ECLI:NL:RBROT:2023:1225

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
10/263052-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag, mishandeling en vrijheidsberoving met vrijspraak voor moord

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van moord, doodslag, mishandeling en vrijheidsberoving. De rechtbank sprak de verdachte vrij van moord, maar veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 8 jaar voor medeplegen van doodslag, mishandeling en het opzettelijk van de vrijheid beroven van een ander. De zaak kwam aan het licht na een melding van een vrouw die een man in een kelderbox had gezien die om hulp vroeg. De politie vond de man, [naam01], met verwondingen en een overleden vriend, [slachtoffer01], in de badkamer van een woning. De verdachte, die samen met [naam01] en anderen betrokken was bij de mishandeling van [slachtoffer01], werd beschuldigd van het toebrengen van letsel dat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van [naam01] consistent waren en voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, terwijl de verdachte wisselende verklaringen had afgelegd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk geweld had gebruikt en dat hij mede verantwoordelijk was voor de dood van [slachtoffer01]. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor de mishandeling van [naam01] en het wederrechtelijk opsluiten van hem in een kelderbox. De rechtbank kende schadevergoedingen toe aan de nabestaanden van [slachtoffer01].

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/263052-21
Datum uitspraak: 20 februari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
[detentieadres01] ,raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 februari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mr. E. van Veen en mr. A.H.A. de Bruijne hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (medeplegen van moord);
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde (medeplegen van doodslag);
  • bewezenverklaring van het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar, met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Beoordeling feit 1
4.1.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de verdachte integraal vrij te spreken van de moord dan wel doodslag op het slachtoffer [slachtoffer01] (hierna: [slachtoffer01] ).
4.1.2.
Vrijspraak moord
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord niet wettig en overtuigend is bewezen. Het is niet aannemelijk geworden dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De verdachte zal daarvan zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
4.1.3.
Bespreking van het ten laste gelegde
Op dinsdag 28 september 2021 om 8.22 uur ontving de politie een melding van een vrouw. Zij vertelde dat een man die zat opgesloten in een kelderbox van een flat aan de [straatnaam01] in [plaats02] haar via het raampje had gevraagd om de politie te bellen. De politie is erheen gegaan en heeft de deur van de kelderbox geforceerd. De man die daar zat opgesloten bleek [naam01] (hierna: [naam01] ) te zijn. Hij had alleen een boxershort, een regenjas en sneakers aan. Hij had een flinke bult op zijn linker oog en een snee in zijn linker pink. [naam01] verklaarde dat hij de dag ervoor bij zijn vriend op nummer [nummer01] was, en dat de buurman – een grote kale man – hen in elkaar geslagen had. [naam01] verklaarde dat het om drugs ging en dat zijn vriend dood in de badkamer lag. Hij moest die vriend – zo verklaarde hij – steken onder druk van de grote kale buurman, die hem vervolgens in de kelderbox had opgesloten en was weggegaan. [naam01] is aangehouden en naar de spoedeisende hulp gebracht, waar hij aanvullend verklaarde dat zijn vriend al nauwelijks bij bewustzijn was toen hij binnenkwam.
Om 8.48 uur heeft de politie de deur van de woning aan de [adres02] geforceerd. Zij zagen bloeddruppels en een klein keukenmesje, waarvan het metaal gebogen was, op de keukenvloer liggen. In de badkamer troffen zij het levenloze lichaam van een man aan. Hij was geheel ontkleed en had – naast ander letsel – meerdere snijwonden in zijn onderbuik. In de badkamer hing een sterke ammoniakgeur. Er stond ook een lege fles ammoniak op de wasmachine.
Eén van de agenten die [naam01] uit de kelderbox had bevrijd, was als wijkagent ambtshalve bekend met de genoemde grote kale buurman van de bovenste verdieping. Het ging om de verdachte. Hij woonde aan de [adres03] in [plaats02] .
Om 15.00 uur die middag is [naam01] door de politie verhoord. Hij verklaarde dat hij cocaïneverslaafd was. Over de gebeurtenissen van de afgelopen dagen verklaarde [naam01] dat hij al een paar dagen bij [slachtoffer01] was en de dag ervoor even was weggegaan. Toen hij terug kwam deed [slachtoffer01] niet open. [naam01] is naar de woning van de verdachte gegaan. Die kende hij via [slachtoffer01] ; ze gingen daar af en toe langs en de verdachte kwam ook wel eens bij [slachtoffer01] langs. Aangekomen bij de woning van de verdachte werd hij meteen naar binnen getrokken en kreeg hij een paar tikken. In de woning waren de verdachte, zijn vriendin [naam02] en iemand die hij niet kende aanwezig. [naam01] zag [slachtoffer01] half op een fauteuil liggen. Hij was toegetakeld, maar lag nog wel een beetje te ademen. Daarna ademde hij zwaar en was het over. Volgens [naam01] werd hij bij elke beweging die hij maakte toegetakeld. Hij moest van de verdachte een laken op de grond leggen in de keuken en daarna hebben ze [slachtoffer01] naar zijn eigen woning getild. In de keuken van [slachtoffer01] moest [naam01] hem steken met een mes, zodat het leek alsof hij de dader was. Daarbij was, naast hijzelf en de verdachte, ook ‘die buurman van hem’ aanwezig. Hij moest [slachtoffer01] daarna naar de douche slepen en hem uitkleden, waarna de verdachte met een aantal flessen ammoniak kwam. [naam01] moest [slachtoffer01] daarmee schoonmaken. De ammoniak brandde in zijn ogen. Hij wilde naar buiten lopen, maar dat mocht niet. De kleding en het laken werden door [naam02] in een zak gedaan. Toen het schoonmaken klaar was, moest [naam01] meelopen naar de woning van de verdachte. Daar moest hij ook schoonmaken. Als hij daarmee stopte kreeg hij een schop. De verdachte, [naam02] en ‘de buurman’ gingen spullen weggooien. ‘De buurman’ kwam daarna niet meer terug. [naam01] hoorde de verdachte en zijn vriendin erover praten dat zij [naam01] moesten omleggen, zodat hij niet kon praten. Toen hebben ze [naam01] in de kelder gezet, waar hij een aantal uur heeft gezeten totdat hij een vrouw zag lopen en haar vroeg om 112 te bellen.
Tijdens het tweede verhoor van [naam01] , op 29 september 2021, heeft hij aanvullend verklaard dat hij de keel van [slachtoffer01] van de verdachte moest dichtknijpen en dat hij hem in zijn gezicht moest slaan. Dit was nog in de woning van de verdachte. Ook heeft [naam01] tijdens dit verhoor ‘de buurman’ op een foto herkend. Het bleek te gaan om [naam03] (hierna (ook): [naam03] ).
Tijdens zijn derde verhoor, op 7 oktober 2021, heeft [naam01] verklaard dat de verdachte woedend was. De verdachte vroeg of hij iets met de ammoniak had gedaan, omdat de dope anders smaakte en of hij dope van hem had gepakt. [naam01] heeft uit angst alle schuld op zich genomen, omdat hij bang was dat als hij zou blijven ontkennen, hij ook om het leven zou worden gebracht. [naam01] heeft ook verklaard dat hij [slachtoffer01] niet uit zichzelf heeft geslagen of bij zijn keel heeft gepakt en dat de verdachte bleef roepen: “Ik wil striemen zien”. De verdachte en de buurman bleven de hele tijd in zijn buurt, [naam01] kon de woning niet uit. De voordeur was op slot en zijn telefoon was al afgepakt en door de verdachte van het balkon gegooid.
De verdachte is op 28 september 2021 aangehouden en daarna meermalen door de politie verhoord. Hij heeft wisselende verklaringen afgelegd. Op 4 november 2021 heeft hij verklaard dat hij in eerste instantie niet de hele waarheid heeft verteld. Hij verklaart dan dat hij [slachtoffer01] en [naam01] wilde mishandelen omdat zij hem hadden bestolen in zijn eigen huis. Hij heeft [slachtoffer01] twee klappen in de gang gegeven, waarna hij op de grond is gevallen. Hierna heeft de verdachte hem op een stoel gezet in de slaapkamer. Daar heeft hij hem nog twee klappen met de vuist gegeven; eerst twee normale in zijn gezicht en toen een hele harde op zijn hoofd. [slachtoffer01] viel gelijk naar achteren en maakte meteen een snurkend geluid. De verdachte dacht toen dat er iets ernstigs aan de hand was. Hij vroeg aan de anderen of ze een ambulance moesten bellen, maar de buurman zei dat dat niet hoefde. De verdachte dacht toen, ik wacht tot [naam01] komt en die geef ik dan ook een pak slaag. Toen [naam01] kwam, heeft hij hem naar binnen getrokken, waardoor [naam01] op de grond viel. De verdachte heeft hem een paar klappen met de vlakke hand gegeven, waarna hij [naam01] op een krukje in de slaapkamer heeft gezet. Daar heeft hij hem nog een paar klappen gegeven.
De verdachte heeft steeds verklaard dat hij nooit de bedoeling heeft gehad om [slachtoffer01] dood te maken. Verder heeft hij verklaard wel aanwezig te zijn geweest bij de door [naam01] gepleegde (gewelds)handelingen, maar dat hij [naam01] op geen enkel moment ergens (meer in het bijzonder ten aanzien van het slaan, wurgen en steken van [slachtoffer01] door [naam01] ) opdracht toe heeft gegeven of toe heeft gedwongen.
[naam02] heeft in haar verklaringen in grote lijnen hetzelfde als de verdachte verklaard over de aanleiding van de confrontatie met [slachtoffer01] en [naam01] . Zij heeft ook verklaard dat de verdachte [slachtoffer01] en [naam01] heeft geslagen en over de aanwezigheid van [naam03] op verschillende momenten in de woning van de verdachte en in de woning van [slachtoffer01] .
Over de door [naam01] verrichte (gewelds)handelingen zegt zij - kort gezegd - dat hij dat uit zichzelf heeft gedaan en dat niemand hem daartoe opdracht heeft gegeven of heeft gedwongen. Uiteindelijk hebben ze met z’n allen de woning van de verdachte schoongemaakt en spullen weggegooid. [naam01] vroeg hen om hem in de kelderbox op te sluiten en dat hebben [naam02] en de verdachte gedaan.
Op 14 oktober 2021 heeft [naam03] verklaard dat de verdachte hem vroeg of hij in de slaapkamer wilde gaan zitten. Het kwam op [naam03] niet echt over alsof hij een keuze had. De verdachte was opgefokt en intimiderend. Hij hoorde gebonk en geschreeuw toen [slachtoffer01] de woning in kwam. Toen [slachtoffer01] vervolgens de slaapkamer binnenkwam zag [naam03] dat hij door de verdachte werd geduwd. De verdachte was super boos. Hij bleef vragen stellen over de drugs. [slachtoffer01] werd in een stoel gedrukt door de verdachte en hij bleef klappen krijgen. Het waren flinke klappen in het gezicht van [slachtoffer01] en [slachtoffer01] smeekte om te stoppen. Toen [naam01] binnenkwam kreeg hij ook klappen. [naam01] moest op een kruk in de slaapkamer gaan zitten en werd ondervraagd door de verdachte. Daarbij gaf de verdachte [naam01] een klap. [naam03] verklaarde dat hij niets heeft gemerkt van een ruzie tussen [slachtoffer01] en [naam01] . Op een gegeven moment ging het niet goed met [slachtoffer01] , hij werd grijs en gaf geen reactie meer. [naam03] is naar de douche ruimte gelopen en toen hij terugkwam in de slaapkamer zag hij [naam01] [slachtoffer01] slaan en wurgen. Dat vond hij raar, want het was zijn maat. Voor zijn gevoel was het niet echt wurgen, meer vasthouden en het slaan deed [naam01] ook niet met kracht. Het leek niet alsof hij hem echt wilde wurgen. De verdachte stond ondertussen naast [naam01] , hij was laaiend en agressief. Vervolgens moest [slachtoffer01] van de verdachte in een laken. Dit deden [naam01] en de verdachte en zij droegen hem samen naar beneden. Toen zij terug kwamen in de woning van de verdachte, heeft [naam03] geholpen met spullen weggooien en daarna is hij vertrokken.
4.1.4.
Is er sprake van doodslag?
Welke verklaring is het meest aannemelijk?
De verdediging heeft betoogd dat bij de beoordeling uitgegaan moet worden van de gang van zaken zoals door de verdachte tijdens de terechtzitting geschetst. De verklaring van [naam01] is niet betrouwbaar en wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Een veroordeling op basis van één getuige is niet mogelijk.
De rechtbank stelt ten aanzien van dit verweer het volgende voorop. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit principe geldt naar vaste rechtspraak voor de gehele tenlastelegging en niet slechts voor een onderdeel daarvan. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Zoals hiervoor uiteen gezet zijn door de verdachte en de drie medeverdachten meerdere verklaringen afgelegd. Voor zover deze verklaringen - met name in het kader van de door de verdachte en [naam01] gepleegde geweldshandelingen - niet overeenkomen, dient de rechtbank voor de verdere beoordeling eerst vast te stellen van welke lezing dient te worden uitgegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van [naam01] van meet af aan zeer consistent geweest. Voor zover deze gecontroleerd zijn, kloppen de feiten zoals hij ze heeft gepresenteerd. Dit geldt niet voor de verklaringen van de verdachte. Voor hem geldt dat hij zijn verklaring heeft aangepast al naar gelang het onderzoek vorderde en zijn eerdere verklaringen in het licht daarvan onhoudbaar werden.
Naar het oordeel van de rechtbank vinden de verklaringen van [naam01] voorts voldoende steun in de verklaring van [naam03] van 14 oktober 2021 (bewijsmiddel 5), de verklaring van de verdachte van 4 november 2021 (bewijsmiddel 6), het proces-verbaal van bevindingen met nummer [proces-verbaalnummer01] (bewijsmiddel 1) en het proces-verbaal van bevindingen met nummer [proces-verbaalnummer02] (bewijsmiddel 9).
Uit voornoemde verklaring van [naam03] blijkt dat de verdachte voortdurend woedend was en dat zijn gedrag (ook voor [naam03] ) intimiderend was. [naam01] had gezien dat [slachtoffer01] mishandeld was op het moment dat [naam01] de woning van de verdachte betrad, hij werd daarmee door de verdachte geconfronteerd en vervolgens ook door de verdachte mishandeld, voordat hij zelf geweld toepaste op [slachtoffer01] . Uit de verklaring van [naam03] blijkt ook dat de deur van de woning van de verdachte op slot zat en dat [naam01] geen kant op kon. Uit de verklaring van [naam03] blijkt verder dat het leek alsof [naam01] [slachtoffer01] niet echt wilde wurgen en dat het meer vasthouden was. Ook zou [naam01] [slachtoffer01] volgens [naam03] niet met kracht hebben geslagen, terwijl de verdachte erbij stond en nog steeds laaiend en agressief was.
Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat hij een motief en ook de bedoeling had om geweld te gebruiken tegen [slachtoffer01] en [naam01] . Toen hij dacht dat [slachtoffer01] dood was, is volgens [naam01] besloten dat het moest lijken dat niet de verdachte, maar [naam01] [slachtoffer01] had toegetakeld. De verdachte had hiervoor een duidelijk motief, hij leefde immers op dat moment in de veronderstelling dat hij [slachtoffer01] had doodgeslagen. Dat [naam01] enig motief had om [slachtoffer01] om het leven te brengen is nergens uit gebleken.
De verklaring van [naam02] dat [naam01] “alles uit zichzelf heeft gedaan” acht de rechtbank bezien in het licht van de beschreven feiten en omstandigheden onaannemelijk.
De verdachte heeft verklaard dat [naam01] tegen hem had gezegd dat hij ervoor zou zorgen dat de verdachte niet zijn hele leven hiervoor zou opdraaien en dat het zijn leven zou verpesten. Dat [naam01] dat gezegd zou hebben is echter door niemand anders verklaard en die verklaring van de verdachte vindt ook overigens geen enkele steun in het dossier.
De rechtbank acht het verder aannemelijk dat de telefoon van [naam01] door de verdachte is afgepakt. Deze is immers later, samen met de telefoon van [slachtoffer01] , gevonden in de sloot achter de woning, zo blijkt uit bewijsmiddel 9. Niet valt in te zien waarom [naam01] dit zou hebben gedaan. Dit, alsmede de wijze waarop [naam01] is aangetroffen, vrijwel geheel ontkleed in een afgesloten kelderbox, ziet de rechtbank ook als ondersteuning voor de juistheid van de verklaring van [naam01] .
De rechtbank is, gelet op al het voornoemde, van oordeel dat de verklaringen van [naam01] betrouwbaar zijn en dat deze voldoende steun vinden in het dossier. Gelet daarop is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat op basis van het dossier vastgesteld kan worden dat de door [naam01] op verschillende momenten gepleegde geweldshandelingen in opdracht en onder druk van de verdachte hebben plaatsgevonden.
De doodsoorzaak
De forensisch patholoog [naam04] heeft onderzoek verricht aan het lichaam van [slachtoffer01] , waarna arts en forensisch (neuro)patholoog [naam05] in opdracht van [naam04] nader onderzoek heeft verricht aan de dura, hersenen en hypofyse van [slachtoffer01] .
De rechtbank stelt vast dat de deskundigen het niet (geheel) eens zijn over de doodsoorzaak van [slachtoffer01] .
Volgens [naam04] kan het overlijden van [slachtoffer01] worden verklaard door de gevolgen van meervoudige stomp botsende geweldpleging ter hoogte van het hoofd, eventueel in combinatie met (samen)drukkende geweldpleging op de hals en/of de mond. De steekletsels ter hoogte van de buik en liezen kunnen middels bloedverlies hebben bijgedragen aan het overlijden.
[naam05] acht het het meest waarschijnlijk dat het overlijden van [slachtoffer01] wordt verklaard door de combinatie van bloedverlies en mogelijke onderkoeling, waarbij enige belemmering van de ademhaling niet uitgesloten kan worden en aan het overlijden kan hebben bijgedragen door verstikking. Welke factoren in welke mate aan het overlijden hebben bijgedragen is volgens [naam05] middels een sectie niet aan te geven. De letsels aan de hersenen kunnen hebben geleid tot verstoring of verlies van het bewustzijn, hetgeen een rol kan hebben gespeeld bij de toedracht van het incident. Als doodsoorzaak kunnen zij volgens [naam05] worden uitgesloten.
Opzet en medeplegen
Op basis van de bewijsmiddelen staat vast dat het letsel aan het hoofd van [slachtoffer01] (in ieder geval deels) is toegebracht door de verdachte. De steekletsels zijn toegebracht door [naam01] . Daarnaast is er ook nog letsel aan de hals, waarvan naar het oordeel van de rechtbank (mede gelet op de voornoemde verklaring van [naam03] betreffende het handelen van [naam01] ) niet geheel duidelijk is door wie dit is toegebracht. Volgens de patholoog zijn alle letsels, met dien verstande dat dit geldt voor een deel van de steekletsels, bij leven ontstaan.
De verdachte heeft verklaard dat het leek of [slachtoffer01] nog ademde en misschien toch nog leefde en dat [naam01] vervolgens een mes heeft gepakt en is gaan steken.
Hoewel de deskundigen niet eenduidig zijn over de doodsoorzaak, is de rechtbank van oordeel dat wel vast staat dat de geweldshandelingen die door de verdachte en/of door [naam01] zijn verricht, uiteindelijk, in welk onderling verband dan ook, hebben geleid tot de dood van [slachtoffer01] .
Zoals uit de bewijsmiddelen volgt, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer01] meermalen tegen het hoofd heeft geslagen. De hevige mate van geweld en de kracht waarmee de verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer01] sloeg blijkt niet alleen uit de verklaringen van de getuigen/medeverdachten, maar ook uit verdachtes eigen verklaring (bewijsmiddel 6): “
Ik heb hem daar nog een paar klappen met de vuist gegeven. Eerst twee normale en toen een hardere klap. Die harde heb ik op zijn hoofd gegeven. Hij viel gelijk naar achter en maakte gelijk een snurkend geluid. Ik dacht gelijk dat er iets ernstigs aan de hand was. Ik denk dat hij door mijn klap is doodgegaan.”
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een bijzonder kwetsbaar deel van lichaam vormt en dat aanwending van geweld tegen het hoofd zeer risicovol is. De verdachte moet zich van het risico van het door hem uitgeoefende excessieve geweld bewust zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat [slachtoffer01] ten gevolge van zijn handelwijze zou komen te overlijden. Verdachtes opzet - in de zin van voorwaardelijk opzet - was derhalve gericht op de dood van [slachtoffer01] .
De vraag is vervolgens of - nu niet met zekerheid vast staat dat (uitsluitend) de door de verdachte zelf verrichte handelingen tot de dood hebben geleid - ook de door [naam01] gepleegde geweldshandelingen (mede) aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Feit van algemene bekendheid is dat door samendrukkend geweld op de keel en/of het (een groot aantal malen) steken in het onderlichaam, alwaar zich kwetsbare organen bevinden, de aanmerkelijke kans bestaat dat een slachtoffer daardoor komt te overlijden.
Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat [naam01] in opdracht en onder druk van de verdachte op verschillende momenten geweld heeft toegepast op [slachtoffer01] . De verdachte heeft aldus aan het handelen van [naam01] een zodanige aanzienlijke bijdrage geleverd dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en [naam01] , die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, gericht op het doden van [slachtoffer01] . Door [naam01] hiertoe te dwingen heeft ook de verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit [slachtoffer01] – voor zover de klappen van de verdachte zelf niet al tot de dood zouden hebben geleid – fataal zou worden. Dat (mogelijk) op het moment van de door [naam01] verrichte geweldshandelingen werd gedacht dat [slachtoffer01] al dood was, kan hieraan niet afdoen. Immers, zoals [naam05] opmerkt (in haar reactie van 17 januari 2023, p. 4) is het bekend dat leken vaak niet in staat zijn betrouwbaar de dood vast te stellen, zodat die vaststelling daarom ook is voorbehouden aan artsen. Derhalve konden en mochten de verdachte (en [naam01] ) er niet van uit gaan dat [slachtoffer01] reeds was overleden op het moment van het door [naam01] toegepaste geweld. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de verdachte heeft verklaard dat hij – voorafgaand aan het steken – dacht dat [slachtoffer01] misschien nog in leven zou zijn.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte ook ten aanzien van het door [naam01] toegebrachte letsel bewust dat risico op de koop toe heeft genomen en dat hij daarmee ook ten aanzien van dat geweld (tenminste) het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer01] .
Uit de hierboven beschreven nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en [naam01] volgt verder dat de rechtbank hem ook (de gevolgen van) het door [naam01] toegebrachte letsel toerekent.
4.1.5.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte, samen met [naam01] , [slachtoffer01] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
4.2.
Beoordeling feit 2
4.2.1.
Vrijspraak primair ten laste gelegde
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [naam01] . Daarvoor is immers onder meer vereist dat de wijze waarop [naam01] door de verdachte is mishandeld een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel opleverde. Daarvan is niet gebleken. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
4.2.2.
Beoordeling subsidiair ten laste gelegde
De verdachte heeft de subsidiair ten laste gelegde mishandeling bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Beoordeling feit 3
De verdediging heeft betoogd dat geen sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving, aangezien de verdachte [naam01] uit angst heeft opgesloten in de kelderbox en daarom de wederrechtelijkheid ontbreekt.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de verdediging en overweegt hiertoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat [naam01] tegen zijn wil in door de verdachte is opgesloten in de kelderbox. Dat de verdachte daar - naar zijn zeggen - een motief voor had, namelijk angst voor [naam01] , omdat [naam01] onder invloed van cocaïne was en kort daarvoor achtentwintig keer met een mes op [slachtoffer01] had ingestoken, kan aan de wederrechtelijkheid niet afdoen.
De verklaring van [naam02] dat [naam01] op eigen verzoek is opgesloten in de kelderbox acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Die verklaring is strijdig met zowel de verklaring van [naam01] als die van de verdachte en vindt ook overigens geen enkele steun in het dossier.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair, feit 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij in de periode van 27 september 2021 tot en met 28 september 2021 te [plaats02] tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer01] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- het meermalen uitoefenen van stomp botsend geweld (te weten slaan ) tegen het hoofd en de hals van die [slachtoffer01] en/of het dichtknijpen van de keel van die [slachtoffer01] en/of
- meermalen voornoemde [slachtoffer01] met een mes, in de buik te steken;
2
subsidiair:
hij in de periode van 27 september 2021 tot en met 28 september 2021 te [plaats02] [naam01] heeft mishandeld door meermalen met kracht tegen het gezicht, van
die [naam01]te slaan of stompen;
3
hij op 28 september 2021 te [plaats02] opzettelijk [naam01] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
door die [naam01] te dwingen een kelder in te gaan en vervolgens de deur van die kelder op slot te draaien, waardoor die [naam01] de kelder niet kon verlaten.
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in
cursief
verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
impliciet subsidiair

medeplegen van doodslag

2.
subsidiair

mishandeling

3.
opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Gezien de feiten en omstandigheden die uit het dossier naar voren komen heeft de rechtbank zich afgevraagd of bij de verdachte sprake zou kunnen zijn van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Volgens zijn eigen verklaring en ook volgens de verklaringen van getuigen was de verdachte op de dag van het tenlastegelegde niet zichzelf. Hij was paranoïde en angstig. Uit de Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum van 14 juli 2022 blijkt dat de deskundigen geen stoornis bij de verdachte hebben kunnen vaststellen. Zij hebben dus ook geen verband kunnen leggen tussen een eventuele stoornis en de ten laste gelegde feiten.
De verdachte had in de dagen voor het tenlastegelegde cocaïne in de vorm van crack gebruikt. Bovendien had hij al een aantal dagen niet geslapen. De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat zijn angstgevoelens die hij die dag en de dagen voor het tenlastegelegde had, werden veroorzaakt door de drugs die hij had gebruikt. Ook zijn raadsman heeft aangevoerd dat de toestand waarin verdachte verkeerde werd veroorzaakt of werd beïnvloed door drugsgebruik. Volgens zijn eigen verklaring heeft de verdachte in het verleden eerder crack gerookt en ervaren dat hij daardoor een psychose kan krijgen.
De rechtbank stelt vast dat voor zover bij de verdachte sprake is geweest van waanideeën of paranoïde gevoelens, deze door de verdachte zelf zijn veroorzaakt door het gebruiken van drugs. De verdachte wist, of had in elk geval moeten weten, dat aan het gebruik van drugs risico’s zijn verbonden. Deze risico’s waren in zijn geval nog groter, omdat hij al een paar dagen niet had geslapen.
De rechtbank is op grond hiervan en nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten,
van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten in volle omvang aan hem zijn toe te rekenen en de verdachte strafbaar is.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag van [slachtoffer01] . Hij heeft [slachtoffer01] meerdere keren met kracht op zijn hoofd geslagen met inwendige bloedingen en verlies van bewustzijn tot gevolg. Omdat [slachtoffer01] steeds bleker werd en niet meer leek te ademen, raakte de verdachte in paniek. Hij heeft, om zijn aandeel te verhullen, [naam01] gedwongen om [slachtoffer01] te slaan en te wurgen. Daarna gaf hij [naam01] de opdracht om het lichaam van [slachtoffer01] in een laken te wikkelen. De verdachte en [naam01] hebben het lichaam van [slachtoffer01] vervolgens verplaatst naar [slachtoffer01] 's woning. In zijn woning is [slachtoffer01] meermalen met een mes gestoken door [naam01] . [slachtoffer01] is uiteindelijk, ten gevolge van één of meerdere van deze geweldshandelingen, overleden. De verdachte heeft daarmee het slachtoffer zijn meest kostbare bezit, zijn leven, ontnomen. Daarnaast heeft de verdachte door zijn handelen onherstelbaar leed veroorzaakt voor de nabestaanden. Zij moeten door verdachtes toedoen met het gemis van [slachtoffer01] leven. De vader en de zus van [slachtoffer01] hebben ter terechtzitting in hun slachtofferverklaring onder woorden gebracht hoe zwaar dat gemis hen valt. Het behoeft geen betoog dat dit soort strafbare feiten doorgaans ook veel onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaken en de rechtsorde in hoge mate schokken.
De verdachte zou dit zichzelf zwaar moeten aanrekenen, maar daarvan is de rechtbank uit de proceshouding van de verdachte niet gebleken. Integendeel. Hoewel de verdachte ter zitting in reactie op de slachtofferverklaringen zijn spijt heeft betuigd voor zijn aandeel, heeft hij een paar zinnen later verklaard dat het wél door [slachtoffer01] en [naam01] komt dat hij in deze situatie terecht is gekomen. De verdachte heeft zich van meet af aan gemanoeuvreerd in een slachtofferrol en heeft nauwelijks verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. De verdachte heeft zich bovendien meer dan eens laatdunkend uitgelaten over [slachtoffer01] , waardoor de rechtbank zich niet aan de indruk kan onttrekken dat hij zichzelf als mens veel meer waard vindt dan [slachtoffer01] .
De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij zichzelf mede door zijn drugsgebruik in een dusdanige toestand heeft gebracht dat het bewezenverklaarde heeft kunnen gebeuren. Ook weegt de rechtbank ten nadele van de verdachte mee dat hij een initiërende, regisserende en dwingende rol heeft vervuld. De verdachte was degene die [slachtoffer01] en [naam01] naar zijn woning heeft laten komen om hen te confronteren en heeft daarbij zowel tegen [slachtoffer01] als [naam01] (fors) geweld gebruikt. De verdachte was ook degene die [naam01] , [naam02] en/of [naam03] opdrachten gaf voor het verplaatsen en schoonmaken van het lichaam van [slachtoffer01] en de beide woningen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving van [naam01] . Hij heeft [naam01] meermaals geslagen en hem opgesloten in een kelderbox. De sleutels heeft hij onderweg weggegooid. Door zijn handelen heeft de verdachte telkens op een agressieve wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [naam01] . Alleen door ingrijpen van de politie is daar een einde aan gekomen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
20 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (PBC), betreffende verdachte. Deze rapportage is op 14 juli 2022 opgesteld en ondertekend door
[naam06] , GZ-psycholoog en [naam07] , psychiater.
Zoals reeds onder paragraaf 6 besproken hebben de deskundigen geen stoornis bij de verdachte kunnen vaststellen. Zij hebben daarom ook geen verband kunnen leggen tussen een eventuele stoornis en de ten laste gelegde feiten. Ook hebben zij geen inschatting kunnen maken van het recidiverisico.
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 december 2022. De reclassering kon, gelet op de uitkomsten van de PBC-rapportage, geen aanvullende of andere gedragsdeskundige uitspraken doen of adviseren over interventies.
De reclassering bemerkt op diverse leefgebieden van de verdachte normvervaging. Zo stellen zij vast dat de verdachte een uitkering ontvangt terwijl hij (zwart) werkt, dat de verdachte bemiddelt in werknemers van Oost-Europese komaf voor wie hij geld ontvangt, dat hij handelt in verdovende middelen en zelf ook verdovende middelen gebruikt. Hierdoor schatten zij het recidiverisico als hoog in.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 8 jaar passend en geboden. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Vordering van [benadeelde partij01]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] , de vader van [slachtoffer01] , ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.500,00 aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade ten gevolge van het aan de verdachte ten laste gelegde feit.
8.1.1.
Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, te
vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk
moet worden verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte moet worden vrijgesproken.
8.1.3.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, is toegebracht.
Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. Nabestaanden kunnen zich op grond van artikel 51f lid, lid 2 Sv als benadeelde partij voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van affectieschade als bedoeld in artikel 6:108, lid 3 BW. In artikel 6:108, lid 4 BW staat een opsomming van de personen die in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade bij overlijden. Hieronder vallen onder andere ouders en kinderen.
De benadeelde partij heeft als vader van het slachtoffer daarom recht op vergoeding van affectieschade.
De door de benadeelde partij gevorderde affectieschade zal dan ook worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 september 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
8.1.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij01] een schadevergoeding betalen van
€ 17.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.2.
Vordering van [benadeelde partij02]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij02] , de zus van [slachtoffer01] , ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 928,00 aan materiële schade, bestaande uit begrafeniskosten en een vergoeding van € 15.000,00 aan immateriële schade, bestaande uit shockschade.
8.2.1.
Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, te
vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [benadeelde partij02] niet-ontvankelijk
moet worden verklaard in haar vordering, omdat de verdachte moet worden vrijgesproken.
8.2.3.
Beoordeling
Begrafeniskosten
[benadeelde partij02] heeft een bedrag van € 928,00 gevorderd voor de kosten van de begrafenis van haar broer. Op grond van artikel 6:108 lid 2 BW bestaat een vergoedingsplicht ten behoeve van degene die de kosten van de begrafenis heeft gedragen, voor zover die kosten in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
Onder verwijzing naar een bijgevoegde factuur stelt [benadeelde partij02] deze kosten te hebben voldaan, als totaalbedrag voor de uitvaart.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [benadeelde partij02] het gevorderde bedrag hiermee voldoende onderbouwd. Het gevorderde bedrag van € 928,00 is daarom geheel toewijsbaar.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 4 oktober 2021.
Shockschade
De rechtbank stelt voorop dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij02] door de doodslag op haar broer onnoemlijk leed is toegebracht. Het is voor de rechtbank tevens invoelbaar dat de aanblik van het slachtoffer in het mortuarium verschrikkelijk voor zijn zus (en vader) moet zijn geweest.
Ondanks het voorgaande overweegt de rechtbank dat uit vaste rechtspraak volgt dat slechts voor een zeer beperkte kring van personen en onder zeer bijzondere omstandigheden de mogelijkheid bestaat tot het verkrijgen van een vergoeding van geleden shockschade. De grondslag hiervoor is gelegen in artikel 6:106, eerste lid, sub b BW. Bij de toepassing van voormelde bepaling - ook in zaken als de onderhavige, waarbij het slachtoffer door een geweldsmisdrijf om het leven is gekomen - heeft de Hoge Raad steeds vastgehouden aan een zeer strikte uitleg van de geldende criteria.
De rechtbank overweegt in dat verband dat bij de beoordeling van een vordering tot vergoeding van shockschade, de maatstaf of sprake is van geestelijk letsel in de vorm van een psychiatrisch erkend ziektebeeld, in acht dient te worden genomen. Daarbij gaat het vaak om complexe vraagstukken (zoals causaal verband, relativiteit en omvang van de schade) en om die reden gelden strenge eisen voor zowel de ontvankelijkheid als de toewijzing van shockschade.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij geen stukken heeft kunnen overleggen waaruit volgt dat zij lijdt aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Ook anderszins heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat daarvan sprake is.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde shockschade in dat deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Nu de vordering van de benadeelde partij, voor wat betreft de materiële schade, zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
8.2.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij02] een schadevergoeding betalen van
€ 928,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 57, 282, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 17.500,00 (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 17.500,00(hoofdsom,
zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
28 september 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
122 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij02] , te betalen een bedrag van
€ 928,00 (zegge: negenhonderdachtentwintig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 oktober 2021, tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij02] te betalen
€ 928,00(hoofdsom,
zegge: negenhonderdachtentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
4 oktober 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
18 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. J. Montijn en E.C. Harting, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2021 tot en met 28 september 2021 te [plaats02] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer01] opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- het meermalen uitoefenen en/of toepassen van stomp botsend geweld (te weten slaan en/of stoten en/of schoppen) op/tegen/in het gezicht, althans het hoofd en/of de hals, althans het lichaam van die [slachtoffer01] en/of het dichtknijpen van de keel van die [slachtoffer01] en/of
- meermalen voornoemde [slachtoffer01] met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, in elk geval in het (boven)lichaam te steken;
2
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2021 tot en met 28 september 2021 te [plaats02] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [naam01] meermalen met kracht op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2021 tot en met 28 september 2021 te [plaats02] [naam01] heeft mishandeld door meermalen met kracht op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam van Die [naam01] te slaan en/of stompen en/of schoppen;
3
hij op of omstreeks 28 september 2021 te [plaats02] opzettelijk [naam01] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
door die [naam01] neer te slaan en/of een kelder in te slepen, althans te dwingen een kelder/schuur in te gaan en/of vervolgens de deur van die kelder/schuur op slot te draaien, waardoor die [naam01] de kelder/schuur niet kon verlaten.