ECLI:NL:RBROT:2023:12410

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
FT EA 23/856
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot het bevelen van een gedwongen schuldregeling. Verzoeker, die onder beschermingsbewind staat, had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, maar één schuldeiser, aangeduid als [schuldeiser], weigerde in te stemmen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het voorstel van verzoeker niet goed en betrouwbaar gedocumenteerd was en dat onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat het voorstel het uiterste was waartoe verzoeker in staat moest worden geacht. Verzoeker had op 25 augustus 2023 een verzoek ingediend om een schuldeiser te bevelen in te stemmen met de aangeboden regeling, maar de rechtbank oordeelde dat de belangen van de weigerende schuldeiser zwaarder wogen dan die van verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de schuldenlast van verzoeker was toegenomen sinds het aanbod, wat leidde tot een lager uitkeringspercentage voor de schuldeisers. De rechtbank wees het verzoek om een gedwongen schuldregeling af, en zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 15 december 2023
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 25 augustus 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser], hierna te noemen: [schuldeiser];
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 8 december 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw A. Ramanand, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw L. Harinck, werkzaam bij Zeker Financiële Dienstverlening (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • [schuldeiser], verweerder.
Schuldhulpverlening heeft, namens verzoeker, ter zitting aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.
De beschermingsbewindvoerder heeft, namens verzoeker, op 8 december 2023 aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeventien schuldeisers, waarvan twee preferente schuldeisers met twee vorderingen en vijftien concurrente schuldeisers met achttien vorderingen. Deze schuldeisers hebben volgens het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in totaal een bedrag van € 84.765,15 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 20 maart 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 11,81% aan de preferente schuldeisers en 5,90% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Ten tijde van de aanbiedingsbrief betrof de schuldenlast € 71.890,77.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn ZW-uitkering. Verzoeker ontvangt sinds 28 september 2022 een ZW-uitkering van het UWV. Verzoeker heeft in het verleden kanker gehad en ondervindt daarvan nog steeds de nodige medische belemmeringen. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan. Verzoeker staat inmiddels, sinds januari 2022, onder beschermingsbewind. Zijn vaste lasten worden door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
In reactie op het verweer van [schuldeiser] heeft verzoeker aangegeven dat hij inderdaad geld van [schuldeiser] heeft geleend. Hij was in de veronderstelling dat hij het geld binnen de afgesproken zes weken kon terugbetalen via zijn (ex-)partner, maar hij is opgelicht door die (ex-)partner. Verzoeker heeft bovendien gezondheidsklachten waardoor hij niet in staat is om te werken. Hij heeft in het verleden kanker gehad, waarvoor hij een aantal chemokuren is ondergaan. Hij ondervindt hiervan nog steeds medische klachten. Hij heeft daarnaast psychische klachten. Het is dan ook niet mogelijk om de vordering te voldoen door bij het hoveniersbedrijf van [schuldeiser] te gaan werken. Verzoeker heeft een baan aangeboden gekregen die hij overwoog te accepteren. Het UWV heeft hem toen geadviseerd om (nog) niet te gaan werken. Dit advies is verstrekt door een bedrijfsarts. Verzoeker heeft dat advies gevolgd en daarom die baan niet aangenomen. Verzoeker heeft verder desgevraagd verklaard geen extra inkomsten te hebben ontvangen in de periode juli 2021 tot en met november 2022. Hij heeft slechts bemiddeld tussen voormalige klanten en werknemers.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting desgevraagd verklaard niet te weten of bijzondere bijstand is aangevraagd in verband met de kosten voor beschermingsbewind. Voorts is de schuldenlast sinds de aanbiedingsbrief toegenomen, omdat enkele schuldeisers in het minnelijke traject nog niet waren meegenomen. Deze zijn inmiddels opgenomen op de crediteurenlijst, waardoor het uitkeringspercentage is gedaald. Het saneringskrediet zal niet worden verhoogd. De schuldeisers zijn daarvan niet op de hoogte gesteld.
De beschermingsbewindvoerder heeft bij bericht van 8 december 2023 aangegeven dat verzoeker op zijn bankrekening, behoudens zijn ZW-uitkering, geen extra inkomsten heeft ontvangen.
Zestien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Hij heeft een vordering van € 12.566,43 op verzoeker.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening en ter zitting heeft [schuldeiser] te kennen gegeven dat het verzoek moet worden afgewezen. Hij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. [schuldeiser] heeft verzoeker in juli 2021 € 11.000,00 geleend om hem te helpen zijn partner naar Nederland te halen. Verzoeker zou dit binnen zes weken met rente terugbetalen. Dit is niet gebeurd. Vervolgens hebben [schuldeiser] en verzoeker een vaststellingsovereenkomst getekend, om zodoende tot een oplossing te komen. Verzoeker is ook de verplichtingen uit die vaststellingsovereenkomst niet nagekomen. Hierover is geprocedeerd, waarna op 11 november 2022 vonnis is gewezen. [schuldeiser] heeft hierdoor extra (proces)kosten moeten maken, waardoor zijn vordering opliep. Het geld dat hij aan verzoeker had geleend, was bedoeld voor de studie van zijn kinderen. Hij heeft drie kinderen die nu zelf bijbaantjes moeten zoeken om hun studie te bekostigen. Met het gedane aanbod schieten zij niet veel op. Het aangeboden bedrag is dan ook te laag. Het aanbod staat niet in verhouding tot de totale schuldvordering. Verzoeker heeft bovendien ouders met geld. Hij zal dan ook op een gegeven moment een erfenis krijgen. [schuldeiser] is bereid dat af te wachten. Bovendien kan verzoeker zijn schuld in lossen door bij het hoveniersbedrijf van [schuldeiser] te komen werken. [schuldeiser] heeft ook van (ex-)collega’s van verzoeker vernomen dat zij voor verzoeker hebben gewerkt. Verzoeker heeft daarom mogelijk extra inkomsten ontvangen naast zijn ZW-uitkering.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij zijn weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 14,82%. Het betreft een van de hoogste vorderingen op de schuldenlijst en voor een privé-persoon als schuldeiser betreft het een aanzienlijk bedrag. Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat [schuldeiser] in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Op grond van vaste rechtspraak is voor de beoordeling onder meer van belang dat er sprake moet zijn van een goed en betrouwbaar gedocumenteerd voorstel. De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Het aangeboden percentage waar de andere schuldeisers mee akkoord zijn gegaan wijkt af van hetgeen uiteindelijk kan worden uitgekeerd. Dit is het gevolg van het feit dat na het aanbod nog schulden bekend zijn geworden die niet waren meegenomen in het aanbod. De schuldenlast is daardoor bijna € 13.000,- hoger dan de schuldenlast die als uitgangspunt gold bij het aanbod aan de schuldeisers. Schuldhulpverlening heeft in dit kader verklaard dat het saneringskrediet niet verhoogd wordt, maar het uitkeringspercentage naar beneden gaat. De schuldeisers zijn daarvan niet op de hoogte gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de schuldeisers er geen rekening mee hoefden te houden dat het uiteindelijke resultaat lager zou worden doordat de schuldenlast gedurende het minnelijk traject zou toenemen. Onduidelijk is, of de schuldeisers met dit lagere aanbod akkoord (zouden) zijn gegaan.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. In de vtlb-berekening van 26 juli 2023 is een correctie opgenomen voor kosten van beschermingsbewind van € 162,44. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze correctie noodzakelijk is. Uit de beschikking van de Gemeente Voorne aan Zee van 19 mei 2023 blijkt immers dat aan verzoeker bijzondere bijstand is toegekend voor de kosten van beschermingsbewindvoering. Indien de correctie niet wordt toegepast, is sprake van een hogere afloscapaciteit dan de afloscapaciteit die tot uitgangspunt is genomen bij het bepalen van de hoogte van het aangeboden krediet.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [schuldeiser] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
Gelet op het voorgaande behoeft het verweer van [schuldeiser] geen nadere bespreking.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 december 2023.