1.2Verweerder heeft het verzoek van eiseres opgevat als een verzoek om herziening van eerder op grond van de Participatiewet genomen besluiten over herziening en terugvordering van door eiseres ontvangen bijstand en over een vervolgens opgelegde boete. Verweerder heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat alle besluiten correct zijn en op een juiste juridische grond zijn genomen. Volgens verweerder is geen sprake van valselijke beschuldigingen, zodat geen aanleiding bestaat die uit de systemen te verwijderen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 22 maart 2022 ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder, samengevat weergegeven, het volgende overwogen. Eiseres heeft niet tijdig inkomsten uit arbeid doorgegeven. Het gaat om bedragen van € 194,26 en € 21,84. Omdat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden, zijn de hiermee gemoeide terugvorderingen terecht geregistreerd als fraudevorderingen. Ook heeft verweerder om deze reden terecht een boete van € 92,28 opgelegd. Ten aanzien van een andere terugvordering (een bedrag van € 598,12) is geen sprake van schending van de inlichtingenplicht. Verweerder ziet geen aanleiding de besluiten te herzien omdat deze terecht en op de juiste gronden zijn genomen. Voorts wijst verweerder erop dat gegevens in Suwinet niet gewijzigd of verwijderd kunnen worden en dat op grond van artikel 62 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en artikel 63 en 64 van de Participatiewet gegevensuitwisseling plaatsvindt middels Suwinet. Beschuldigingen van fraude wegens een onjuiste opgave van de woonsituatie vanaf 2017 liggen niet ten grondslag aan dit besluit en zijn verweerder niet bekend.
3. Eiseres heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. Verweerder heeft haar verzoek ten onrechte aangemerkt als een verzoek om herziening van besluiten op grond van de Participatiewet. Het gaat volgens eiseres om onterechte beschuldigingen van fraude. In dat verband stelt eiseres zich op het standpunt dat uit de artikelen 17, 54 of 67 van de Participatiewet niet volgt dat het niet nakomen van de inlichtingenplicht als fraude is aan te merken. Verweerder dient deze beschuldigingen van fraude dan ook te verwijderen uit de systemen. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte nagelaten te reageren op de vermeende - in Suwinet vermelde - fraudes wegens een onjuiste opgave van het woonadres.
4. Uit wat eiseres in beroep heeft aangevoerd, is duidelijk geworden dat het haar niet gaat om de vraag of de besluiten uit 2018 juist zijn. Het gaat eiseres om de vraag of verweerder, gegeven die besluiten, in haar systemen en in Suwinet heeft mogen (doen) opnemen dat sprake is van fraude en of verweerder deze registratie moet (doen) verwijderen.
5. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat hij het verzoek van eiseres niet als een verzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) heeft opgevat en het verzoek daarom ook niet op grond van de AVG heeft beoordeeld. Gelet op het verzoek van eiser, en op haar toelichting daarop in de bezwaarfase, had verweerder daartoe wel aanleiding moeten zien. Dat eiseres in haar verzoek niet expliciet een beroep op de AVG heeft gedaan, maakt dit niet anders. Het verzoek van eiseres ziet op verwijdering van de kwalificatie fraude. Gelet op de ruime definitie van het begrip ‘persoonsgegevens’ in artikel 4 van de AVG valt op voorhand niet uit te sluiten dat het verzoek onder de reikwijdte van de AVG valt. Verweerder had daarom moeten beoordelen of de AVG van toepassing is. Ook indien de uitkomst van de beoordeling zou zijn dat het verzoek niet onder de reikwijdte van de AVG valt, had verweerder hierover in de besluitvorming een gemotiveerd standpunt moeten innemen. Nu verweerder dat heeft nagelaten, en verweerder hierover ook ter zitting geen inhoudelijk standpunt heeft ingenomen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het verzoek van eiseres onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen.
6. Ook om de volgende reden is het bestreden besluit niet toereikend gemotiveerd. Eiseres heeft in haar verzoek gesteld dat zij twee keer valselijk is beschuldigd van het opgeven van een verkeerd woonadres. Eiseres heeft verwezen naar een door haar overgelegd overzicht uit Suwinet waarop twee besluiten uit 2017 te zien zijn waarbij is vermeld “fraude: onjuiste opgave woonadres”. Ook is hierbij vermeld: “Uitkeringsinstantie: GSD Rotterdam”. Door hierover in het bestreden besluit slechts te overwegen dat de beschuldigingen van fraude wegens een onjuiste opgave van de woonsituatie niet aan het besluit ten grondslag liggen en bij verweerder niet bekend zijn, heeft verweerder hierop niet op toereikende wijze gereageerd. Verweerder had naar aanleiding van de onderbouwde stellingen van eiseres nader onderzoek moeten doen. Ook ter zitting heeft verweerder hierover overigens geen duidelijkheid kunnen geven.
7. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
8. De rechtbank ziet aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen de in de overwegingen 5 en 6 genoemde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Ten aanzien van het in overweging 5 genoemde gebrek geldt dat verweerder allereerst alsnog dient te beoordelen of op het verzoek van eiseres de AVG van toepassing is. In het geval verweerder tot de conclusie is dat dit niet het geval is, dient verweerder dit te motiveren. In het geval verweerder tot de conclusie komt dat de AVG wel op het verzoek van eiseres van toepassing is, dient verweerder op grond van de AVG te beoordelen of het verzoek van eiseres tot verwijdering van de kwalificatie fraude toewijsbaar is.
9. Als verweerder gebruikmaakt van de gelegenheid de gebreken in de besluitvorming te herstellen, zal de rechtbank eiseres vervolgens in de gelegenheid stellen binnen vier weken schriftelijk te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel zal de rechtbank vervolgens het onderzoek sluiten en zonder nadere zitting uitspraak doen.
10. Als verweerder geen gebruikmaakt van de gelegenheid de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, dient hij dit binnen twee weken na verzending van deze uitspraak schriftelijk kenbaar te maken. In dat geval zal de rechtbank het onderzoek sluiten en zonder nadere zitting uitspraak doen.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.