2.7.Kinderbijdrage
2.7.1.De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) van € 350,- per maand vast te stellen.
2.7.2.De man voert gemotiveerd verweer.
2.7.3.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.7.4.Op grond van de artikelen 1:404 en 1:406 BW zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Komt een ouder die verplichting niet of niet behoorlijk na, dan kan de andere ouder de rechtbank verzoeken het bedrag te bepalen dat deze ouder ten behoeve van de minderjarige zal moeten voldoen.
2.7.5.Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen kinderbijdrage in geschil. De rechtbank zal de kinderbijdrage berekenen conform de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (Tremarapport).
2.7.6.De man verweert zich niet tegen de verzochte ingangsdatum, zodat de kinderbijdrage met ingang van die datum, te weten 1 juli 2023, zal worden vastgesteld.
2.7.7.Ter bepaling van de behoefte moet eerst aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen op het moment van het feitelijk uiteengaan van partijen het eigen aandeel van partijen in de kosten van de minderjarige worden bepaald. Partijen hebben tot 2022 in gezinsverband samengeleefd, zodat uitgegaan zal worden van de inkomensgegevens over dat jaar. Daarbij wordt gerekend met de tarieven van 2022-2.
2.7.8.Tussen partijen is niet in geschil dat het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw op het moment van het feitelijk uiteengaan van partijen € 3.276,- per maand bedroeg.
2.7.9.Partijen zijn het voor het bepalen van het NBI van de man eens over de te gebruiken inkomensgegevens, maar de overgelegde berekeningen van partijen verschillen (de vrouw stelt dat het NBI € 3.125,- per maand bedraagt en de man € 3.127,- per maand). De rechtbank bepaalt het NBI van de man op € 3.126,- overeenkomstig de aan deze beschikking gehechte berekening.
2.7.10.Tussen partijen is in geschil of de behoefte van de minderjarige moet worden verhoogd met netto kinderopvangkosten. De vrouw stelt dat rekening gehouden moet worden met kinderopvangkosten. De man betwist dat deze kosten behoefte verhogend zijn.
2.7.11.Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de netto kinderopvangkosten voordat zij feitelijk uit elkaar gingen € 500,- netto per maand bedroegen, zodat de rechtbank het redelijk acht voor het bepalen van de behoefte rekening te houden met deze kosten. Omdat deze kosten ook ten tijde van het huwelijk werden gemaakt, moet er een correctie plaatsvinden door deze kosten ten tijde van het huwelijk af te trekken van het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen. Het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen bedraagt aldus € 3.276,- + € 3.126,- - € 500,- = € 5.902,-.
2.7.12.De rechtbank becijfert vervolgens de behoefte van de minderjarige in het jaar 2022 op € 815,- per maand. Geïndexeerd naar 2023 bedraagt de behoefte € 843,- per maand. Vervolgens moeten de huidige netto kinderopvangkosten ten bedrage van € 253,- – welk bedrag door de vrouw is onderbouwd en door de man niet is betwist – worden opgeteld bij de behoefte, zodat de behoefte € 843,- + € 253,- = € 1.096,- bedraagt in 2023.
2.7.13.Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
2.7.14.Hiertoe moet eerst het huidige NBI van partijen vastgesteld worden. Gezien de ingangsdatum van de vaststelling van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven 2023-2.
2.7.15.De man stelt dat voor de berekening van het huidige NBI van de vrouw gerekend moet worden met haar inkomensgegevens van 2022. De vrouw is per 1 september 2023 van werkgever veranderd waardoor zij minder is gaan verdienen. Dit risico dient volledig voor rekening van de vrouw te komen, aldus de man. De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij is veranderd van werkgever omdat haar contract niet is verlengd. Gegeven de omstandigheden acht de rechtbank het redelijk het huidige NBI van de vrouw te bepalen aan de hand van haar inkomensgegevens vanaf 1 september 2023.
2.7.16.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw over het jaar 2023 op € 3.566,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de meest recente salarisspecificaties):
- basisloon € 3.800,- bruto
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
- pensioenpremie € 110,-.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
2.7.17.Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 330,- per maand, waar de vrouw gelet op haar inkomen recht op heeft.
2.7.18.De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.930,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.175)] en bedraagt € 925,- per maand.
2.7.19.Tussen partijen is niet in geschil dat het huidige NBI van de man € 3.013,- per maand bedraagt.
2.7.20.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.930,-, in beginsel vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.175)] en bedraagt € 925,- per maand.
De man stelt dat rekening gehouden moet worden met de aflossingen van de schuld aan de Belastingdienst in verband met kinderopvangtoeslag, welke maandelijks € 235,- bedraagt. De vrouw heeft niet betwist dat de man deze aflossingen voor zijn rekening neemt en dat het gaat om lasten die niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn.
De rechtbank zal daarom, overeenkomstig het verzoek van de man, rekening houden met deze betalingsverplichting in die zin dat in de formule het draagkrachtloos inkomen wordt verhoogd met de aflossing van de schuld van maandelijks € 235,-. De draagkracht van de man bedraagt dus 70% x [€3.013 – (0,3 x € 3.013 + 1.175 + € 235)] = € 489,- per maand.
2.7.21.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 925,- + € 489,- = € 1.414,-) hoger is dan de behoefte van de minderjarige (€ 1.096,-) moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 489 / € 1.414 x € 1.096 = € 379,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 925 / € 1.414 x € 1.096 =
€ 717,- +
samen € 1.096,-
Van de totale behoefte van de minderjarige komt dus een gedeelte van € 379,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 717,- per maand voor rekening van de vrouw.
2.7.22.De man stelt aanspraak te kunnen maken op toepassing van een zorgkorting van 15%. De vrouw voert verweer.
2.7.23.Gezien de nu vast te stellen zorgregeling (waarbij de minderjarige niet in vakanties bij de man verblijft) en het feit dat de man de helft van de ziektedagen van de minderjarige voor zijn rekening zal nemen, gaat de rechtbank ervan uit dat de man gemiddeld een dag per week de zorg heeft voor de minderjarige. Hierbij hoort een zorgkorting van 15%.
2.7.24.Omdat de behoefte van de minderjarige € 843,- per maand (exclusief opvangkosten) bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 126,- per maand. De zorgkorting is berekend over de behoefte zonder rekening te houden met de extra kosten die hiervoor onder rechtsoverweging 2.7.12. staan genoemd. Deze extra kosten worden immers geheel voldaan door de vrouw.
2.7.25.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen € 379,- - € 126,- = € 253,- per maand.
2.7.26.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 253,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
2.7.27.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.