ECLI:NL:RBROT:2023:12252

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
FT EA 23/1054 / FT EA 23/1055
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in faillissementszaak met aandacht voor kwetsbare bewoner

In deze zaak heeft verzoekster op 27 oktober 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. Dit verzoek was gericht op het treffen van een moratorium van zes maanden om de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis van 6 mei 2022 te voorkomen. Tijdens de zitting op 16 november 2023 werd duidelijk dat verzoekster, die zorg draagt voor haar hulpbehoevende zus, recentelijk haar huur voor oktober en november 2023 had betaald en een begin had gemaakt met het inlopen van haar huurachterstand. Echter, verweerster stelde dat er al eerder een moratorium was verleend op 17 maart 2023, dat inmiddels was verstreken, en dat verzoekster niet tijdig had voldaan aan haar huurverplichtingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het eerdere moratorium op 17 september 2023 was geëindigd en dat de wet geen mogelijkheid biedt voor een nieuw moratorium voor meer dan zes maanden. Bovendien was het minnelijk traject voor schuldhulpverlening pas recent opnieuw opgestart, wat de rechtbank ook in haar overwegingen heeft meegenomen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de beschikbaarheid van een woonplek met begeleiding voor de hulpbehoevende zus van verzoekster, wat de noodzaak voor een moratorium verder ondermijnde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft aangegeven dat verzoekster in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen indien nodig.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 27 november 2023
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 27 oktober 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 27 oktober 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 16 november 2023.
Ter zitting van 16 november 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • M. Pauli, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
Mr. J.A. Wesdijk, werkzaam bij deurwaarderskantoor GGN Mastering Credit B.V. heeft namens [verweerster] (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank op 14 november 2023 een verweerschrift toegezonden. Hierin werd aangegeven dat namens verweerster niemand ter zitting zal verschijnen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 mei 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift blijkt dat verzoekster inkomsten heeft uit het persoonsgebonden budget van rond de € 3.319,60 euro netto per maand, omdat zij de zorg draagt voor haar hulpbehoevende inwonende zus. De huur bedraagt € 985,62 per maand (inclusief). Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij in mei 2023 wegens gezondheidsproblemen niet aan de verplichtingen kon voldoen en dat om die reden het eerdere schuldhulpverleningstraject is gestopt. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat het opnieuw een traject is gestart in oktober 2023 en dat het minnelijk traject nog niet is afgerond. Het minnelijk traject is recent opgestart en bevindt zich momenteel in de inventarisatiefase. Er is nog geen aanbod aan de crediteuren gedaan, ook moet budgetbeheer nog worden opgestart. Ter zitting heeft verzoekster verklaard recent de huur voor de maanden oktober en november 2023 te hebben overgemaakt en een begin te hebben gemaakt met het inlopen van de huurachterstand.

3.Het verweer

Verweerster stelt in haar verweerschrift dat het verzoek afgewezen dient te worden. Er is reeds op 17 maart 2023 een moratorium voor de duur van zes maanden verleend door deze rechtbank. Ook zijn de lopende huren voor oktober en november 2023 niet tijdig voldaan en is de huurachterstand sinds het ontruimingsvonnis van mei 2022 nauwelijks afgenomen. Daarnaast heeft de gemeente het eerdere schuldhulpverleningstraject in mei 2023 beëindigd, omdat verzoekster niet meer reageerde.

4.De beoordeling

Vast is komen te staan dat verzoekster op 27 oktober 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Fw, een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw heeft ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad (‘moratorium’).
Bij vonnis van 17 maart 2023 is door de rechtbank Rotterdam bepaald dat de tenuitvoerlegging van het op 6 mei 2022 op verzoek van [verweerster] uitgesproken vonnis tot ontruiming van de woning aan het [adres] voor de duur van zes maanden wordt opgeschort. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is op 17 maart 2023 door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Gedurende dit moratorium is de schuldhulpverlening al in mei 2023 beëindigd.
Verzoekster heeft nu opnieuw verzocht een moratorium toe te wijzen voor de duur van zes maanden. Artikel 287b, vijfde lid, Fw bepaalt echter dat de desbetreffende voorlopige voorziening wordt uitgesproken voor de duur van maximaal zes maanden. Door het eerder afgekondigde moratorium is deze periode per 17 september 2023 verstreken. De wet voorziet niet in een mogelijkheid om een moratorium voor meer dan zes maanden uit te spreken. Ook is er geen aanleiding om het verzoek op te vatten als een verzoek op grond van artikel 287, vierde lid, FW, omdat het minnelijk traject pas recent opnieuw is opgestart. Verder heeft de rechtbank bij haar beoordeling meegewogen dat zorgverlener Pameijer de rechtbank heeft bericht dat voor de kwetsbare hulpbehoevende inwonende zus een woonplek met begeleiding beschikbaar is, zodat zij niet is aangewezen op de reguliere opvang van de gemeente.
Gelet hierop wijst de rechtbank het verzoek moratorium af.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van L.M. Heinis, griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 november 2023.