ECLI:NL:RBROT:2023:12316

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
668733 / HA RK 23-1103
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele zaak betreffende herstel ouderlijk gezag

Op 20 december 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, die betrokken is in een civiele zaak over het herstel van het gezag over haar minderjarige kind. Het wrakingsverzoek werd ingediend tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 14 november 2023. Verzoekster stelde dat de rechter, mr. M. van Kuilenburg, blijk gaf van vooringenomenheid door zijn vragen en opmerkingen tijdens de zitting. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster niet-ontvankelijk was in haar verzoek voor de gronden die te laat waren aangevoerd. Voor de overige gronden werd het verzoek afgewezen. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet partijdig was en dat zijn kritische bevraging van verzoekster niet als onpartijdig kon worden beschouwd. De rechter had de regie over de zitting en de vragen die hij stelde waren relevant voor de beoordeling van de zaak. De beslissing werd openbaar uitgesproken, waarbij de rechtbank benadrukte dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
Zaak-/rekestnummer: C/10/668733 / HA RK 23-1103
Beslissing van 20 december 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[naam verzoekster],
woonplaats: [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. C.M.D. de Waele,
strekkende tot de wraking van
mr. M. van Kuilenburg,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek van verzoekster strekt tot wraking van de rechter in de civiele zaak met nummer C/10/646170 / JE RK 22-2379 (‘de hoofdzaak’). De rechter is de voorzitter van de meervoudige kamer die de hoofdzaak behandelt. De hoofdzaak betreft een verzoek van verzoekster tot herstel in het gezag over één van haar minderjarige kinderen. Het dossier van de hoofdzaak is ter beschikking gesteld aan de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
  • het wrakingsverzoek van verzoekster, op 14 november 2023 mondeling gedaan tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak;
  • het proces-verbaal van 14 november 2023 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvan zijn vermeld;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 22 november 2023;
  • de e-mail van 1 december 2023 van verzoekster, met een reactie op de schriftelijke reactie van de rechter en twee bijlagen.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 1 december 2023 zijn verschenen:
  • de advocaat van verzoekster;
  • de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 november 2023 van de hoofdzaak – waarvan het gedeelte waarin de gronden van het wrakingsverzoek worden genoemd door verzoekster en haar advocaat is ondertekend – blijkt dat verzoekster het volgende aan haar verzoek ten grondslag legt. De rechter gaf er met zijn vragen blijk van dat hij bij voorbaat het verhaal van de Gecertificeerde Instelling (‘GI’) geloofde en dat het aan verzoekster was om aan te tonen dat de beweringen van de GI niet waar zijn, terwijl het andersom moest zijn. Hiermee heeft de rechter blijk gegeven van vooringenomenheid.
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

Het wrakingsverzoek in het algemeen
3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in het geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoekster die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan haar bekend zijn geworden.
Wat zijn precies de gronden van het wrakingsverzoek?
3.2.
De wet schrijft voor dat alle omstandigheden die aan een wrakingsverzoek ten grondslag worden gelegd tegelijk worden aangevoerd om zo onnodige vertraging te voorkomen. Als uitgangspunt heeft daarom te gelden dat aan het wrakingsverzoek ten grondslag is gelegd wat hiervoor onder 2.1. staat vermeld. Andere omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na het doen van het wrakingsverzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. Daarom moet de wrakingskamer beoordelen of hetgeen verzoekster heeft aangevoerd in haar reactie op de schriftelijke reactie van de rechter, al dan niet feiten en omstandigheden betreft die vallen binnen het kader van wat hiervoor onder 2.1. staat vermeld, en zo neen, of het feiten en omstandigheden zijn die pas na het wrakingsverzoek aan verzoeker bekend zijn geworden.
3.3.
Verzoekster heeft in haar reactie op de schriftelijke reactie van de rechter – zakelijk weergegeven – de volgende feiten en omstandigheden genoemd:
  • a) de rechter bevroeg alleen verzoekster kritisch en stelde niet één kritische vraag aan (de aanwezigen namens) de GI;
  • b) de rechter wees verzoekster terecht, in niet mis te verstane bewoordingen, die geen rekening hielden met de vergaande aantijgingen die even daarvoor zonder enige onderbouwing over verzoekster waren gedaan door de GI;
  • c) de rechter sprak verzoekster vrij bestraffend toe en op een wijze die niet congrueert met de respectvolle wijze waarop een voorzitter een rechtzoekende hoort aan te spreken en waarop de rechter iedere andere procespartij aansprak;
  • d) de rechter sprak verzoekster aan als “moeder” in plaats van “mevrouw [naam verzoekster] ”;
  • e) de rechter verordonneerde verzoekster op schofferende wijze om haar telefoon weg te doen, wat niet juist of passend was;
  • f) de rechter zette verzoekster onder druk, dan wel handelde op een wijze die door verzoekster werd begrepen als dat zij door hem onder druk werd gezet;
  • g) toen verzoekster en haar advocaat bij de rechtbank arriveerden, waren twee medewerkers van de William Schrikker Stichting aanwezig die niet aanwezig zouden zijn. Dit noodzaakte de advocaat van verzoekster om voor de zitting actie te ondernemen, terwijl zij zich wilde concentreren op verzoekster en de aankomende zitting;
  • h) verzoekster moest afwachten of één persoon ter ondersteuning bijzondere toelating tot de mondelinge behandeling zou krijgen, terwijl de wederpartij met acht man sterk aanwezig was;
  • i) namens de Raad voor de Kinderbescherming waren twee personen aanwezig in plaats van de gebruikelijke éne persoon, waarbij bovendien de tweede persoon door verzoekster werd herkend als zijnde familie van een nicht. De wijze waarop de rechter hiermee omging tijdens de mondelinge behandeling en verzoekster kritisch bevroeg en bleef bevragen, is niet wat van de rechter verwacht had mogen worden;
  • j) de rechter stelde (opnieuw) de kwestie van voeging met een andere zaak aan de orde en bevroeg alleen verzoekster over de vermeende verknochtheid die de rechter zag;
  • k) de rechter legde de focus uitsluitend op de vraag of de GI al dan niet had meegewerkt aan de totstandkoming van een deskundigenrapport en bevroeg enkel verzoekster daar kritisch over, terwijl over de inhoud van het rapport geen woord viel en de GI ook niet kritisch werd bevraagd;
  • l) tijdens de mondelinge behandeling is het niet over het inhoudelijke aspect gegaan, terwijl het daar juist over had moeten gaan en de GI juist daarover kritisch bevraagd had moeten worden;
  • m) de rechter heeft nadat verzoekster had aangegeven hem te wraken, zelf het vastleggen van de wrakingsgronden en hetgeen hij in dat verband heeft gezegd verzorgd, en heeft dit niet aan de griffier of de oudste rechter overgelaten;
  • n) de rechter zei ten onrechte dat de advocaat van verzoekster het eens moest zijn met het wrakingsverzoek, dat het wrakingsverzoek effect voor de advocaat van verzoekster zou hebben en dat de advocaat van verzoekster het wrakingsverzoek mede moest ondertekenen.
Niet ontvankelijkheid in de gronden (g) tot en met (j), (m) en (n)
3.4.
De feiten en omstandigheden onder (g) tot en met (j), zijn pas in de reactie op de schriftelijke reactie van de rechter door verzoekster aangevoerd terwijl deze verzoekster al bekend waren vóórdat het wrakingsverzoek werd gedaan. Verzoekster had die feiten en omstandigheden daarom tegelijkertijd met de wraking als gronden moeten aanvoeren (artikel 37 lid 1 Rv). Dat heeft zij niet gedaan en daarom zal de wrakingskamer verzoekster in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Ten aanzien van hetgeen onder (m) en (n) is aangevoerd geldt, dat deze feiten en omstandigheden verzoekster niet bekend waren ten tijde van het doen van het wrakingsverzoek maar wel direct daarna. Ze vallen niet onder de ruim geformuleerde wrakingsgrond, weergegeven onder 2.1. en het gaat dus om nieuw aangevoerde gronden, maar ze zijn als zodanig voor het eerst aangevoerd ruim 14 dagen nadat ze verzoekster bekend waren geworden. De wrakingskamer vindt dat te laat omdat artikel 37 Rv voorschrijft dat een wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de relevante feiten bekend zijn. Verzoekster zal ook wat deze gronden betreft niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.5.
De omstandigheden onder (b) tot en met (e) komen neer op bezwaren tegen de rechter vanwege de bejegening. Deze omstandigheden worden wel in de beoordeling van het wrakingsverzoek betrokken. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak blijkt namelijk dat verzoekster heeft gezegd dat zij de rechter wil wraken omdat hij “
partijdig en onbeschoft” is (pagina 18, onderaan) en naar het oordeel van de wrakingskamer moet het wrakingsverzoek redelijkerwijs worden begrepen ook op die grond te zijn gedaan. De omstandigheden onder (a), (f), (k) en (l) worden tot slot ook in de beoordeling van het wrakingsverzoek betrokken, aangezien deze omstandigheden in de kern vallen in het kader van wat hiervoor onder 2.1. staat vermeld als wrakingsgrond.
Het wrakingsverzoek wordt afgewezen
3.6.
Hoewel uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak en de reactie van verzoekster op de schriftelijke reactie van de rechter zou kunnen worden afgeleid dat verzoekster van mening is dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en/of overtuiging niet onpartijdig is, heeft de advocaat van verzoekster tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek gezegd dat de essentie van het wrakingsverzoek niet is dat de rechter vooringenomen was of dat zijn bedoelingen niet goed waren. De wrakingskamer gaat er daarom vanuit dat verzoekster dit (toch) niet aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft willen liggen. De omstandigheden die verzoekster heeft aangevoerd bieden overigens ook geen aanwijzing voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.7.
Vervolgens moet worden onderzocht of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, toch een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter tegenover haar een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is.
3.8.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is. De opvatting van verzoekster hieromtrent is van belang en meegewogen, maar niet doorslaggevend.
3.9.
Voor wat betreft de bejegening (de omstandigheden (b) tot en met (e) onder overweging 3.3. hiervoor) overweegt de wrakingskamer het volgende. Slechts als de wijze waarop de rechter verzoekster heeft bejegend de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid bij verzoekster kan hebben gewekt, kan dat grond voor wraking opleveren. Daarvan is in dit geval geen sprake. (d): De rechter heeft uitgelegd dat hij verzoekster met “moeder” aansprak, omdat dat zijn gewoonte is in vergelijkbare zaken. Een (schijn van) vooringenomenheid blijkt hier niet uit. Bovendien had (de advocaat van) verzoekster de rechter kunnen verzoeken om verzoekster anders aan te spreken als dit voor haar een belangrijk punt was, maar dat heeft zij niet gedaan.
(b), (c) en (e): Vooropgesteld wordt dat het aan de rechter is die de zaak behandelt, om het verloop van de zitting en de regie te bepalen en om de orde tijdens de zitting te bewaken. Dat de rechter verzoekster in haar beleving enigszins “bestraffend” toesprak en/of terechtwees toen zij geluiden/opmerkingen maakte toen de GI aan het woord was, en dat de rechter verzoekster gebood haar mobiele telefoon op te bergen, heeft te maken met het bewaken van de orde tijdens de mondelinge behandeling. Het is onder geen enkele omstandigheid de bedoeling dat partijen elkaar ter zitting onderbreken. Verzoekster is daarop aangesproken nadat zij en haar advocaat even daarvoor (zeer) ruim de tijd hadden gekregen om hun standpunt toe te lichten, zoals uit het proces-verbaal blijkt. Andere concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in de bejegening van de rechter tegenover verzoekster de (objectief gerechtvaardigde) schijn van partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn niet gesteld of gebleken.
3.10.
Voor wat betreft de overige omstandigheden (a), (f), (k) en (l) – die er in feite op neerkomen dat de rechter in de ogen van verzoekster allemaal kritische vragen aan verzoekster stelde, terwijl wat haar betreft de inhoud van de deskundigenrapportages aanleiding voor de rechter hadden moeten zijn om kritische vragen aan de GI te stellen – overweegt de wrakingskamer het volgende.
Het uitgangspunt bij de beoordeling van deze wrakingsgrond is dat het niet aan verzoekster was om te bepalen waar het tijdens de mondelinge behandeling over moest gaan en welke vragen werden gesteld; dat was aan de rechter en de zittingscombinatie als geheel.
De rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek toegelicht dat en waarom hij kritisch doorvroeg over een passage in een deskundigenrapportage – op welke rapportage de moeder zich beroept – waarin staat dat de rapportage tot stand is gekomen zonder dat er in voldoende mate informatie is gekomen van de GI. Het belang van het op dit punt kritisch doorvragen was er in gelegen dat de GI had bestreden dat zij (tijdig) van de deskundige vragen om informatie had gekregen terwijl de rechter geen stukken had gezien waaruit hem was gebleken dat de deskundige de GI wèl (tijdig) om die informatie had gevraagd. De rechter achtte het mogelijk dat hij iets over het hoofd had gezien vanwege de late toezending van (veel) bijlagen, en checkte daarom of zijn indruk klopte. Deze handelwijze kan moeilijk anders dan als zorgvuldig en relevant worden beoordeeld en kan dan ook bij verzoekster niet een objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid hebben gewekt. Dat de rechter (de advocaat van) verzoekster kritisch bevroeg over de basis van haar verzoek tot herstel in het gezag van de moeder over de minderjarige, kan verzoekster als vervelend hebben ervaren, maar het is vaste rechtspraak dat kritische bevraging van een partij geen grond voor wraking oplevert. Van het onder druk zetten van verzoekster was naar het oordeel van de wrakingskamer, op basis van het proces-verbaal en de toelichtingen ter zitting, geen sprake. De rechter heeft blijkbaar ingeschat dat de juistheid van de passage in de rapportage van belang zou kunnen zijn voor de beoordeling van de zaak en daarom heeft hij daar tegenover de advocaat van verzoekster meermaals op doorgevraagd (overigens niet tegenover verzoekster zelf). Er is doorgevraagd toen er geen voldoende duidelijk en/of concreet antwoord kwam. Hiermee heeft de rechter (de advocaat van) verzoekster niet onder druk gezet maar haar juist de gelegenheid geboden om kritische onderdelen in de onderbouwing van het verzoek tot herstel in het gezag te verduidelijken. Tot slot was de zitting ook nog geenszins voorbij toen het wrakingsverzoek werd gedaan, zodat heel wel mogelijk was dat de rechter in het vervolg nog (kritische) vragen aan de GI zou stellen over de deskundigenrapportages en de (eventueel onvoldoende) medewerking van de GI aan het verstrekken van informatie aan de deskundige(n) voor die rapportage(s).
3.11.
De conclusie uit vorenstaande is dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek voor zover het betreft de in 3.3 onder (g) tot en met (j), (m) en (n) opgenomen gronden;
4.2.
wijst het verzoek tot wraking voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. N. Doorduijn, voorzitter, mr. M. de Geus en mr. E.A. Vroom, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.
in afwezigheid van mr. Doorduijn en mr. De Geus ondertekend door mr. Vroom
De griffier is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.