3.1.Onderhoudsbijdrage
3.1.1.De vrouw verzoekt wijziging van het hiervoor genoemde ouderschapsplan in die zin, dat de in dat ouderschapsplan overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de destijds minderjarigen, welke bijdrage ten aanzien de jong-meerderjarige met ingang van 22 augustus 2023 heeft te gelden als een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, met ingang van 10 oktober 2022, althans met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, met betrekking tot de jong-meerderjarige wordt bepaald op een bedrag van € 376,- per maand en met betrekking tot de minderjarige op een bedrag van € 294,- per maand.
3.1.2.De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt om afwijzing van het verzoek.
3.1.3.Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een overeenkomst tot levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Niet elke wijziging van omstandigheden is voldoende voor wijziging van de onderhoudsbijdrage. Alleen die wijzigingen waardoor het aanvankelijk vastgestelde of overeengekomen bedrag niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven, zijn in dit opzicht rechtens relevant.
Volgens vaste jurisprudentie moet in geval van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden een volledige herbeoordeling plaats vinden aan de hand van alle op dat moment bestaande omstandigheden.
3.1.4.De rechtbank overweegt dat niet is betwist dat ten aanzien van de jong-meerderjarige geen zorgkorting meer van toepassing is, dat de vrouw voor de jong-meerderjarige geen inkomensafhankelijke combinatiekorting meer ontvangt en dat het inkomen van de man is gestegen. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden.
3.1.5.De rechtbank zal de onderhoudsbijdrage herbeoordelen volgens de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatie (Tremarapport).
3.1.6.Tussen partijen is in geschil met ingang van welke datum de onderhoudsbijdrage moet worden gewijzigd. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst over dit geschilpunt een beslissing nemen. Het verzoekschrift is op 30 november 2022 bij de rechtbank ingediend, zodat de man vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een eventuele wijziging van de onderhoudsbijdrage. Daarom zal de rechtbank deze datum als ingangsdatum vaststellen. Omdat de vrouw onweersproken stelt dat haar inkomen per 1 oktober 2023 vermindert, zal de bijdrage voor twee periodes worden beoordeeld. De periode 30 november 2022 tot 1 oktober 2023 en de periode met ingang van laatstgenoemde datum.
3.1.7.Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de minderjarige en de jong-meerderjarige (hierna: de kinderen) ten tijde van het uiteengaan van partijen € 1.050,- per maand bedroeg. Geïndexeerd naar 30 november 2022 bedraagt de behoefte € 1.070,- per maand.
3.1.8.Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
3.1.9.Hiertoe moet eerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen in de betreffende perioden vastgesteld worden.
De periode 30 november 2022 tot 1 oktober 2023
3.1.10.Gerekend wordt met de tarieven 2022-2.
3.1.11.De man stelt dat zijn NBI moet worden gebaseerd op zijn gemiddeld inkomen uit onderneming in de jaren 2020-2022. De vrouw betwist dit en stelt dat het NBI moet worden gebaseerd op het gemiddeld inkomen in de jaren 2021 en 2022. De rechtbank constateert dat de winst in 2020 aanzienlijk lager is dan in 2021 en 2022. De man bevestigt tijdens de mondelinge behandeling dat de coronapandemie daarvan de oorzaak is. De rechtbank is van oordeel dat de gemiddelde winst in de jaren 2021 en 2022 daarom een representatief beeld geeft van het inkomen van de man, zodat het NBI daarop zal worden gebaseerd. De gemiddelde winst bedraagt € 50.285,- per jaar.
3.1.12.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de man aan de hand van voormelde winst op € 3.295,- per maand.
De volgende ondernemersaftrek is in aanmerking genomen:
- zelfstandigenaftrek van € 6.310,-
De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 6.156,-.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
3.1.13.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,- vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.020)] en bedraagt € 901,- per maand.
3.1.14.De vrouw stelt dat haar NBI in deze periode moet worden gebaseerd op haar loonstroken van 2023. De man stelt dat dit inkomen is gebaseerd op een 32-urige werkweek terwijl de vrouw verdiencapaciteit heeft voor een 40-urige werkweek. Het NBI moet daarom worden gebaseerd op een fulltime inkomen. De vrouw betwist dit gemotiveerd. Zij heeft de zorg voor twee kinderen in de puberleeftijd en kan daarom niet meer werken dan 32 uur per week.
3.1.15.De rechtbank is van oordeel dat een 32-urige werkweek voor de vrouw reëel is, aangezien de kinderen nog thuis wonen en zij daarom de zorg voor hen draagt. De rechtbank hanteert daarom het door de vrouw gestelde inkomen van 2023. De rechtbank constateert dat het inkomen op de loonstroken maandelijks verschilt. Onderstaande bedragen zijn daarom een gemiddelde op basis van de overgelegde stroken. De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de vrouw op
€ 2.523,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens:
- basisloon € 2.404,-
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
- pensioenpremie € 171,-
- WGA-gat verzekering € 8,-
- gediff. premie Whk € 27,-
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
3.1.16.Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 488,- per maand, waaropde vrouw gelet op haar inkomen recht heeft.
3.1.17.De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,- vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.020)] en bedraagt € 522,- per maand.
3.1.18.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de kinderen moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 901 / € 1.423 x € 1.070 = € 677
het deel van de vrouw bedraagt: € 522 / € 1.423 x € 1.070 =
€ 393 +
samen € 1.070,-
Van de totale behoefte van de kinderen komt dus een gedeelte van € 677,- per maand ofwel € 338,50 per maand per kind voor rekening van de man en een gedeelte van € 393,- per maand ofwel € 196,50 per maand per kind voor rekening van de vrouw.
3.1.19.Tussen partijen is niet in geschil dat vanwege de geldende zorgregeling met betrekking tot [minderjarige] een zorgkorting van 15% moet worden toegepast. Met betrekking tot [naam 2] is geen zorgkorting van toepassing omdat er met hem geen omgang is.
3.1.20.Omdat de behoefte van [minderjarige] € 535,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 80,- per maand. Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van [minderjarige], wordt de eerder berekende bijdrage van de man ten aanzien van [minderjarige] verminderd met dit bedrag, zodat de man als bijdrage aan de vrouw moet betalen € 258,50 per maand.
3.1.21.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] van € 258,50 per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en ten aanzien van [naam 2] een bijdrage van € 338,50 per maand.
Het verzoek zal voor deze periode tot deze bedragen worden toegewezen.
De periode met ingang van 1 oktober 2023
3.1.22.Gerekend wordt met de tarieven 2023-2. De geïndexeerde behoefte bedraagt
€ 1.106,- per maand.
3.1.23.Ook voor deze periode hanteert de rechtbank een gemiddelde winst uit onderneming van € 50.285,-. Vanwege het andere tarief resulteert dit (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) in een NBI van € 3.342,- per maand.
De volgende ondernemersaftrek is in aanmerking genomen:
- zelfstandigenaftrek van € 5.030,-
De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 6.336,-.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
3.1.24.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,- vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.175)] en bedraagt € 815,- per maand.
3.1.25.Bij de vrouw wordt uitsluitend de beschikbaarheidstoeslag uit het brutoloon gehaald. Dit resulteert in een gemiddeld bruto maandloon van € 2.194,- te vermeerderen met 8% vakantiegeld. De overige gegevens blijven door afronding ongewijzigd ten opzichte van de eerste periode. Hieruit volgt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) een NBI van € 2.458,-.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
3.1.26.Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 474,- per maand, waar de vrouw gelet op haar inkomen recht op heeft.
3.1.27.De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,- vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.175)] en bedraagt € 382,- per maand.
3.1.28.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de kinderen moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 815 / € 1.197 x € 1.106 = € 753
het deel van de vrouw bedraagt: € 382 / € 1.197 x € 1.106 =
€ 353 +
samen € 1.106,-
Van de totale behoefte van de kinderen komt dus een gedeelte van € 753,- per maand ofwel (afgerond) € 377,- per maand per kind voor rekening van de man en een gedeelte van € 353,- per maand ofwel (afgerond) € 176,- per maand per kind voor rekening van de vrouw.
3.1.29.Tussen partijen is niet in geschil dat vanwege de geldende zorgregeling met betrekking tot [minderjarige] een zorgkorting van 15% moet worden toegepast. Met betrekking tot [naam 2] is geen zorgkorting van toepassing omdat er met hem geen omgang is.
3.1.30.Omdat de behoefte van [minderjarige] € 553,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 83,- per maand. Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van [minderjarige], wordt de eerder berekende bijdrage van de man ten aanzien van [minderjarige] verminderd met dit bedrag, zodat de man als bijdrage aan de vrouw moet betalen € 294,- per maand.
3.1.31.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] van € 294,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en ten aanzien van [naam 2] een bijdrage van € 377,- per maand.
Het verzoek zal voor deze periode worden toegewezen.
3.1.32.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.