ECLI:NL:RBROT:2023:12427

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
FT EA 23/971
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en voorrang van onbekende schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoeker op 5 oktober 2023. Tijdens de zitting op 6 december 2023 is verzoeker gehoord. Verzoeker, die inkomsten ontvangt uit een PW-uitkering, heeft een schuldenlast van € 25.061,09. Hij heeft sinds november 2022 schulddienstverlening van de Kredietbank Rotterdam (KBR) ontvangen en is in budgetbeheer gegaan. Verzoeker is een kind van slachtoffers van de Toeslagaffaire en heeft een tegemoetkoming van de belastingdienst ontvangen, die hij echter niet heeft gereserveerd voor zijn schuldeisers. In plaats daarvan heeft hij het bedrag van € 10.000 uitgegeven aan persoonlijke uitgaven en betalingen aan onbekende schuldeisers, zonder deze schulden op te geven aan KBR.

De rechtbank oordeelt dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden. De goede trouw is een vereiste voor toewijzing van de schuldsaneringsregeling, en de rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zijn schuldeisers niet op de hoogte heeft gesteld van zijn financiële situatie en de ontvangen tegemoetkoming. Bovendien heeft hij onbekende schuldeisers voorgetrokken boven zijn bekende schuldeisers, wat in strijd is met de saneringsgezinde houding die vereist is voor de schuldsaneringsregeling. De rechtbank concludeert dat er geen feiten of omstandigheden zijn die toelating tot de regeling rechtvaardigen, en wijst het verzoek af.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat verzoeker geen recht heeft op de schuldsaneringsregeling, en dat hij binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep kan instellen, uitsluitend via een advocaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 14 december 2023
[verzoeker],
[adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 5 oktober 2023 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van 6 december 2023.

2.De feiten

Verzoeker ontvangt inkomsten uit PW-uitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 25.061,09.
Verzoeker heeft vanaf november 2022 schulddienstverlening gekregen van de Kredietbank Rotterdam (KBR). Vanaf 8 november 2022 is verzoeker in budgetbeheer bij KBR gegaan. Verzoeker is kind van erkende slachtoffers van de zogenaamde Toeslagaffaire. Kort voor de start van de schulddienstverlening heeft verzoeker bericht ontvangen dat hij in aanmerking zou gaan komen voor een tegemoetkoming van de belastingdienst in het kader van de zogenaamde Kindregeling. KBR heeft met verzoeker besproken dat verzoeker de tegemoetkoming zou (moeten) reserveren, waarna aan de schuldeisers zou worden voorgesteld om de tegemoetkoming buiten beschouwing te laten.
Verzoeker is tijdens de loop van de schulddienstverlening enkele maanden ‘van de radar’ van KBR geweest. In deze periode heeft verzoeker de tegemoetkoming ontvangen en uitgegeven. Verzoeker zegt bedrag van € 10.000 te hebben besteed aan uitgaven voor zijn kinderen en betalingen aan mensen binnen de familie en sociale omgeving aan wie verzoeker naar zijn zeggen nog geld schuldig was. Deze schulden heeft verzoeker niet opgegeven aan het KBR zo is tijdens de zitting besproken en zo blijkt dat ook uit de schuldenlijst van 15 december 2022 die verzoeker voor juist- en volledigheid heeft ondertekend. Ter zitting heeft verzoeker deze mensen en schulden niet nader gespecificeerde. Het restant zegt verzoeker voor zichzelf te hebben uitgegeven.
KBR heeft vervolgens aan de schuldeisers een minnelijk voorstel gedaan waarin hij aangeeft in aanmerking te komen voor de Kindregeling met het verzoek de tegemoetkoming buiten beschouwing te laten.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het onbetaald laten van de schulden.
Verzoeker was ervan op de hoogte dat de tegemoetkoming diende te worden gereserveerd voor de betaling aan zijn schuldeisers, behalve wanneer deze zouden instemmen met het voorstel om de tegemoetkoming buiten beschouwing te laten. Verzoeker heeft de stemming onder de schuldeisers kennelijk niet willen afwachten en heeft de tegemoetkoming tegen beter weten in onttrokken aan het zicht van en verhaal door zijn schuldeisers. En verder heeft verzoeker kennelijk onbekende schuldeisers voorgetrokken boven zijn bekende schuldeisers.
Verzoeker heeft hiermee geen blijk gegeven van een saneringsgezinde houding. Aldus is verzoeker niet te goeder trouw ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Het overgrote deel van de schuldeisers is weliswaar akkoord gegaan met het buiten beschouwing laten van de tegemoetkoming maar deze schuldeisers zijn niet of onvolledig geïnformeerd. Verzoeker heeft immers in zijn voorstel aan de schuldeisers geen openheid van zaken gegeven over het niet langer beschikbaar zijn van de tegemoetkoming.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 december 2023. [1]

Voetnoten

1.