3.5.Onderhoudsbijdrage
3.5.1.De vrouw verzoekt vaststelling van een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) van € 658,- per maand.
3.5.2.De man voert gemotiveerd verweer.
3.5.3.Op grond van de artikelen 1:404 en 1:406 BW zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen.
3.5.4.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.5.5.De rechtbank heeft de hierna berekende bedragen telkens afgerond, tenzij anders is vermeld.
3.5.6.De rechtbank begrijpt dat de vrouw verzoekt de kinderbijdrage vast te stellen met ingang van de datum waarop het zelfstandig verzoek bij de rechtbank is ingediend, te weten 10 juli 2023. De man stemt hiermee in, zodat de kinderbijdrage met ingang van 10 juli 2023 zal worden vastgesteld.
3.5.7.Ter bepaling van de behoefte moet eerst het eigen aandeel van partijen in de kosten van de minderjarige worden bepaald. Partijen hebben nooit met elkaar in gezinsverband samengeleefd. De rechtbank neemt daarom ter bepaling van de behoefte het gemiddelde van het eigen aandeel berekend op basis van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man ten tijde van de geboorte van het kind en het eigen aandeel berekend op basis van het NBI van de vrouw ten tijde van de geboorte van het kind.
3.5.8.Tussen partijen is niet in geschil dat de man in 2022 een jaarinkomen had van € 24.546,-, volgens de berekening van de vrouw op basis van de cumulatieven op de salarisspecificatie van periode 2022-9.
3.5.9.De man heeft in 2022 een uitkering van het UWV ontvangen wegens betalingsonmacht van zijn werkgever. Een dergelijke uitkering wordt verstrekt als de werkgever door financiële problemen geen loon kan betalen. De rechtbank zal met die uitkering geen rekening houden, omdat anders sprake zou zijn van een dubbeltelling, gelet op de hiervoor genoemde berekening van het jaarinkomen in 2022 op basis van de cumulatieven.
3.5.10.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen van de man over het jaar 2022 aan de hand van een jaarinkomen van € 24.546,- op € 2.025,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen: de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.5.11.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen van de vrouw over het jaar 2022 aan de hand van de jaaropgave over het jaar 2022, waarop een jaarloon staat genoemd van € 42.325,-, op € 2.894,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen: de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.5.12.Rekening moet worden gehouden met het kindgebonden budget, zowel aan de kant van de man als aan de kant van de vrouw. De rechtbank bepaalt het kindgebonden budget voor de man op € 363,- per maand, zodat wordt uitgekomen op een totaalbedrag van € 2.388,- per maand en voor de vrouw op € 263,- per maand, zodat wordt uitgekomen op een totaalbedrag van € 3.157,- per maand.
3.5.13.Op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen, die is opgenomen als bijlage bij het rapport van de Expertgroep Alimentatie en het ten aanzien van de minderjarige toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (4), levert hiervoor genoemd NBI van de man inclusief kindgebonden budget een bedrag op van € 288,- per maand en hiervoor genoemd NBI van de vrouw inclusief kindgebonden budget een bedrag van € 404,- per maand. Het gemiddelde van deze bedragen is € 346,-. Geïndexeerd naar 2023 levert dat op een bedrag van € 358,- per maand, zodat de behoefte van de minderjarige wordt vastgesteld op laatstgenoemd bedrag.
3.5.14.Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
3.5.15.Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden. Gezien de ingangsdatum van de vaststelling van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven 2023-2.
3.5.16.De rechtbank gaat voor de bepaling van het NBI van de man uit van het jaarloon BT van € 26.395,- zoals vermeld in de salarisspecificatie van juni 2023, omdat dit jaarloon gelijk is aan het fiscale jaarloon. De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man aan de hand van een jaarloon van € 26.395,- op € 2.016,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen: de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
3.5.17.De rechtbank volgt de vrouw in haar stelling dat voor de berekening van haar NBI moet worden uitgegaan van een jaarinkomen van € 32.240,-. De vrouw is vanwege de zorg voor de minderjarige minder gaan werken als gevolg waarvan haar inkomen is verminderd. Deze inkomensvermindering is onder de gegeven omstandigheden niet verwijtbaar en niet vermijdbaar. De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw aan de hand van een jaarinkomen van € 32.240,-, op € 2.951,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen: de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.5.18.Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 418,- per maand, waar de vrouw gelet op haar inkomen recht op heeft.
3.5.19.De draagkracht van de partijen wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.930,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% × [NBI – (0,3 × NBI + € 1.175,-)]. De draagkracht van de man bedraagt € 165,- per maand en de draagkracht van de vrouw bedraagt € 624,- per maand.
3.5.20.Tussen partijen is in geschil de verdeling van de beschikbare draagkracht van de man. De man heeft twee kinderen uit een eerdere relatie die in Italië wonen en niet in geschil is dat hij onderhoudsplichtig is voor deze twee kinderen. Omdat de man geen gegevens heeft overgelegd van de andere onderhoudsplichtige ouder van deze twee kinderen, is de rechtbank niet in staat de behoefte van deze twee kinderen te bepalen. De stelling van de man dat hij een bijdrage voor deze twee kinderen betaalt, is betwist door de vrouw. De man heeft zijn stelling niet met stukken onderbouwd, terwijl geen sprake is van een situatie dat hem dat niet kan worden verweten. Gelet op het vorenstaande wordt geen rekening gehouden met een bijdrage van de man voor de twee kinderen uit een eerdere relatie.
3.5.21.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 165,- / € 789,- x € 358,- = € 75,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 624,- / € 789,- x € 358,- =
€ 283,-+
samen € 358,-
Van de totale behoefte van de minderjarige komt dus een gedeelte van € 75,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 283,- per maand voor rekening van de vrouw.
3.5.22.Tussen partijen is niet in geschil dat de man aanspraak kan maken op toepassing van een zorgkorting. Gezien de nu vast te stellen zorgregeling gaat de rechtbank ervan uit dat de man gemiddeld minder dan een dag per week de zorg heeft voor de minderjarige. Hierbij hoort een zorgkorting van 5%.
3.5.23.Omdat de behoefte van de minderjarige € 358,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 18,- per maand.
3.5.24.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen € 57,- per maand.
3.5.25.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 57,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.5.26.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
3.5.27.Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man de bijdrage uiterlijk de 25e van de voorafgaande maand moet voldoen, wordt afgewezen omdat dit geen steun vindt in de wet.