ECLI:NL:RBROT:2023:12381

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
C/10/669176 / KG ZA 23-1038
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet in kort geding over proceskosten na geschil over auto-reparatie

In deze zaak gaat het om een kort geding waarin [persoon01] verzet heeft aangetekend tegen een verstekvonnis dat op 25 oktober 2023 is gewezen. [persoon02] had op 13 februari 2023 een Audi A3 gekocht van [persoon01], maar na gebruik vertoonde de auto gebreken. Na meerdere reparatiepogingen en een geschil over de kosten, heeft [persoon02] op 28 september 2023 een dagvaarding uitgebracht. De voorzieningenrechter heeft [persoon01] veroordeeld om de auto aan [persoon02] vrij te geven en hem in de proceskosten te veroordelen. [persoon01] heeft vervolgens verzet aangetekend, stellende dat hij ten onrechte in de proceskosten is veroordeeld, omdat hij niet op de hoogte was van de oorspronkelijke dagvaarding. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [persoon01] verantwoordelijk is voor het ontvangen van zijn post en dat de dagvaarding correct is betekend. De vorderingen van [persoon01] zijn afgewezen en het verstekvonnis is in stand gehouden. [persoon01] is in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 697,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/669176 / KG ZA 23-1038
Vonnis in verzet in kort geding van 28 december 2023
in de zaak van
[persoon01] H.O.D.N. [handelsnaam01] , THANS H.O.D.N. [handelsnaam02],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser in het verzet,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. J.X.C. Peters te Woudenberg.
tegen
[persoon02],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde in het verzet,
eiser in de hoofdzaak,
advocaat mr. drs. P.A. Visser te Rotterdam,
Partijen worden hierna [persoon01] en [persoon02] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de oorspronkelijke dagvaarding van [persoon02] van 28 september 2023, met producties 1 tot en met 6;
  • producties 7 en 8 van [persoon02] ;
  • de door mr. Visser nagezonden informatie van de deurwaarder over de geraadpleegde BRP;
  • het verstekvonnis in kort geding van 25 oktober 2023;
  • de dagvaarding in verzet van 22 november 2023, met producties 1 tot en met 8, en het herstelexploot van 1 december 2023;
  • producties 1 tot en met 5 van [persoon02] ;
  • producties 9 tot en met 14 van [persoon01] ;
  • de pleitnota van [persoon01] ;
  • de pleitnota van [persoon02] .
1.2.
De mondelinge behandeling in de verzetzaak heeft op 14 december 2023 plaatsgevonden.

2.De feiten

2.1.
[persoon02] heeft op 13 februari 2023 een auto, een Audi A3, bij [persoon01] gekocht. De auto vertoonde na gebruik gebreken, waarna [persoon02] de auto ter reparatie heeft aangeboden aan [persoon01] . Nadat [persoon02] de auto op 18 augustus 2023 had opgehaald bij [persoon01] , vertoonde de auto nog steeds gebreken. [persoon02] heeft de auto op 4 september 2023 nogmaals ter reparatie aangeboden aan [persoon01] .
2.2.
Tussen partijen is vervolgens discussie ontstaan over de vraag of [persoon02] moest betalen voor de reparatie of dat die onder de garantie viel. Op 8 september 2023 berichtte [persoon01] aan [persoon02] dat hij de auto na betaling van de factuur mocht ophalen. Na een sommatie van (de advocaat van) [persoon02] liet [persoon01] in een e-mail van 18 september 2023 weten dat hij graag data beschikbaar stelde voor een kort geding, dat leek hem de kortste weg.
2.3.
Op 28 september 2023 is de oorspronkelijke dagvaarding van [persoon02] op het BRP-adres van [persoon01] (in een gesloten enveloppe, niet in persoon) betekend.
2.4.
Nadat op 11 oktober 2023 de mondelinge behandeling van het kort geding in verstek had plaatsgevonden heeft de voorzieningenrechter op 25 oktober 2023 vonnis gewezen. Daarin is [persoon01] veroordeeld om de auto op eerste verzoek van [persoon02] vrij te geven aan [persoon02] , met veroordeling van [persoon01] in de proceskosten (€ 1.140,14).
2.5.
[persoon02] heeft de auto op 26 oktober 2023 opgehaald. De proceskosten uit het vonnis van 25 oktober 2023 waren ten tijde van de mondelinge behandeling in de verzetzaak nog niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[persoon01] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • te verklaren voor recht dat het door [persoon01] ingestelde verzet deugdelijk is gedaan;
  • [persoon01] te ontheffen van de veroordeling uit het verstekvonnis;
  • de vordering tot veroordeling in de proceskosten af te wijzen;
  • [persoon02] te veroordelen in de kosten van zowel de verstek- als de verzetprocedure, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van [persoon01] en de nakosten;
  • voorwaardelijk: in het geval [persoon01] de proceskostenveroordeling uit het verstekvonnis en eventueel bijkomende deurwaarderskosten aan [persoon02] heeft betaald of als [persoon02] tot invordering hiervan is overgegaan:
  • [persoon02] te veroordelen tot betaling van wat hij heeft ingevorderd bij [persoon01] , althans wat [persoon01] aan [persoon02] heeft betaald.
3.2.
[persoon02] verweert zich en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [persoon01] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
In dit kort geding hoeft alleen beoordeeld te worden of de voorzieningenrechter in het verstekvonnis [persoon01] terecht heeft veroordeeld in de proceskosten. De auto is al teruggegeven en [persoon01] vraagt niet om dat ongedaan te maken.
4.2.
[persoon01] vindt dat hij ten onrechte is veroordeeld in de proceskosten van het kort geding. Hij stelt daartoe dat hij de advocaat van [persoon02] voor de zitting in de verstekzaak op 11 oktober 2023 meerdere keren heeft laten weten dat [persoon02] de auto bij hem, zonder betaling van een factuur, mocht komen ophalen en dat gezien die mededeling het kort geding onterecht is doorgezet. [persoon02] betwist dit en stelt dat [persoon01] ook vlak voordat de zitting in de verstekzaak zou plaatsvinden, telefonisch nog herhaald heeft dat [persoon02] moest betalen voordat de auto opgehaald kon worden.
4.3.
Het betoog van [persoon01] slaagt niet. In een e-mail van 8 september 2023 heeft [persoon01] aan (de advocaat van) [persoon02] gezegd dat de auto pas opgehaald kon worden als [persoon02] zou betalen voor de factuur. Op 18 september 2023 heeft [persoon01] een e-mail verzonden waaruit af te leiden was dat hij de auto niet vrijwillig zou afgeven. Hij liet het immers op een kort geding aankomen. Vervolgens is de oorspronkelijke dagvaarding uitgebracht. Ook als [persoon01] daarna alsnog ingestemd heeft met het ophalen van de auto zonder betaling, dan is dat te laat. Door het uitbrengen van de dagvaarding had [persoon02] (althans diens rechtsbijstandsverzekeraar) immers al kosten moeten maken om teruggave van de auto af te dwingen. Daarvoor kan hij aanspraak maken op een proceskostenvergoeding. Het kan daarmee in het midden blijven wat er is besproken tussen [persoon01] en de advocaat van [persoon02] in de periode nadat de dagvaarding is uitgebracht.
4.4.
[persoon01] heeft verder nog aangevoerd dat hij niet wist van de oorspronkelijke dagvaarding. De deurwaarder heeft de dagvaarding in een gesloten enveloppe achtergelaten op het BPR-adres van [persoon01] omdat [persoon01] niet aanwezig was, naar de voorzieningenrechter begrijpt omdat hij in het buitenland een tweede bedrijf heeft. Dit komt echter voor rekening en risico van [persoon01] : het is zijn verantwoordelijkheid om zeker te stellen dat hij toegang heeft tot zijn post. [persoon01] heeft in dit verband er ook aangevoerd dat [persoon02] de datum van het kort geding niet binnen 48 uur na de datumbepaling aan hem heeft doorgegeven met toezending van de concept-dagvaarding, zoals het procesreglement voorschrijft. Uit het dossier blijkt echter dat op 26 september 2023 het verzoek van [persoon02] om een datumbepaling bij de rechtbank is binnengekomen en de dagvaarding van [persoon02] is op 28 september 2023 betekend (voor een zitting op 11 oktober 2023). Daarmee is er geen reden consequenties te verbinden aan het feit dat er geen concept kort geding dagvaarding is toegezonden.
4.5.
[persoon01] heeft aan zijn betoog dat hij niet in de proceskosten veroordeeld had mogen worden, niet ten grondslag gelegd dat hij afgifte van de auto met een beroep op een opschortingsrecht had mogen weigeren. In de verzetdagvaarding wordt gesteld dat hij het niet eens is met de wijze waarop [persoon02] met de auto was omgegaan, maar dat dat een kwestie was voor de bodemzaak en dat dit daarom in de verzetdagvaarding niet nader werd toegelicht. Met die keuze is dit geen onderdeel van het geschil in dit kort geding.
4.6.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [persoon01] worden afgewezen en het verstekvonnis in stand blijft. De formele verweren die [persoon02] heeft gevoerd ten aanzien van de proceskostenveroordeling behoeven daarom geen bespreking.
4.7.
[persoon01] krijgt ongelijk en wordt in de proceskosten veroordeeld. De kosten van [persoon02] in de verzetprocedure worden begroot op € 697,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [persoon01] in de proceskosten, aan de zijde van [persoon02] tot op heden begroot op € 697,00,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2023.
3608/1876