ECLI:NL:RBROT:2023:12345

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
C/10/647203 / FA RK 22-7794 (26 september)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning, gezamenlijk gezag, omgang en kinderbijdrage

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 september 2023 een beschikking gegeven over vervangende toestemming voor erkenning, gezamenlijk gezag, omgang en kinderbijdrage. De man, die de Italiaanse en Keniaanse nationaliteit bezit, verzoekt om vervangende toestemming tot erkenning van zijn minderjarige kind, dat geboren is op 19 juni 2022. De vrouw, de moeder van het kind, heeft de man geen toestemming gegeven voor erkenning. De rechtbank overweegt dat de man de verwekker is van de minderjarige en dat er geen aanwijzingen zijn dat de erkenning de belangen van de vrouw of de minderjarige zou schaden. De rechtbank verleent daarom de man vervangende toestemming voor erkenning.

Daarnaast verzoekt de man samen met de vrouw om gezamenlijk gezag over de minderjarige. De rechtbank stelt vast dat gezamenlijk gezag pas mogelijk is na erkenning en houdt de beslissing hierover aan. De man moet binnen twee maanden na de beschikking de akte van erkenning aan de rechtbank toezenden. De rechtbank benadrukt dat het in het belang van de minderjarige is dat er een omgangsregeling wordt vastgesteld. De man krijgt in de eerste maanden wekelijks contact met de minderjarige, met een opbouwende regeling naar meer zorgmomenten.

Ten slotte heeft de vrouw verzocht om een kinderbijdrage van € 658,- per maand. De rechtbank stelt de kinderbijdrage vast op € 57,- per maand, ingaande op 10 juli 2023, en verklaart deze uitvoerbaar bij voorraad. De rechtbank houdt de beslissing over de proceskosten aan, omdat er nog geen eindbeslissing is genomen over het gezag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/647203 / FA RK 22-7794
Beschikking van 26 september 2023 over vervangende toestemming voor erkenning/ het ouderlijk gezag/de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht/de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[man01], hierna: de man,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat mr. J.F. van Duin te Ridderkerk.
In deze zaak is belanghebbende:
[vrouw01], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat mr. M. Soytekin te Rotterdam.
In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:
mr. V. Vos, advocaat te Rotterdam, hierna te noemen de bijzondere curator.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van deze rechtbank van 19 december 2022, waarbij mr. V. Vos is benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige;
  • het verslag van bevindingen van de bijzondere curator van 13 februari 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 10 juli 2023;
  • het bericht met bijlage van de vrouw van 11 augustus 2023;
  • het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek met bijlagen van de man, ingekomen op 14 augustus 2023;
  • het bericht met bijlagen van de man van 14 augustus 2023;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 20 augustus 2023;
  • het bericht met bijlagen van de man van 21 augustus 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, vertegenwoordigd door [naam01] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Op 19 juni 2022 is te Rotterdam uit de vrouw geboren:
[minderjarige01] , hierna te noemen de minderjarige.
2.3.
De man is de verwekker van de minderjarige.
2.4.
De minderjarige is niet erkend.
2.5.
De vrouw onthoudt de man toestemming tot erkenning van de minderjarige.
2.6.
De man heeft zowel de Italiaanse als de Keniaanse nationaliteit en de vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 19 december 2022 heeft de rechtbank de zaak met betrekking tot de afstamming van de minderjarige aangehouden. De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien van dat onderwerp is opgenomen in die beschikking.
3.2.
Vervangende toestemming
3.2.1.
Het verzoek strekt tot het aan de man verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige.
3.2.2.
De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 3 aanhef en onder a Rv rechtsmacht, omdat de man woonplaats in Nederland heeft.
3.2.3.
Op grond van artikel 10:95 BW wordt de vraag of erkenning door een persoon familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor erkenning, bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit. Bezit die persoon de nationaliteit van meer dan een staat, dan is bepalend het nationale recht volgens welk recht de erkenning mogelijk is.
Uit het voorgaande volgt dat het Italiaanse recht van toepassing is op de erkenning. Volgens dat recht is erkenning mogelijk.
3.2.4.
Op grond van artikel 10:95 lid 3 BW is op de toestemming van de moeder tot de erkenning het Nederlandse recht van toepassing, omdat de moeder de Nederlandse nationaliteit bezit. Op grond van het Nederlandse recht kan bij gebreke van toestemming, de toestemming worden vervangen door een rechterlijke beslissing.
3.2.5.
Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW kan vervangende toestemming worden verleend, tenzij de erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige schaadt of door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarige in het gedrang komt, mits de man de verwekker is van de minderjarige.
3.2.6.
De rechtbank moet daarbij de belangen van de minderjarige, de man en de vrouw wegen. De vrouw heeft met name belang bij het in stand houden van een ongestoorde verhouding met de minderjarige. De man heeft belang bij het ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen hem en de minderjarige. De belangen van de minderjarige kunnen zowel zijn gelegen in een ongestoorde verhouding met de vrouw als in het ontstaan van een familierechtelijke betrekking met de man.
Die afweging mag niet leiden tot schade aan de belangen van de minderjarige of de vrouw. Van schade aan de belangen van de minderjarige is sprake als ten gevolge van de erkenning voor de minderjarige een reëel risico ontstaat dat de minderjarige wordt belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling.
3.2.7.
Tussen partijen staat vast dat de man de verwekker is van de minderjarige. Rekening houdend met de belangen van alle betrokkenen zijn er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanwijzingen dat door de erkenning het belang van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige worden geschaad. De man en de minderjarige hebben belang bij het ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen hen. De vrouw heeft onvoldoende gesteld om af te wijken van het uitgangspunt dat zowel de minderjarige als de verwekker er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Niet is gebleken dat de erkenning het belang van de vrouw bij het in stand houden van een ongestoorde verhouding met de minderjarige zal schaden. Ook is niet gebleken dat ten gevolge van de erkenning voor de minderjarige een reëel risico ontstaat dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling. Dat de vrouw het te vroeg vindt om de erkenning op te nemen in de registers van de burgerlijke stand is geen reden om de man de gevraagde toestemming te onthouden. De rechtbank zal de man dan ook vervangende toestemming voor erkenning verlenen.
3.2.8.
Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank de man erop dat hij zelf met deze beschikking naar de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente, waar de minderjarige is geboren, dient te gaan om de akte van erkenning te laten opmaken.
3.2.9.
De rechtbank is van oordeel dat de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd kan worden beschouwd. Mocht een van partijen echter een rechtsmiddel instellen, dan herleeft de taak van de bijzondere curator. De rechtbank zal op die manier beslissen.
3.3.
Ouderlijk gezag
3.3.1.
De man verzoekt tezamen met de vrouw te worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
3.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Als de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen als (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.3.4.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders als de ouders dat niet kunnen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend.
3.3.5.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders, ook na een verbroken relatie, gezamenlijk het gezag over hun kinderen uitoefenen. Hiervan wordt alleen afgeweken als sprake is van een van de hiervoor genoemde afwijzingsgronden. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het ligt op de weg van partijen om hun gezamenlijke verantwoordelijkheid als ouders van de minderjarige op te pakken. De rechtbank gaat ervan uit dat dit beide partijen zal lukken. Partijen kunnen daarbij eventueel hulp inschakelen van bijvoorbeeld het wijkteam. Het is nog veel te vroeg om te oordelen dat de minderjarige in de knel zal komen door het gezamenlijk gezag; gezag is in het algemeen iets waar een kind van net één jaar oud weinig van merkt. Zo’n kind merkt vooral wat van (de mate en wijze van) omgang, maar gezag en omgang (of, na gezag: zorgregeling) zijn losse kwesties.
3.3.6.
Omdat gezamenlijk gezag pas mogelijk is na erkenning, zal de rechtbank in deze beschikking het gezag nog niet wijzigen, maar die formele beslissing aanhouden. Het is nu eerst aan de man om de erkenning zo snel mogelijk daadwerkelijk te regelen.
3.3.7.
Van de man wordt verwacht dat hij binnen twee maanden na het uitspreken van deze beschikking de rechtbank de akte van erkenning toezendt. De rechtbank stelt de vrouw daarna in de gelegenheid zich binnen twee weken uit te laten over de vraag of uit de door de man overgelegde akte inderdaad de erkenning blijkt. Voor een heropening van het debat over de wenselijkheid van gezamenlijk gezag is geen plaats. De rechtbank zal na ontvangst van de stukken in beginsel zonder nadere mondelinge behandeling een beschikking geven.
3.4.
Zorg- dan wel omgangsregeling
3.4.1.
De man verzoekt vaststelling van een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling).
3.4.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.4.3.
Omdat de rechtbank de beslissing ten aanzien van het gezag zal aanhouden, begrijpt de rechtbank het verzoek van de man – zolang hij geen gezag heeft – ook als een verzoek tot vaststelling van een regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling).
3.4.4.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouders of een van hen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen alsmede, met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a lid 3 BW, een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben.
Uitgangspunt van artikel 1:377a BW is dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder het recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met zijn kind. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW wordt het recht op omgang slechts ontzegd als:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.4.5.
De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat er wekelijks contact is, zodat de man en de minderjarige een band kunnen opbouwen. Er is geen aanleiding voor professioneel begeleide contacten, omdat er geen concrete signalen zijn die maken dat de man niet te vertrouwen is in zijn gedrag naar de minderjarige. Omdat er al geruime tijd geen contact is tussen de man en de minderjarige en gelet op de leeftijd van de minderjarige zal de rechtbank een omgangs- en zorgregeling met een opbouwregeling bepalen. Deze regeling zal in november beginnen, zodat partijen de gelegenheid hebben om te wennen aan de situatie en eventueel met hulp van derden, bijvoorbeeld het wijkteam, goede praktische afspraken te maken over de regeling vanaf november.
3.5.
Onderhoudsbijdrage
3.5.1.
De vrouw verzoekt vaststelling van een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) van € 658,- per maand.
3.5.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.5.3.
Op grond van de artikelen 1:404 en 1:406 BW zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen.
3.5.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.5.5.
De rechtbank heeft de hierna berekende bedragen telkens afgerond, tenzij anders is vermeld.
Ingangsdatum
3.5.6.
De rechtbank begrijpt dat de vrouw verzoekt de kinderbijdrage vast te stellen met ingang van de datum waarop het zelfstandig verzoek bij de rechtbank is ingediend, te weten 10 juli 2023. De man stemt hiermee in, zodat de kinderbijdrage met ingang van 10 juli 2023 zal worden vastgesteld.
Behoefte
3.5.7.
Ter bepaling van de behoefte moet eerst het eigen aandeel van partijen in de kosten van de minderjarige worden bepaald. Partijen hebben nooit met elkaar in gezinsverband samengeleefd. De rechtbank neemt daarom ter bepaling van de behoefte het gemiddelde van het eigen aandeel berekend op basis van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man ten tijde van de geboorte van het kind en het eigen aandeel berekend op basis van het NBI van de vrouw ten tijde van de geboorte van het kind.
3.5.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man in 2022 een jaarinkomen had van € 24.546,-, volgens de berekening van de vrouw op basis van de cumulatieven op de salarisspecificatie van periode 2022-9.
3.5.9.
De man heeft in 2022 een uitkering van het UWV ontvangen wegens betalingsonmacht van zijn werkgever. Een dergelijke uitkering wordt verstrekt als de werkgever door financiële problemen geen loon kan betalen. De rechtbank zal met die uitkering geen rekening houden, omdat anders sprake zou zijn van een dubbeltelling, gelet op de hiervoor genoemde berekening van het jaarinkomen in 2022 op basis van de cumulatieven.
3.5.10.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen van de man over het jaar 2022 aan de hand van een jaarinkomen van € 24.546,- op € 2.025,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen: de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.5.11.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen van de vrouw over het jaar 2022 aan de hand van de jaaropgave over het jaar 2022, waarop een jaarloon staat genoemd van € 42.325,-, op € 2.894,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen: de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.5.12.
Rekening moet worden gehouden met het kindgebonden budget, zowel aan de kant van de man als aan de kant van de vrouw. De rechtbank bepaalt het kindgebonden budget voor de man op € 363,- per maand, zodat wordt uitgekomen op een totaalbedrag van € 2.388,- per maand en voor de vrouw op € 263,- per maand, zodat wordt uitgekomen op een totaalbedrag van € 3.157,- per maand.
3.5.13.
Op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen, die is opgenomen als bijlage bij het rapport van de Expertgroep Alimentatie en het ten aanzien van de minderjarige toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (4), levert hiervoor genoemd NBI van de man inclusief kindgebonden budget een bedrag op van € 288,- per maand en hiervoor genoemd NBI van de vrouw inclusief kindgebonden budget een bedrag van € 404,- per maand. Het gemiddelde van deze bedragen is € 346,-. Geïndexeerd naar 2023 levert dat op een bedrag van € 358,- per maand, zodat de behoefte van de minderjarige wordt vastgesteld op laatstgenoemd bedrag.
Draagkrachtberekening
3.5.14.
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
3.5.15.
Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden. Gezien de ingangsdatum van de vaststelling van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven 2023-2.
3.5.16.
De rechtbank gaat voor de bepaling van het NBI van de man uit van het jaarloon BT van € 26.395,- zoals vermeld in de salarisspecificatie van juni 2023, omdat dit jaarloon gelijk is aan het fiscale jaarloon. De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man aan de hand van een jaarloon van € 26.395,- op € 2.016,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen: de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
3.5.17.
De rechtbank volgt de vrouw in haar stelling dat voor de berekening van haar NBI moet worden uitgegaan van een jaarinkomen van € 32.240,-. De vrouw is vanwege de zorg voor de minderjarige minder gaan werken als gevolg waarvan haar inkomen is verminderd. Deze inkomensvermindering is onder de gegeven omstandigheden niet verwijtbaar en niet vermijdbaar. De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw aan de hand van een jaarinkomen van € 32.240,-, op € 2.951,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen: de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.5.18.
Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 418,- per maand, waar de vrouw gelet op haar inkomen recht op heeft.
3.5.19.
De draagkracht van de partijen wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.930,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% × [NBI – (0,3 × NBI + € 1.175,-)]. De draagkracht van de man bedraagt € 165,- per maand en de draagkracht van de vrouw bedraagt € 624,- per maand.
3.5.20.
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de beschikbare draagkracht van de man. De man heeft twee kinderen uit een eerdere relatie die in Italië wonen en niet in geschil is dat hij onderhoudsplichtig is voor deze twee kinderen. Omdat de man geen gegevens heeft overgelegd van de andere onderhoudsplichtige ouder van deze twee kinderen, is de rechtbank niet in staat de behoefte van deze twee kinderen te bepalen. De stelling van de man dat hij een bijdrage voor deze twee kinderen betaalt, is betwist door de vrouw. De man heeft zijn stelling niet met stukken onderbouwd, terwijl geen sprake is van een situatie dat hem dat niet kan worden verweten. Gelet op het vorenstaande wordt geen rekening gehouden met een bijdrage van de man voor de twee kinderen uit een eerdere relatie.
Draagkrachtvergelijking
3.5.21.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 165,- / € 789,- x € 358,- = € 75,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 624,- / € 789,- x € 358,- =
€ 283,-+
samen € 358,-
Van de totale behoefte van de minderjarige komt dus een gedeelte van € 75,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 283,- per maand voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
3.5.22.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man aanspraak kan maken op toepassing van een zorgkorting. Gezien de nu vast te stellen zorgregeling gaat de rechtbank ervan uit dat de man gemiddeld minder dan een dag per week de zorg heeft voor de minderjarige. Hierbij hoort een zorgkorting van 5%.
3.5.23.
Omdat de behoefte van de minderjarige € 358,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 18,- per maand.
3.5.24.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen € 57,- per maand.
Conclusie
3.5.25.
Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 57,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.5.26.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
3.5.27.
Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man de bijdrage uiterlijk de 25e van de voorafgaande maand moet voldoen, wordt afgewezen omdat dit geen steun vindt in de wet.
3.6.
Proceskosten
3.6.1.
Omdat ten aanzien van het gezag nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verleent [man01] , geboren op [geboortedatum01] 1986 te [geboorteplaats01] , Kenya, vervangende toestemming voor erkenning van:
[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum02] 2022 te [geboorteplaats02] ;
4.2.
draagt de man op de rechtbank binnen twee maanden na heden de akte van erkenning aan de rechtbank te zenden, onder verzending van een kopie van de akte aan de vrouw;
4.3.
stelt de vrouw in de gelegenheid binnen twee weken na ontvangst van de akte zich schriftelijk uit te laten als bedoeld in rechtsoverweging 3.3.7.;
4.4.
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 26 september 2023 als beëindigd;
4.5.
stelt vast dat de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (zolang de man geen gezag heeft) dan wel de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (vanaf het moment dat de man gezag krijgt) als volgt zal zijn:
- de man heeft in november en december 2023 elke week twee uur contact met de minderjarige in de woning van de vrouw, waarbij de vrouw ervoor kan kiezen in de woning aanwezig te zijn maar niet in dezelfde ruimte als de man;
- daarna verblijft de minderjarige in januari en februari 2024 elke week drie uur bij de man in het bijzijn van een familielid of kennis van de man, waartoe de vrouw de minderjarige naar de man brengt en de man de minderjarige terugbrengt bij de vrouw en de overdracht van de minderjarige is steeds in het bijzijn van een familielid of kennis van de man;
- daarna verblijft de minderjarige in maart en april 2024 elke week vier uur bij de man, waartoe de vrouw de minderjarige naar de man brengt en de man de minderjarige terugbrengt bij de vrouw;
- na afloop van deze periode wordt toegewerkt naar verdere uitbreiding tot een zorgregeling van een dagdeel per week en daarnaast een weekendovernachting van een keer per twee weken, het is aan partijen om daar concrete afspraken over te maken;
4.6.
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 10 juli 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, voor de toekomstige termijnen, steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 57,- per maand;
4.7.
verklaart onderdelen 4.1., 4.5. en 4.6. van deze beschikking uitvoerbaar bij
voorraad;
en voordat verder wordt beslist:
4.8.
bepaalt dat de beslissing ten aanzien van het gezag wordt aangehouden tot
1 december 2023 PRO FORMA.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. J. van den Bos, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.A.J. Ysebaert, griffier, op 26 september 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Verzoeker en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere manier bekend is geworden.