ECLI:NL:RBROT:2023:12354

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
C/10/659400 / HA ZA 23-521
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op vonnis inzake proceskostenzekerheid in civiele procedure tussen internationale vrachtbedrijven en Rapid Logistics B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een vervolg op een eerder vonnis van 18 oktober 2023, waarin de eiseressen, IFL International Freight Lines Ltd en IFB International Freightbridge (Shanghai) Ltd, zijn veroordeeld tot het stellen van zekerheid voor proceskosten ten gunste van de gedaagde, Rapid Logistics B.V. De eiseressen hebben op 24 oktober 2023 het vereiste bedrag van € 9.760,00 overgemaakt naar de Stichting Derdengelden, die verbonden is aan het kantoor van hun advocaat. De rechtbank heeft beoordeeld of deze zekerheid voldoende is, met inachtneming van de voorwaarden die in het eerdere vonnis zijn gesteld.

De gedaagde, Rapid, heeft betoogd dat de zekerheid niet voldoet aan de eisen zoals gesteld in het vonnis van 18 oktober 2023, omdat de op de hoofdsom vallende rente en eventuele bijkomende kosten niet zijn gedekt door de gestelde zekerheid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiseressen op voldoende wijze zekerheid hebben gesteld, aangezien het bedrag van € 9.760,00 is overgemaakt en de Stichting Derdengelden heeft bevestigd dat deze gelden zullen worden gehouden tot zekerheid van de proceskosten van Rapid.

De rechtbank heeft vervolgens beslist dat de eiseressen ontvankelijk zijn in de hoofdzaak en heeft de zaak verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord door Rapid. De verdere beslissing is aangehouden, en de zaak zal op 31 januari 2024 opnieuw worden behandeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/659400 / HA ZA 23-521
Vonnis van 20 december 2023
in de zaak van
1. rechtspersoon naar vreemd recht
IFL INTERNATIONAL FREIGHT LINES LTD,
gevestigd te Hong Kong,
2. rechtspersoon naar vreemd recht
IFB INTERNATIONAL FREIGHTBRIDGE (SHANGHAI) LTD,
gevestigd te Shanghai (China)
3. rechtspersoon naar vreemd recht
IFB INTERNATIONAL FREIGHTBRIDGE (SHANGHAI) LTD, TIANJIN BRANCH,
gevestigd te Tianjin (China),
4. rechtspersoon naar vreemd recht
IFB INTERNATIONAL FREIGHTBRIDGE PTE LTD,
gevestigd te Singapore (Singapore),
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. W.E. Boonk te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RAPID LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Haarlemmermeer,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.V.M. Holthuis te Amsterdam.
Eiseressen worden hierna gezamenlijk IFL/IFB genoemd. Gedaagde wordt hierna Rapid genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van 18 oktober 2023 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte uitlaten over proceskostenzekerheid van IFL/IFB van 25 oktober 2023, met productie 13;
  • de akte uitlating zekerheidsstelling van Rapid van 8 november 2023.
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald in het incident.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Beoordeeld moet worden of IFL/IFB de zekerheid hebben gesteld waartoe zij in het vonnis in incident van 18 oktober 2023 (C/10/659400/HA ZA 23-521) zijn veroordeeld en of zij daarmee ontvankelijk zijn in de hoofdzaak. Bij dit vonnis zijn IFL/IFB op grond van artikel 224 Rv veroordeeld tot het stellen van zekerheid voor een bedrag van € 9.760,00 ten gunste van Rapid en is bepaald dat deze zekerheid, op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak, uiterlijk op 15 november 2023 moet zijn gesteld.
2.2.
Op 24 oktober 2023 hebben IFL/IFB het bedrag van € 9.760,00 overgemaakt op de bankrekening van de Stichting Derdengelden, die is verbonden aan het kantoor van hun advocaat. De Stichting Derdengelden heeft bevestigd dat de ontvangen gelden zullen worden gehouden tot zekerheid van de proceskosten van Rapid.
2.3.
Volgens Rapid hebben IFL/IFB de zekerheid niet met inachtneming van rechtsoverweging 4.4 uit het vonnis in incident gesteld, omdat de op de hoofdsom vallende rente en kosten die mogelijk zouden kunnen ontstaan, door de gestelde zekerheid niet worden gedekt.
2.4.
Of sprake is van genoegzame zekerheidstelling moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 6:51 lid 2 BW. Rapid heeft tegen de wijze van zekerheidsstelling - door overmaking van het zekerheidsbedrag op de bankrekening van de Stichting Derdengelden van de advocaat van IFL/IFB - geen bezwaar gemaakt (vgl. ook r.o. 4.5 van het vonnis in incident). Hierdoor rest de vraag of de omvang van de gestelde zekerheid voldoende is. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval, omdat de in het vonnis in incident bevolen zekerheid ter hoogte van een bedrag van € 9.760,00 is verstrekt.
2.5.
Het voorgaande betekent dat IFL/IFB op genoegzame wijze zekerheid hebben gesteld waartoe zij zijn veroordeeld. IFL/IFB zijn daarom ontvankelijk in de hoofdzaak. De zaak zal worden verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord van Rapid.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van
31 januari 2024voor het nemen van een conclusie van antwoord door Rapid,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.[3758/3268/3455]