De artikelen 530 en 533 Sv voorzien kort samengevat in vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en van de schade als gevolg van uitgezeten voorarrest, indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf, zoals in het geval van een vrijspraak. Toekenning van een vergoeding heeft ingevolge artikel 534 Sv steeds plaats indien en voor zover daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dat betekent enerzijds dat in geval van schade of gemaakte kosten als uitgangspunt vergoeding plaatsvindt, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat op gronden van billijkheid vergoeding achterwege te laten of slechts gedeeltelijk toe te kennen. Omstandigheden die aanleiding kunnen geven een vergoeding niet of slechts deels toe te kennen, zijn niet op voorhand te bepalen. Bestendige rechtspraak wijst in dat verband uit dat in de aard of het verloop alsmede in de uitkomst van een strafzaak grond kan worden gezien te oordelen dat het niet billijk is een (gehele) vergoeding toe te kennen. Zo kan de schadevergoedingsrechter (hierna: de raadkamer) rekening houden met de mate waarin de verzoeker zijn voorarrest - hetzelfde geldt voor de noodzakelijke kosten van rechtsbijstand - aan zijn eigen (proces)houding of gedrag te wijten heeft. Daarbij valt bij wijze van voorbeeld te denken aan de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de verzoeker in zijn zaak heeft verklaard of juist gebruik heeft gemaakt van het zwijgrecht, of aan het geval waarin de verzoeker de opsporing bewust heeft bemoeilijkt. Ook kan de raadkamer rekening houden met de aard en de motivering van de beslissing waarmee de strafzaak is geëindigd, als daarin redenen zijn gelegen een (volledige) vergoeding niet billijk te achten. Het komt bij het billijkheidsoordeel dus in overwegende mate aan op een waardering van de omstandigheden van het specifieke geval.
De rechtbank stelt bij de beantwoording van de vraag of er gronden van billijkheid zijn voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding voorop dat ook gelet kan en mag worden op de inhoud van het van het bewijs uitgesloten materiaal. Uit dat materiaal, dat onderdeel uitmaakt van het raadkamerdossier, komen, samengevat, de volgende feiten en omstandigheden naar voren.
Op 22 december 2022 heeft de politie naar aanleiding van TCI-informatie op grond van artikel 49 Wet Wapens en Munitie de woning van de verzoeker heeft doorzocht. Op grond van de resultaten van deze doorzoeking is de verzoeker aangehouden en zijn vervolgens ook zijn woning en bedrijfspand doorzocht. De politie heeft in de woning van de verzoeker meerdere vuurwapens, munitie, vuurwerk, handgranaten en hennep aangetroffen. Ook heeft de politie in het bedrijfspand van de verzoeker materialen aangetroffen die betrekking hebben op het opzetten en onderhouden van een hennepkwekerij. De verdachte heeft tijdens deze huiszoeking medewerking verleend en in diens verhoor bekend de goederen voorhanden te hebben gehad.
De rechtbank heeft in haar beslissing vastgesteld dat deze huiszoeking onrechtmatig heeft plaatsgevonden, omdat de grondslag hiervoor, namelijk de TCI-melding te weinig concreet zou zijn geweest en van een te oude datum. Om die reden heeft de rechtbank het aldus verkregen bewijsmateriaal niet willen betrekken in de oordeelsvorming en vervolgens de verdachte vrijgesproken van hetgeen hem is verweten.
De rechtbank in raadkamer is van oordeel dat om redenen van het weldegelijk aanwezig hebben gehad van de aldaar aangetroffen wapens, munitie en goederen die ten dienste staan van een illegale hennepkwekerij en hennep het verzoek van klager niet voor toewijzing vatbaar is. Weliswaar is klager vrijgesproken doch alleen vanwege een door de rechtbank als zeer ernstig gekwalificeerd vormverzuim. Dit laat onverlet dat klager met dit voorhanden hebben van deze wapens en hennep/goederen de strafwet ernstig heeft overtreden. Op grond hiervan is het niet billijk om de Staat/de samenleving de kosten, die klager heeft opgevoerd, na vaststelling hiervan te laten dragen. Deze dienen voor klager zelf te blijven. Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank geen gronden van billijkheid aanwezig om aan de verzoeker een vergoeding toe te kennen.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, zijn gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van de forfaitaire vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 680,-. Niet kan worden gezegd dat het klaagschrift geen enkele basis heeft om in te dienen.