Op 21 december 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.C. van ’t Hek. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op de stelling dat de dagvaardingen in de strafzaken tegen verzoeker nietig waren, omdat de wettelijke termijn van minimaal drie dagen tussen de betekening van de dagvaardingen en de terechtzitting niet in acht was genomen. De rechter heeft echter geoordeeld dat verzoeker redelijkerwijs niet in zijn verdediging kan worden geschaad door het voortzetten van het onderzoek, ondanks de gestelde termijnoverschrijding. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van de rechter en dat de aangevoerde gronden voor wraking niet voldoen aan de hoge drempel die hiervoor geldt. De beslissing van de rechter om de zaak voort te zetten, ondanks de bezwaren van de verdediging, werd niet als blijk van partijdigheid geïnterpreteerd. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek dan ook afgewezen, waarbij werd benadrukt dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond voor wraking kan zijn. De uitspraak is openbaar gedaan en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.