In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot het bevelen van een gedwongen schuldregeling. Verzoeker had op 5 oktober 2023 een verzoek ingediend om een aantal schuldeisers te dwingen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Deze regeling hield in dat de preferente schuldeisers 12,63% en de concurrente schuldeisers 6,32% van hun vorderingen zouden ontvangen. De schuldenlast van verzoeker bedroeg € 25.061,09, en hij had eerder een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, maar niet alle schuldeisers stemden hiermee in.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldeisers, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen waren op de zitting. De rechtbank heeft het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen afgewezen, omdat de aangeboden regeling niet transparant was en verzoeker zijn schuldeisers niet gelijkelijk had behandeld. Verzoeker had een tegemoetkoming van de belastingdienst ontvangen, maar deze niet gereserveerd voor zijn schuldeisers, wat leidde tot onduidelijkheid en benadeling van de schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de weigerende schuldeisers zwaarder wogen dan die van verzoeker.
De rechtbank concludeerde dat het voorstel van verzoeker niet het uiterste was waartoe hij in staat was en dat hij in staat geacht kon worden om ook na 36 maanden nog aflossingen te doen aan zijn schuldeisers. De rechtbank heeft daarom het verzoek om de schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.