ECLI:NL:RBROT:2023:12369

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
FT EA 19-1525
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling

Op 29 november 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak FT EA 19-1525, waarin de bewindvoerder van de schuldenaar verzocht om de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder op 4 maart 2022 de schuldsaneringsregeling uitgesproken voor de schuldenaar, die op dat moment in financiële problemen verkeerde. De bewindvoerder stelde dat de schuldenaar niet had voldaan aan zijn informatieplicht en dat hij onjuist had verklaard over zijn betrokkenheid bij de onderneming van zijn broer, [onderneming01]. De bewindvoerder voerde aan dat de schuldenaar in werkelijkheid veel meer betrokken was bij deze onderneming dan hij had aangegeven, wat zou kunnen leiden tot benadeling van de schuldeisers.

Tijdens de zitting op 22 november 2023 heeft de schuldenaar echter verklaard dat hij geen belangen had in de onderneming van zijn broer en dat hij enkel had geholpen met social media. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van 4 maart 2022 in overweging genomen, waarin was vastgesteld dat er geen sprake was van misbruik of slechte intenties van de schuldenaar. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de schuldenaar opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt en dat er geen benadeling van de schuldeisers was aangetoond.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling te weigeren. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om de regeling tussentijds te beëindigen, gezien de omstandigheden en de beschikbare informatie. De uitspraak is gedaan door mr. M. Aukema, rechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier C. van der Velde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
weigering tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer01]
uitspraakdatum: 29 november 2023
Bij vonnis van deze rechtbank van 4 maart 2022 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenaar01],
[adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
schuldenaar,
bewindvoerder: mr. W.P. Groenendijk.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 9 oktober 2023 met dit verzoek ingestemd.
Ter zitting van 22 november 2023 zijn verschenen en gehoord:
- schuldenaar;
- mr. W.P. Groenendijk, bewindvoerder;
- mevrouw mr. H. Oldenhof, advocaat van schuldenaar.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Standpunt bewindvoerder
De bewindvoerder heeft aan zijn voordracht tot tussentijdse beëindiging ten grondslag gelegd dat schuldenaar niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht. Schuldenaar heeft tijdens de zitting waarin de omzetting van het faillissement naar een wettelijke schuldsaneringsregeling is behandeld, de rechtbank onvoldoende geïnformeerd. Schuldenaar heeft tijdens de omzettingszitting meegedeeld dat hij met ingang van 1 april 2022 een dienstbetrekking zou aanvaarden bij de onderneming genaamd [onderneming01] .
[onderneming01] blijkt de onderneming van de broer van schuldenaar te zijn. De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat de betrokkenheid van schuldenaar bij de onderneming van zijn broer veel groter is dan een mogelijk dienstverband. De bewindvoerder heeft krantenartikelen overlegd waarin wordt vermeld dat schuldenaar mede-eigenaar is. De bewindvoerder beschikt daarnaast over een overzicht van pinbetalingen waaruit blijkt dat schuldenaar kort voor en na de toelating tot de omzettingszitting veelvuldig in Vlaardingen is geweest. De pinbetalingen zijn pas opgehouden nadat de bedrijfsactiviteiten van [onderneming01] zijn gestaakt. Schuldenaar zegt onbezoldigd werkzaamheden te hebben verricht in de onderneming van zijn broer, waardoor de schuldeisers zijn benadeeld. De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat, indien de rechtbank van het vorenstaande op de hoogte was geweest, de kans aannemelijk zou zijn geweest dat schuldenaar niet tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zou zijn toegelaten.
Standpunt schuldenaar
Schuldenaar heeft ter zitting verklaard dat hij geen belangen heeft in de onderneming van zijn broer en ook niet bij zijn broer heeft gewerkt. Het is gebruikelijk in zijn familie dat je elkaar helpt. Schuldenaar heeft zijn broer alleen geholpen met social media. Hij was regelmatig in de onderneming van zijn broer aanwezig om onder de mensen te zijn. Schuldenaar is geen mede-eigenaar van [onderneming01] (geweest), dit is onjuist in de krantenartikelen opgenomen. Schuldenaar heeft er destijds niet bij stil gestaan dit te laten rectificeren. Als schuldenaar had geweten dat hij de bewindvoerder moest melden dat hij zijn broer hielp en vaak in de onderneming van zijn broer aanwezig was, dan had hij dit gedaan. De intentie was om per 1 april 2022 in dienst te treden bij zijn broer. Schuldenaar kreeg via de uitkerende instantie echter een baan aangeboden als projectmanager per 1 mei 2022. Omdat schuldenaar een technische achtergrond heeft, paste deze baan beter bij hem, en heeft hij deze aanvaard. Schuldenaar werkt hier inmiddels fulltime en heeft een contract voor onbepaalde tijd. Schuldenaar wenst op geen enkele wijze zijn schuldsaneringstraject in gevaar te brengen.

3.De beoordeling

In de uitspraak van de rechtbank van 4 maart 2022 heeft de rechtbank twee kritische punten meegenomen in de beoordeling, namelijk (i) de ontstaansgeschiedenis van de schulden en (ii) het sollicitatiegedrag van de schuldenaar tijdens de faillissementsperiode. De rechtbank heeft bij omzetting overwogen dat sprake was van een wending ten goede omdat schuldenaar heeft verklaard dat hij wel had gesolliciteerd en per 1 april 2022 een nieuwe baan had gevonden. Daarnaast dat schuldenaar had ingezien dat de handelwijze van zijn toenmalige onderneming niet juist is geweest. Tenslotte heeft de rechtbank bij de omzetting geoordeeld dat er geen sprake was van misbruik of slechte intenties bij het voeren van de toenmalige onderneming.
De rechtbank volgt de bewindvoerder in zijn stelling dat hij tijdens de omzetting heeft verzwegen dat de onderneming waar hij in dienst zou treden per 1 april 2022 van zijn broer was, terwijl hij daar al hand- en spandiensten verrichtte zonder vergoeding. Hij heeft daarmee de indruk gewekt dat hij de rechtbank opzettelijk onjuist heeft voorgelicht om het gestelde, door schuldenaar betwiste, gebrek aan inspanning voor het verkrijgen van betaald werk gedurende het faillissement te compenseren met onjuiste informatie. Verder heeft hij door mee te werken aan een krantenartikel waarin schuldenaar geciteerd wordt als eigenaar, de indruk gewekt (mede) eigenaar te zijn geweest van de onderneming. Die indruk wordt versterkt doordat enkele maanden na de omzetting de broer de onderneming heeft opgeheven.
Wat hier ook van zij, de rechtbank kan niet vaststellen dat de intentie van schuldenaar om bij zijn broer in dienst te treden onjuist was. Evenmin is aangetoond dat schuldenaar (mede) eigenaar is geweest van de onderneming of dat hij daaruit inkomsten heeft ontvangen die hij niet aan de curator of bewindvoerder heeft gemeld. Schuldenaar heeft met ingang van 1 mei 2022 een dienstbetrekking aanvaard bij een derde. Schuldenaar is daar nog steeds fulltime werkzaam en heeft inmiddels een dienstbetrekking voor onbepaalde tijd. De rechtbank kan, gelet op het vorenstaande, niet vaststellen dat er sprake is van benadeling van de schuldeisers. Daarnaast kan de rechtbank op basis van de thans beschikbare informatie niet vaststellen dat er feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van het verzoek tot omzetting van het faillissement naar de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- weigert de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.