.
De rechtbank oordeelt, gelet op het onder 4.20 tot en met 4.27 overwogene, dat de Nederlandse rechter ook ten aanzien van het subsidiaire deel van vordering I geen rechtsmacht heeft.
Tussenconclusie bevoegdheid
4.34.
De rechtbank zal zich ten aanzien van de vorderingen I en III onbevoegd verklaren jegens [gedaagde 2] en Dorbat (en daarmee, nu alle overige gedaagden eveneens in het buitenland gevestigd of woonachtig zijn en de internationale rechtsmacht ambtshalve beoordeeld moet worden, ook jegens alle overige gedaagden). Ten aanzien van vordering II zal de rechtbank zich bevoegd verklaren.
Incident tot oproeping in vrijwaring van Dorbat
4.35.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en vóór alle weren genomen. Op grond van artikel 210 lid 1 Rv kan de gedaagde een derde partij in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat gedaagde in de hoofdzaak genoegzaam stelt dat tussen hem en de derde partij een rechtsverhouding bestaat krachtens welke de derde partij verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak te dragen.
4.36.
Dorbat heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat tussen haar en [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 4] een rechtsverhouding, namelijk een met ieder van hen afzonderlijk contractueel overeengekomen vrijwaring, bestaat die tot vrijwaring verplicht, zodat ten aanzien van hen aan de vereisten voor oproeping in vrijwaring is voldaan. Nu [eiseres 1] en [eiseres 2] zich hebben gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, wordt de gevorderde oproeping in vrijwaring van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 4] toegestaan met inachtneming van een oproepingstermijn van vier maanden, zoals door Dorbat verzocht en door [eiseres 1] en [eiseres 2] niet weersproken.
4.37.
Dorbat heeft echter onvoldoende gemotiveerd gesteld welke rechtsverhouding tussen haar en [gedaagde 3] en tussen haar en Luckey bestaat die tot vrijwaring noopt. De enkele stelling dat als er een veroordelend vonnis volgt, er een regresvordering zou zijn op de overige gedaagden, is onvoldoende om een verplichting tot vrijwaring jegens Dorbat aan te nemen. Een regresrecht ontstaat mogelijk pas als Dorbat aan [eiseres 1] en [eiseres 2] betaalt, waartoe zij in de hoofdzaak mogelijk zal worden veroordeeld. Dat er nu al een rechtsverhouding bestaat die aanleiding zou moeten geven tot vrijwaring is niet gesteld. De gevorderde oproeping in vrijwaring van [gedaagde 3] en Luckey wordt daarom afgewezen.
Tussentijds hoger beroep
4.38.
Dit vonnis geldt voor een deel als eindvonnis, namelijk voor zover de rechtbank zich onbevoegd verklaart wegens het ontbreken van rechtsmacht ten aanzien van de vorderingen I en III. [eiseres 1] en [eiseres 2] kunnen daartegen hoger beroep instellen, ook zonder openstelling van tussentijds hoger beroep als bedoeld in artikel 337 lid 2 Rv.
4.39.
Dit vonnis geldt voor een deel ook als tussenvonnis, namelijk voor zover de rechtbank zich bevoegd verklaart om kennis te nemen van vordering II. Dorbat heeft verzocht om op grond van artikel 337 lid 2 Rv tussentijds hoger beroep open te stellen voor het geval de rechtbank zich bevoegd acht om kennis te nemen van (een deel van) de vorderingen van [eiseres 1] en [eiseres 2] jegens Dorbat. Zij voert daartoe aan dat tussenvonnissen over internationale bevoegdheid bij uitstek vonnissen zijn waartegen tussentijds hoger beroep mogelijk zou moeten zijn. Volgens Dorbat geldt dat in dit specifieke geval des te meer, omdat de hoofdzaak tegen (de overige) gedaagden een juridisch complexe en feitelijk omvangrijke procedure belooft te worden, waarin op een groot aantal onderwerpen een partijdebat moet plaatsvinden.
4.40.
De rechtbank stelt voorop, zoals ook door [eiseres 1] en [eiseres 2] aangevoerd, dat het verzoek van Dorbat ertoe strekt een uitzondering te maken op de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde hoofdregel, dat hoger beroep van een tussenvonnis – zoals dit vonnis in incident – slechts is toegestaan tegelijk met dat tegen het eindvonnis. Uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling kan worden afgeleid dat het de bedoeling is geweest om bij het toestaan van tussentijds hoger beroep een grote mate van terughoudendheid te betrachten, en dat de beslissing daartoe afhankelijk is van het antwoord op de vraag of in het voorliggende geval sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van de hoofdregel van artikel 337 lid 2 Rv rechtvaardigen (vgl. HR 13 juli 2012, NJ 2013, 288).
4.41.
In dit geval is de rechtbank van oordeel dat bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld zich voordoen en zij wijst het verzoek daarom toe. Het gaat namelijk om een door Dorbat opgeworpen exceptie van (internationale) onbevoegdheid die door de rechtbank ten aanzien van vordering II is verworpen. Weigering van het gevraagde verlof zou er toe leiden dat partijen vordering II inhoudelijk moeten laten beoordelen door de Nederlandse rechter en dat Dorbat de beslissing over de bevoegdheid van die rechter eerst nadat bij eindvonnis is beslist, in hoger beroep zouden kunnen bestrijden. Die situatie is in het kader van de goede procesorde en de doelmatigheid ongewenst.
4.42.
De rechtbank zal de hoofdzaak naar de rol verwijzen op een termijn van zes weken voor het nemen van een conclusie van antwoord. Indien tegen dit vonnis door een of meer partijen hoger beroep wordt ingesteld, zal de hoofdzaak worden geschorst en naar de parkeerrol worden verwezen in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep. De rechtbank draagt partijen op om de rechtbank en alle overige partijen, zodra hoger beroep wordt ingesteld daarover onmiddellijk te berichten. Indien partijen op de roldatum die is bepaald voor het nemen van de conclusie van antwoord nog niet daadwerkelijk beroep hebben ingesteld, maar dit nog wel overwegen, kunnen zij aanhouding verzoeken voor het nemen van de conclusie van antwoord.
4.43.
Indien hoger beroep tegen dit tussenvonnis is ingesteld, zullen ook eventuele vrijwaringsprocedures na het aanbrengen van de betreffende dagvaardingen worden geschorst en in afwachting van het hoger beroep in de hoofdzaak naar de parkeerrol worden verwezen.
Proceskosten ten aanzien van [gedaagde 2]
4.44.
[eiseres 1] en [eiseres 2] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde 2] worden begroot op:
- salaris advocaat € 1.196,00 (2,0 punten × tarief € 598,00)
- nakosten
€ 173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.369,00
Proceskosten ten aanzien van Dorbat
In het bevoegdheidsincident
4.45.
[eiseres 1] en [eiseres 2] zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Dorbat worden begroot op:
- salaris advocaat € 1.196,00 (2,0 punten × tarief € 598,00)
- nakosten
€ 173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.369,00
In het incident tot oproeping in vrijwaring
4.46.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in de bevoegdheidsincidenten van [gedaagde 2] en Dorbat
5.1.
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen I en III,
5.2.
veroordeelt [eiseres 1] en [eiseres 2] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 2] , tot op heden begroot op € 1.369,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres 1] en [eiseres 2] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [eiseres 1] en [eiseres 2] [gedaagde 2] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
veroordeelt [eiseres 1] en [eiseres 2] in de proceskosten aan de zijde van Dorbat, tot op heden begroot op € 1.369,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres 1] en [eiseres 2] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [eiseres 1] en [eiseres 2] Dorbat € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in het incident tot oproeping in vrijwaring van Dorbat
5.6.
staat toe dat:
de heer [gedaagde 1] , wonende te [adres 1] ;
mevrouw [gedaagde 2] , wonende te [adres 1] , en;
de rechtspersoon naar het recht van Nood-Ierland [gedaagde 4], gevestigd te [adres 2] in Noord-Ierland,
door Dorbat worden gedagvaard op een termijn van vier maanden na de datum van dit vonnis,
5.7.
compenseert de kosten van dit incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de bevoegdheidsincidenten en in het incident tot oproeping in vrijwaring
5.9.
staat toe dat partijen tussentijds hoger beroep instellen van dit vonnis,
in de hoofdzaak
5.10.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 31 januari 2024 voor conclusie van antwoord,
5.11.
verstaat dat, indien tegen dit vonnis door een of meer partijen hoger beroep wordt aangetekend de hoofdzaak wordt geschorst en naar de parkeerrol zal worden verwezen in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep,
5.12.
draagt partijen op alle overige partijen en de rechtbank te informeren, zoals vermeld in rechtsoverweging 4.42.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.
[3242/3195]