ECLI:NL:RBROT:2023:12234

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
10/027590-22/ 10/042870-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en bezit van een vuurwapen met munitie in Rotterdam

Op 22 december 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. De zaak betreft een schietincident op 31 december 2021, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer01], werd doodgeschoten in [plaats02]. De verdachte, die eerder veroordeeld was voor vuurwapenbezit en geweldsmisdrijven, werd samen met medeverdachte [medeverdachte01] beschuldigd van het voorbereiden en uitvoeren van de moord. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte en zijn medeverdachte de moord hadden gepleegd, inclusief verklaringen van getuigen en medeverdachten, camerabeelden en telecomgegevens. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar, en de vorderingen van benadeelde partijen werden grotendeels toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden, en legde de straf op als een signaal tegen dergelijk geweld in de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers (ttz gevoegd): 10/027590-22 (hierna te noemen: dagvaarding I) en 10/042870-22 (hierna te noemen: dagvaarding II)
Datum uitspraak: 22 december 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
preventief gedetineerd in [detentieadres01] ,
raadsman mr. Y. Özdemir, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 en 21 november 2023.
Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 22 december 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt de verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
  • (het medeplegen van) de moord op [slachtoffer01] op 31 december 2021 te [plaats02] (dagvaarding I);
  • (het medeplegen van) het voorhanden hebben van een wapen en/of munitie, te weten: een pistool van het merk Grand Power K100 en 21 kogelpatronen van kaliber 9mm (dagvaarding II).

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van het bij dagvaarding I ten laste gelegde;
bewezenverklaring van het bij dagvaarding II ten laste gelegde;
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaar met aftrek van voorarrest.
Dagvaarding I

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van de tenlastegelegde moord dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verdachte was op cruciale momenten van de gestelde liquidatievoorbereidingen niet aanwezig en hij had een alibi voor het tijdstip van het schieten. Het dossier bevat voldoende leemtes om te concluderen dat een alternatief scenario mogelijk is.
4.2.
Beoordeling
4.2.1.
Verklaringen medeverdachte [medeverdachte01]
De medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ) heeft belastend over de verdachte verklaard.
Door de verdediging is aangevoerd dat zijn verklaringen van het bewijs moeten worden uitgesloten in verband met de onbetrouwbaarheid daarvan. Gesteld is dat [medeverdachte01] kwetsbaar is, dat zijn verklaringen tegenstrijdigheden bevatten en niet passen bij het overige bewijsmateriaal. Aangezien hij zich bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen, heeft de verdediging hem hierop niet kunnen bevragen.
Anders dan de verdediging, ziet de rechtbank geen aanleiding de verklaringen van [medeverdachte01] uit te sluiten van het bewijs. De door de verdediging gestelde tegenstrijdigheden in de verklaringen van [medeverdachte01] zijn van ondergeschikte aard en zien niet op aspecten van de verklaringen die dragend zijn voor het bewijs. Hierbij geldt dat [medeverdachte01] in totaal zevenmaal door de politie is verhoord. Het is dan goed verklaarbaar dat er kleine verschillen in die verklaringen zitten mede door het verstrijken van de tijd.
Bovendien geldt dat zijn verklaringen op essentiële punten worden ondersteund door ander bewijsmateriaal, zoals camerabeelden, Track &Trace-gegevens van de Daihatsu Cuore waarin [medeverdachte01] reed (hierna: de T&T-gegevens), bankgegevens, historische telecomgegevens en verklaringen van anderen. Dat er ook onderdelen zijn die geen steun vinden in andere bewijsmiddelen doet daaraan niet af. Hetzelfde geldt voor de gestelde ‘kwetsbaarheid’, waarbij de raadsman kennelijk doelt op de door de psycholoog vastgestelde laagbegaafdheid. [medeverdachte01] is met behulp van een tolk gehoord en uit de verklaringen blijkt niet dat hij moeite had de vraagstelling te begrijpen of antwoorden te formuleren.
Vanwege de aangevoerde omstandigheden en omdat [medeverdachte01] door de verdenking een belang heeft bij de door hem afgelegde verklaringen, is er wel aanleiding om de inhoud van (onderdelen van) zijn verklaringen kritisch te beoordelen.
4.2.2.
Verklaringen getuige [getuige01]
Ook de getuige [getuige01] zou volgens de verdediging een kwetsbare getuige zijn, maar heeft daar vervolgens geen consequenties aan verbonden. In de pleitnota worden daarentegen onderdelen van deze verklaringen gebruikt ter ondersteuning van het standpunt van de verdediging. Ook de rechtbank zal deze verklaringen voor het bewijs gebruiken. Het feit dat de getuige mogelijk een Wajong-uitkering vanwege beperkingen ontvangt, betekent niet dat zij niet naar waarheid zou verklaren. Bovendien wordt deze verklaring ondersteund door andere onderzoeksbevindingen zoals filmpjes, foto’s, de verklaring van [medeverdachte01] en de T&T-gegevens.
4.2.3.
Verklaring anonieme getuige
De rechter-commissaris heeft een getuige gehoord die hij als bedreigde getuige heeft aangemerkt. Daardoor is de identiteit van deze getuige onbekend gebleven. De officier van justitie heeft aangevoerd dat deze verklaring kan worden gebruikt als bewijsmiddel, omdat aan alle voorwaarden van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is voldaan. De verdediging heeft zich verzet tegen het gebruik van deze verklaring als bewijsmiddel.
Het gebruik van een verklaring van een anonieme bedreigde getuige als bewijsmiddel dient met zoveel mogelijk waarborgen omkleed te zijn. Pas als aan de voorwaarden van de artikelen 226a-226f en 344a Sv is voldaan, kan deze verklaring aan het bewijs van het tenlastegelegde meewerken. Het is immers wegens de anonimiteit van de getuige niet goed mogelijk in te schatten of deze getuige andere of eigen belangen dient dan de waarheid bij het afleggen van de verklaring. Deze beperking wordt deels opgevangen door het vereiste van artikel 226e Sv dat de rechter-commissaris een oordeel moet vormen over de betrouwbaarheid van de getuige en daarover in het proces-verbaal rekenschap moet afleggen.
In het onderhavige geval is dat niet gebeurd, althans dat blijkt niet uit het proces-verbaal van verhoor van 28 februari 2023. Ook overigens is het op grond van het verhoor niet mogelijk om een inschatting van de betrouwbaarheid te maken. Dit klemt te meer, nu blijkens de informatie in het dossier (waaronder een aantal MMA- en TCI-meldingen) sprake lijkt te zijn van een geschil tussen families waarin partijen over en weer beschuldigingen uiten.
Dit maakt dat de rechtbank de anonieme verklaring niet als bewijsmiddel zal gebruiken.
4.2.4.
Het schietincident
Op 31 december 2021, omstreeks 19:20 uur, kregen verbalisanten de melding om naar de [straatnaam01] ter hoogte van nummer [huisnummer01] in [plaats02] te gaan, omdat daar zou zijn
geschoten. Verbalisanten kwamen een paar minuten later ter plaatse en zagen een persoon op zijn linkerzij op de grond liggen. Er werd door de verbalisanten een reanimatie gestart en al snel kwam een ambulance ter plaatse, maar de hulpverlening mocht niet meer baten. Om 19:44 uur werd door het ambulancepersoneel vastgesteld dat het slachtoffer was overleden.
Het slachtoffer van dit dodelijk schietincident bleek [slachtoffer01] .
Bij sectie op het lichaam van het slachtoffer zijn negen doorschoten, drie inschoten en drie schampschoten geconstateerd. Het overlijden wordt verklaard door de gevolgen van een schotletsel door het hoofd (via de rug). De drie inschoten en de overige acht doorschoten in romp en ledematen kunnen via ademhalings- en longfunctiestoornissen alsook bloedverlies hebben bijgedragen aan (de snelheid van) het overlijden.
In de directe nabijheid werden 30 kogelhulzen aangetroffen. Deze munitiedelen zijn allemaal verschoten met één (semi)automatisch werkend aanvalsgeweer van het type Kalasjnikov (AK-47) of een afgeleide hiervan.
4.2.5.
De gebruikte auto
Door getuigen is gezien dat vóór het schietincident een grijze auto de [straatnaam01] inreed. Vervolgens werden heel snel achter elkaar schoten gehoord, waarna de (kleine) grijze auto vol gas wegreed in de richting van de [straatnaam02] .
Een paar minuten nadat het slachtoffer was aangetroffen, kwam een melding dat er op de [straatnaam03] in [plaats02] een personenauto in brand stond. Het bleek te gaan om een grijze Opel Corsa, voorzien van het kenteken [kenteken01] (hierna te noemen: de Opel Corsa), die stond geparkeerd aan de [adres02] .
De Opel Corsa was even daarvoor gestopt aan de [straatnaam03] waarna de bijrijder en de bestuurder uit de auto kwamen. De bestuurder deed nog wat in de auto en meteen daarna was een enorme steekvlam in de auto te zien, waarop de auto ging branden. De beide mannen uit de Opel Corsa renden de brandgang in naast [adres03] in de richting van de [straatnaam04] . De [straatnaam03] bevindt zich op ongeveer 1,1 kilometer (met de auto op 4 minuten) afstand van de [straatnaam01] waar het schietincident plaatsvond.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de route van de Opel Corsa. Daarbij is gebruik gemaakt van verschillende camerabeelden uit de omgeving van de plaats waar de schietpartij heeft plaatsgevonden en ARS-gegevens (afkomstig van camera’s die kentekens registeren). Uit de afgelegde route, het feit dat meerdere uiterlijke kenmerken exact overeenkomen met de Opel Corsa en er geen andere auto’s op de beelden te zien zijn die op de Opel Corsa lijken, gaat de rechtbank ervan uit dat het steeds om dezelfde Opel Corsa gaat, die later is aangetroffen aan de [straatnaam03] .
Om 19:19 uur reed het slachtoffer op een scooter in de [straatnaam02] en sloeg linksaf de [straatnaam01] in. Om 19:20 uur vertrok de Opel Corsa uit de [straatnaam01] en reed via de [straatnaam02] en de [straatnaam05] richting de [straatnaam06] . De [straatnaam06] is gelegen naast de [straatnaam03] , waar de Opel Corsa uiteindelijk is aangetroffen.
Tussenconclusie
Gezien het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de aan de [adres02] aangetroffen Opel Corsa is gebruikt door de daders van de schietpartij. De twee daders zijn na het in brandsteken van de Opel Corsa weggerend de brandgang naast de [adres03] in.
4.2.6.
Periode voorafgaand aan het schietincident
De Opel Corsa is op 30 december 2021, een dag vóór de schietpartij, op naam gesteld van [naam01] (hierna: [naam01] ). [naam01] is de neef van [naam02] en zij is de partner van de verdachte.
De Opel Corsa is op 31 december 2021 om 16:34 uur, enkele uren vóór het schietincident, door [naam01] afgeleverd aan [medeverdachte01] in de [straatnaam07] . Deze straat is op twee minuten rijden gelegen van de plek waar de Opel Corsa om 18:04 uur is weggereden richting de omgeving van de [straatnaam01] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende over de contacten en ontmoetingen tussen [naam01] en de verdachten in de periode voorafgaand aan de dood van [slachtoffer01] .
[naam01] heeft op 29 november 2021 via WhatsApp aan zijn tante [naam02] gevraagd wat het budget is voor een auto (een automaat). Zij wist het niet en appte dat [naam01] het zelf aan hem moest vragen. Zij verstrekte daarbij twee telefoonnummers, die allebei bij de verdachte in gebruik zijn. Kort daarna berichtte [naam01] via WhatsApp aan een contact van hem, [naam03] , dat een oom “een auto zoekt om te kopen; een automaat”. Om 22:02 uur hebben [naam01] en de verdachte met elkaar gevideobeld en kort daarna appte [naam01] weer aan [naam03] dat zijn oom een auto zocht en dat het budget 2500 euro is. Verder moest de auto donkere ramen en vijf deuren hebben en automatisch schakelen.
Op 4 december 2021 hadden [naam01] en [naam03] weer contact met elkaar over de auto. [naam01] appte: “Hij zegt deze is goed. Motor maakt niet uit. Niet zuinig maakt ook niet uit zegt hij. Is tijdelijk.”
Op 17 december 2021 heeft [medeverdachte01] een opwaardeerkaart voor het prepaid telefoonnummer eindigend op [nummer01] (hierna: het telefoonnummer * [nummer01] ) gekocht. Zoals [medeverdachte01] heeft verklaard was dit op verzoek van de verdachte. Het telefoonnummer * [nummer01] is in gebruik geweest vanaf 17 december 2021 om 16:42 uur tot en met 31 december 2021 om 15:00 uur. Het nummer had contact met het telefoonnummer van [naam01] en de berichten gingen over de aan te schaffen auto. Uit analyse van de T&T-gegevens en de historische telecomgegevens van het telefoonnummer * [nummer01] blijkt dat dit telefoonnummer steeds met [medeverdachte01] is meegereisd, zodat geconcludeerd wordt dat het telefoonnummer * [nummer01] bij [medeverdachte01] in gebruik was.
Op 22 december 2021 is [medeverdachte01] om 13:58 uur gearriveerd bij de [adres04] te [plaats03] , waar de moeder van de verdachte regelmatig verblijft. [medeverdachte01] reed om 16:42 uur vanuit [plaats03] naar de [adres09] in [plaats02] , waar het voertuig van 19:40 uur tot 20:18 uur stond geparkeerd. [medeverdachte01] heeft verklaard dat hij daar met de verdachte naar toe ging. Mede gelet op het eerdere bezoek aan het adres in [plaats03] en een filmpje van de verdachte en [medeverdachte01] van eerder die middag, is er geen reden om aan deze verklaring te twijfelen en staat vast dat [medeverdachte01] de verdachte in [plaats03] heeft opgehaald en vervolgens naar de [straatnaam03] is gereden. Dit is de straat waar later de Opel Corsa is aangetroffen, zodat wordt uitgegaan van een voorverkenning.
Vervolgens zijn [medeverdachte01] en de verdachte naar de [adres05] in [plaats02] gereden en zijn daar van 20:54 uur tot 21:16 uur geweest. In deze straat woont [naam01] . De rechtbank gaat er daarom vanuit dat er toen een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen de verdachte, [naam01] en [medeverdachte01] .
Kort daarna, in de nacht van 22 op 23 december, heeft [naam01] naar het telefoonnummer * [nummer01] het volgende sms-bericht gestuurd: “Yo bro, ik heb wat gevonden. Stuur je whatsapp nummer, dan kan je gelijk zien.”
Op 24 december om 13:07 uur stuurde [medeverdachte01] via het telefoonnummer * [nummer01] een sms-bericht aan [naam01] dat hij donkere ramen was vergeten te vermelden.
Op 25 december 2021 heeft [naam01] verschillende advertenties van Marktplaats voor een vijfdeurs Opel Corsa doorgestuurd gekregen.
Op 27 december 2021 berichtte [naam03] : “Corsa toch voor je oom.”
In de ochtend en middag van 29 december 2021 was er een aantal keer telefonisch contact tussen [naam01] en de verdachte. [naam01] gaf aan nog niet te kunnen bellen, maar de verdachte wilde contact over ‘die adje’. De rechtbank vat dit op als verwijzing naar de eerdergenoemde advertenties van Marktplaats. Uiteindelijk is er om 17:29 uur telefonisch contact tussen [naam01] en de verdachte geweest.
[medeverdachte01] is op 29 december 2021 in de vroege avond naar [straatnaam16] (België) gereden, waar de partner van de verdachte ( [naam02] ) woont. Op camerabeelden van de terugweg is te zien dat er een passagier in de auto zat. De rechtbank gaat er vanuit dat [medeverdachte01] op 29 december 2021 de verdachte (en zijn twee kinderen) heeft opgehaald. Deze conclusie is ook gebaseerd op de verklaring van [medeverdachte01] dat hij de verdachte en zijn kinderen op 29 december 2021 in België heeft opgehaald. Vervolgens hebben zij de kinderen naar de moeder van de verdachte in [plaats03] gebracht.
Vijf minuten nadat [medeverdachte01] en de verdachte vanuit [plaats03] richting [plaats02] zijn vertrokken, om 21:15 uur, is een zogenoemde ‘burner’ telefoon [1] in gebruik genomen met het (prepaid) telefoonnummer * [nummer02] . Deze maakte bij ingebruikneming contact met een zendmast nabij de [straatnaam08] in [plaats03] . Om 21:28 uur wordt een tweede ‘burner’ telefoon met het (prepaid) telefoonnummer * [nummer03] in gebruik genomen. Deze maakte op dat moment contact met een zendmast aan de [straatnaam09] in [plaats02] , die naast de Rijksweg A16 staat. Hieruit volgt dat de twee ‘burner’ telefoons tijdens de rit van [plaats03] naar [plaats02] in gebruik zijn genomen. Het telefoonnummer * [nummer02] had uitsluitend contacten met nummer * [nummer03] (contact met een servicenummer daargelaten).
[medeverdachte01] en de verdachte zijn op 29 december om 22:02 uur in de [straatnaam10] aangekomen en daar gebleven tot 22:36 uur. Ook [naam01] is daarnaartoe gekomen. Uit de historische telecomgegevens blijkt dat beide ‘burner’ telefoonnummers tussen 22:23 uur en 22:30 uur eveneens in de nabije omgeving van de [straatnaam10] te [plaats02] waren. De rechtbank gaat er vanuit dat [naam01] bij deze fysieke ontmoeting de ‘burner’ telefoon met nummer * [nummer03] heeft gekregen. Het ‘burner’ telefoonnummer * [nummer02] is bij de verdachte in gebruik geweest, omdat dit nummer voornamelijk gebruik maakte van zendmasten in de directe omgeving van de [straatnaam11] te [plaats02] (het toenmalige GBA-adres van de verdachte).
Op 30 december 2021 om 15:12 uur heeft [medeverdachte01] via het nummer * [nummer01] aan [naam01] gevraagd of hij naar de [adres08] kan komen.
Uit de T&T-gegevens, de locatiegegevens van de telefoon van [naam01] , de verklaring van [medeverdachte01] en de historische gegevens van de twee ‘burner’ telefoonnummers blijkt dat in de nacht van 30 op 31 december 2021 vervolgens een derde fysieke ontmoeting tussen de verdachte, [medeverdachte01] en [naam01] heeft plaatsgevonden in Capelle aan den IJssel.
Kort erna, op 31 december 2021 om 03:17 uur, heeft [naam01] aan [medeverdachte01] via het nummer * [nummer01] bericht: “Laat me weten wanneer ik kan brengen”.
De Opel Corsa is zoals eerder vastgesteld op 31 december 2021 om 16:34 uur door [naam01] afgeleverd aan de [straatnaam07] en door [medeverdachte01] in ontvangst genomen. De beide ‘burner’ telefoonnummers * [nummer02] en * [nummer03] straalden op dat moment dezelfde zendmast aan de [straatnaam12] te [plaats02] aan, gelegen nabij de [straatnaam07] . Eveneens om 16:34 uur is er 74 seconden contact geweest tussen de beide ‘burner’ telefoonnummers, die daarna niet meer zijn gebruikt en dus enkel met het oog op de aanschaf en levering van de Opel Corsa zijn gebruikt. Hetzelfde geldt voor telefoonnummer * [nummer01] dat bij [medeverdachte01] in gebruik is geweest en na 15:00 uur niet meer is gebruikt.
Tussenconclusies
Uit het voorgaande is gebleken dat een oom van [naam01] een auto wil kopen met 5 deuren, getinte ramen, een automaat en voor tijdelijk gebruik. Gezien de familierelatie tussen [naam01] en zijn tante [naam02] en gezien de telefonische en WhatsApp contacten tussen [naam01] , zijn tante en de verdachte, is de verdachte de oom voor wie [naam01] de auto zocht. De na het schietincident aan de [adres02] aangetroffen brandende Opel Corsa was een 5-deurs automaat met donkere ramen. De verdachte, [medeverdachte01] en [naam01] hebben met speciaal daartoe aangeschafte telefoonnummers (respectievelijk * [nummer02] , * [nummer01] en * [nummer03] ) met z’n drieën gecommuniceerd over de aanschaf en levering van de Opel Corsa. Zij hebben elkaar ook drie keer fysiek ontmoet, te weten op 22, 29 en in de nacht van 30 op 31 december 2021. De rechtbank gaat ervan uit dat die ontmoetingen zagen op de aanschaf van de Opel Corsa.
Zoals uit het voorgaande blijkt, is de Opel Corsa door de verdachten op een omzichtige wijze aangeschaft waarbij kennelijk is getracht op dusdanige wijze te communiceren en te handelen dat de aanschaf van de auto niet aan de verdachten gelinkt kon worden. De auto mocht niet op hun naam staan en communicatie over de aanschaf daarvan moest via speciaal daartoe aangeschafte telefoons die alleen daarvoor werden gebruikt. Dit duidt erop dat de auto is aangeschaft in de wetenschap dat deze voor iets onrechtmatigs zou worden gebruikt, in dit geval het eerder vastgestelde beschieten van het slachtoffer.
Voor het scenario dat (een) ander(en) dan de verdachten de auto anderhalf uur na aflevering heeft(hebben) gebruikt om daarmee naar de [straatnaam01] te rijden waar het slachtoffer vervolgens is neergeschoten, bevindt zich in het dossier geen enkele aanwijzing.
Wél bevinden zich in het dossier aanwijzingen dat de verdachten dat hebben gedaan. Behalve de al hiervoor genoemde omstandigheden, is het volgende nog redengevend.
De verdachten zijn op 22 december 2021 samen op de plaats geweest waar de auto brandend is achtergelaten en bij de brandgang die de vluchtende mannen na het schietincident hebben gebruikt. Dit duidt op een voorverkenning van de vluchtweg en de plek waar zij de Opel Corsa zouden achterlaten.
4.2.7.
Periode kort voorafgaand aan en na het schietincident
De Opel Corsa is al anderhalf uur, rond 18:00 uur, na de aflevering daarvan aan [medeverdachte01] gaan rijden. Beide verdachten waren toen in de buurt van de [straatnaam13] , de plaats waar de Opel Corsa na de aflevering voor het eerst rijdend is gezien. Op 31 december 2021 om 17:01 uur is [medeverdachte01] namelijk via Domino’s Pizza IJsselmonde naar de [straatnaam14] gereden, waar hij om 17:30 uur is aangekomen. Zijn voertuig heeft op de [straatnaam14] geparkeerd gestaan tot 23:55 uur. De verdachte had die middag bij zijn huis aan de [straatnaam11] met [medeverdachte01] afgesproken en hem gevraagd de Opel Corsa in ontvangst te nemen. De [straatnaam11] is eveneens in de directe nabijheid van de [straatnaam13] gelegen.
[medeverdachte01] en de verdachte zijn pas om 00:09 uur in de door [medeverdachte01] gebruikte Daihatsu naar de [straatnaam08] in [plaats03] gereden, waar onder andere de kinderen en de partner van de verdachte al waren. Om 00:41 uur is het voertuig daar gearriveerd, waarna [medeverdachte01] om 01:37 uur weer naar zijn huis in [plaats02] is vertrokken. De verdachte heeft de jaarwisseling dus niet met zijn gezin gevierd. Dit heeft ook de zus van de verdachte (getuige [getuige01] ) blijkens haar verklaring bevreemd, omdat zij normaal allemaal bij elkaar zijn. Ook moest zij van de partner van de verdachte vóór de jaarwisseling de contactgegevens van de verdachte en berichten van hem, met het oog op onderzoek door de politie, uit haar telefoon verwijderen.
Na het schietincident zijn ook alle telefoonnummers die voorheen en voor zover bekend door de verdachten in gebruik waren, niet meer door hen gebruikt. [medeverdachte01] liet ook de door zijn werkgever verstrekte auto achter in [plaats02] en is voor zijn werkgever onbereikbaar gebleven. Aan een vriendin van de verdachte is op 7 januari 2022 via een account van zijn broer [naam04] doorgegeven dat de verdachte voorlopig even met niemand contact kan opnemen.
Verder is van belang dat de verdachten op 9 februari 2022 een gesprek met elkaar hebben gehad, waarbij door de verdachte het volgende is gezegd:
“Dat zijn mensen die gaan anderen betalen om je dood te maken .. maar wij .. wij klappen gelijk!”,waarna [medeverdachte01] heeft geantwoord met:
“Gelijk, je moet gaan zoeken naam en adres en alles en dit en dat broer.”
Diezelfde dag zijn de verdachten ook aangehouden in het bezit van vuurwapens en zij zijn ook overigens bekend met vuurwapenbezit. Dat blijkt onder meer uit een WhatsApp gesprek van 12 januari 2022 dat in de telefoon van [medeverdachte01] is aangetroffen. Hierin deelde [medeverdachte01] een afbeelding van een vuurwapen (gelijkend op een 3D-geprint automatisch vuurwapen type FCG9) en zei daarbij dat hij “niet met zo’n klote ding werkt maar zelf net iets kwijt geraakt (helemaal nieuw) en daarom nu zo’n klote ding heeft”. Op zijn telefoon is ook een video van een automatisch vuurwapen aangetroffen.
Ten slotte is gebleken dat de verdachte al na de liquidatie van zijn broer [naam05] (en neef van [medeverdachte01] ) op 29 mei 2020 plannen maakte voor wraak op degenen die hij hiervoor verantwoordelijk houdt. In het onderzoek naar deze moord kwam ook de broer van [slachtoffer01] voor en uit het dossier blijkt dat er tussen (leden van) de families [familie01] en [familie02] vijandigheid is ontstaan na de dood van [naam05] .
De rechtbank gaat er gelet op al het voorgaande vanuit dat het de verdachte en [medeverdachte01] zijn geweest die rond 18:00 uur in de Opel Corsa vanaf (de omgeving van) de [straatnaam07] richting de omgeving van de [straatnaam01] zijn gereden en het slachtoffer daar hebben opgewacht en doodgeschoten. Vervolgens zijn ze in de Opel Corsa weggereden en hebben deze even verderop aan de [straatnaam03] in de brand gestoken, waarna ze zijn weggevlucht.
4.2.8.
Verweer: alibi van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij tot en met 31 december 2021, omstreeks 22:00 uur, in België was, waarna hij met zijn partner [naam02] naar [plaats03] is gegaan waar zij rond 23:15 uur arriveerden om bij zijn moeder Oud en Nieuw te vieren. Hij kan de liquidatie dus niet hebben gepleegd en was eveneens niet bij de cruciale ontmoetingen in de dagen ervoor.
4.2.8.1.
Beoordeling
De rechtbank neemt bij haar beoordeling als uitgangspunt dat in zijn algemeenheid een verklaring aan geloofwaardigheid wint als deze vroeg in het opsporingsonderzoek wordt afgelegd en daarna bevestiging vindt in onderzoeksresultaten of in getuigenverklaringen van objectieve derden. Verder kunnen de algemene (on)waarschijnlijkheid of mate van voorstelbaarheid een rol spelen bij het waarderen van een op die verklaring gebaseerd scenario.
Toegespitst op deze zaak stelt de rechtbank vast dat de verdachte pas op 25 oktober 2023, na ruim 20 maanden voorlopige hechtenis en na kennisname van het volledige dossier, een inhoudelijke verklaring heeft afgelegd. Zijn verklaring die erop neerkomt dat hij op 31 december 2021 ruim zes uur in een auto op een parkeerterrein in België op zijn partner [naam02] heeft gewacht die aan het werk was, waarna zij samen – ruim na het tijdstip van de moord – eerst naar haar huis in [straatnaam16] en daarna naar [plaats03] zijn gereden, is op zich al ongeloofwaardig en in strijd met de eerste verklaring van [naam02] .
Bovendien wordt dit alibi ook weersproken door de verklaring van [medeverdachte01] over 29 en 31 december 2021 en door de camerabeelden van de Liefkenshoektunnel van 29 december 2021, waarop behalve [medeverdachte01] ook een passagier met een getinte huidskleur is te zien. Voorts blijkt uit de T&T-gegevens dat het voertuig van [medeverdachte01] op 1 januari 2022 om 00:09 uur naar de [straatnaam08] in [plaats03] is gereden, wat overeenkomt met de verklaring van [medeverdachte01] dat hij de verdachte rond 00:30 uur bij zijn moeder in [plaats03] heeft gebracht waar [naam02] en de kinderen al waren. Ook getuige [getuige01] (de zus van de verdachte) heeft verklaard dat de verdachte pas ruim na de jaarwisseling in [plaats03] arriveerde, terwijl [naam02] en de twee kinderen er al waren. Ook komt de verdachte niet voor in het filmpje dat getuige [getuige01] heeft gemaakt van het aftelmoment naar 00:00 uur die Oudjaarsavond, terwijl zijn partner [naam02] juist op dat moment wel is gefilmd.
4.2.8.2.
Conclusie
De verklaring van de verdachte dat hij in de dagen voorafgaand en ten tijde van het schietincident niet in [plaats02] maar in België was, wordt door de bewijsmiddelen uitgesloten. Het verweer wordt dan ook verworpen.
4.2.9.
Verweer: alibi van de medeverdachte [medeverdachte01]
heeft verklaard dat hij vanaf 17:00 uur thuis was en dat hij dus niet degene was die rond 17:30 uur weer terug naar de [straatnaam14] oftewel de plek waar de Opel Corsa stond, is gereden. [medeverdachte01] heeft gesteld dat hij de Daihatsu Cuore in de middag van 31 december 2021 aan een jongen (van wie hij de naam niet noemt) had uitgeleend en dat zijn tas nog in het voertuig lag. Daarin zat zijn portemonnee met bankpas en bijbehorende pincode, waarmee die jongen om 17:08 uur bij Domino’s Pizza te IJsselmonde moet hebben gepind, een pizzeria waar [medeverdachte01] vaker kwam.
4.2.9.1.
Beoordeling
Deze verklaring is niet geloofwaardig. Er is ook geen steunbewijs voor zijn verklaring dat hij vanaf omstreeks 17:00 uur de gehele avond thuis was, ondanks het feit dat hij getuigen heeft genoemd die dat zouden kunnen bevestigen. De (eerste) door [medeverdachte01] opgegeven getuige [getuige02] , een buurvrouw aan de [straatnaam15] , heeft verklaard dat zij hem pas na middernacht heeft gezien en haar zus heeft dit bevestigd. Ook getuige [getuige03] heeft bij de rechter-commissaris ontkend [medeverdachte01] op 31 december 2023 te hebben gezien.
4.2.9.2.
Conclusie
Het verweer dat [medeverdachte01] vlak vóór en ten tijde van het schietincident thuis was en hij de tenlastegelegde moord dus niet kan hebben gepleegd, wordt verworpen.
4.2.10.
Eindconclusie daders
De rechtbank komt op grond van de eerdergenoemde vaststellingen en de bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, dan ook tot de conclusie dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte en [medeverdachte01] de twee daders van het dodelijk schietincident op 31 december 2021 aan de [straatnaam01] te [plaats02] zijn geweest.
4.2.11.
Opzet, voorbedachte raad en medeplegen
De rechtbank ziet het handelen van de verdachte en [medeverdachte01] als het voorbereiden en doelgericht uitvoeren van het vooropgezette plan het slachtoffer om het leven te brengen. Daarbij was dus sprake van voorbedachte raad. Er zijn eerst voorbereidingen getroffen door het aanschaffen van een geschikte auto en er heeft een voorverkenning plaatsgevonden aan de [straatnaam03] . Vervolgens is het slachtoffer op 31 december 2021, omstreeks 18:25 uur, door de verdachten opgewacht waarna hij omstreeks 19:20 uur in de [straatnaam01] doelgericht is doodgeschoten. Dat betekent dat de verdachten tijd hebben gehad na te denken over hun besluit en over de gevolgen van deze daad hebben kunnen nadenken.
De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat
de verdachte en [medeverdachte01] zich samen schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van moord.
Dagvaarding II

5.Waardering van het bewijs

5.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat niet valt uit te sluiten dat de DNA-sporen van de verdachte toevallig op het wapen zijn gekomen. Evenmin is niet uit te sluiten dat de verdachte het vuurwapen elders heeft aangeraakt, bijvoorbeeld bij iemand anders thuis of in de auto.
Het vuurwapen bevond zich tijdens de doorzoeking in de woning van de broer van de verdachte op een zichtbare plek in een slaapkamer. Echter, het is goed mogelijk dat het vuurwapen eerder elders in de woning op een niet-zichtbare plek lag. Op basis van het huidige dossier kan kortom niet worden vastgesteld dat de verdachte de beschikkingsmacht had over het vuurwapen.
5.1.2.
Beoordeling
Vast staat dat op 10 februari 2022, 00:40 uur, tijdens de doorzoeking van de woning [adres06] te [plaats02] een vuurwapen is aangetroffen. Deze woning stond op naam van een broer van de verdachte. Op 9 februari 2022 te 19:20 uur hebben verbalisanten geobserveerd dat [medeverdachte01] samen met de verdachte het portiek [adres07] opende met een sleutel en dat zij het portiek binnen gingen. Om 21:13 uur verlieten zij het portiek [adres07] en om 21:53 uur werden zij door de politie aangehouden.
Het aangetroffen vuurwapen lag in een slaapkamer (niet zijnde de slaapkamer van de broer van de verdachte) direct in het zicht op een airconditioningsunit. Uit het verrichte DNA-onderzoek aan dit vuurwapen is gebleken dat het DNA van de verdachte niet alleen is aangetroffen op ruwe delen en de trekker, maar ook aan de binnenzijde van de loop van het vuurwapen en aan de buitenzijde van het patroonmagazijn. Ook het DNA van [medeverdachte01] is aangetroffen op de buitenzijde van het patroonmagazijn. Het DNA van de broer van de verdachte is daarentegen niet op het vuurwapen aangetroffen.
Gezien de aanwezigheid van het DNA van de verdachte op diverse onderdelen van het vuurwapen, waaronder de binnenzijde van de loop, verwerpt de rechtbank het standpunt van de verdediging dat het DNA is veroorzaakt door een toevallige aanraking van het vuurwapen door de verdachte.
Gelet op het voorgaande hadden de verdachte en [medeverdachte01] wetenschap van en ook samen de beschikkingsmacht over het vuurwapen en de daarbij behorende munitie.
5.1.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.

6.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder dagvaarding I en II ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Ten aanzien van dagvaarding I
hij op 31 december 2021 te [plaats02] tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer01] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen op het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer01] te schieten, ten gevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer01]is overleden.
Ten aanzien van dagvaarding II
hij in de periode van 1 november 2021 tot en met 9 februari 2022 te
[plaats02] ,
(in een woning aan de [adres06] te
[plaats02]
), tezamen en in vereniging met
(een
)ander een
wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de
vorm van een pistool van het merk/type Grand Power K100 kaliber 9mm en
(daarbij
) (voor dit vuurwapen geschikte
)munitie in de zin van artikel 1, lid 1 onder
4, gelet op artikel 2 lid 2 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 21
kogelpatronen, van het merk/type Div S&B kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van dagvaarding I
medeplegen van moord;
Ten aanzien van dagvaarding II
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een koelbloedige en meedogenloze moord op het 31-jarige slachtoffer. Met deze liquidatie is het leven van een jonge man die vol in het leven stond ontnomen en is een jong gezin kapot gemaakt. Zijn vriendin moet verder leven zonder haar partner en de kinderen van het slachtoffer, waarvan de jongste nog geboren moest worden, zonder hun vader.
De verdachte en de medeverdachte hebben met hun handelen groot en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden, familie en vrienden van het overleden slachtoffer. Het pijnlijke verlies heeft diepe gevoelens van verslagenheid en onbegrip veroorzaakt bij de nabestaanden, zoals blijkt uit de slachtofferverklaringen die tijdens de zitting door zijn partner, moeder en zus zijn voorgelezen. Het verdriet bij de nabestaanden en andere belangstellenden in de zittingzaal was voelbaar. Zij zullen de rest van hun leven de psychische gevolgen moeten dragen van het verlies van hun dierbare.
Uit het dossier blijkt dat deze moord zorgvuldig is voorbereid en gepland. Het slachtoffer is op Oudjaarsavond rond 19:30 uur op straat in een woonwijk, vlak voor zijn ouderlijke woning, met een (semi)automatisch vuurwapen maar liefst 30 keer beschoten en ter plekke overleden. Er waren die avond veel mensen op straat. Het mag een wonder heten dat er juist die avond door een dergelijke kogelregen niet meer slachtoffers zijn gevallen. Dergelijk nietsontziend geweld op straat zorgt voor angst in de samenleving. Meerdere getuigen hebben de schoten gehoord en het slachtoffer op straat zien liggen.
Daarnaast beschikten de verdachte en de medeverdachte ook na deze liquidatie over een vuurwapen met munitie.
Dat vuurwapens een gevaar vormen voor de samenleving blijkt uit het feit dat er regelmatig incidenten in met name de regio Rotterdam plaatsvinden waarbij vuurwapens zijn betrokken, in sommige gevallen met dodelijke afloop of met zwaar letsel tot gevolg. De moord waarvoor de verdachte wordt veroordeeld, is daar een treffend voorbeeld van. De verdachte heeft met zijn handelen hieraan een bijdrage geleverd en de rechtbank neemt dit de verdachte erg kwalijk, maar het zwaartepunt bij het bepalen van de hoogte van de straf ligt uiteraard bij het medeplegen van moord.
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met een 8 pagina’s tellend uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte meerdere malen is veroordeeld wegens vuurwapenbezit en geweldsmisdrijven. Dit is strafverzwarend.
Strafmaat
Moord is één van de meest ernstige delicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Daarom kan niet worden volstaan met een andere sanctie dan een lange gevangenisstraf. Het op lichtvaardige wijze plegen van extreem dodelijk geweld op de openbare weg vraagt niet alleen om vergelding, maar ook om beveiliging van de samenleving en om een duidelijk signaal dat anderen dit soort misdrijven niet mogen plegen.
Bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank ook gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Daardoor komt de rechtbank tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

10.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partijen hebben zich ter zake van het bij dagvaarding I bewezen feit in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] , [benadeelde partij03] , [benadeelde partij04] , [benadeelde partij05] en [benadeelde partij06] ; respectievelijk de levensgezel, twee minderjarige kinderen, moeder, vader en zus van het slachtoffer.
10.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2.
Standpunt verdediging
Gelet op de door de verdediging bepleite vrijspraak, is primair aangevoerd de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
Subsidiair, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, is aangevoerd dat nader onderzoek naar de gegrondheid van de vorderingen en de omvang daarvan, een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, zodat een civiele procedure meer voor de hand ligt.
10.3.
Beoordeling
10.3.1.
Vorderingen benadeelde partijen [benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] en [benadeelde partij03]
De benadeelde partij [benadeelde partij01] (levensgezel van het slachtoffer) heeft zich mede namens haar twee minderjarige kinderen ( [benadeelde partij02] en [benadeelde partij03] ), door tussenkomst van mr. E.C.H. van Loosbroek als hun gemachtigde, in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding. De vorderingen bedragen in totaal € 303.475,00 en zijn opgebouwd uit de navolgende schadeposten:
[benadeelde partij01]
Immateriële schade
Affectieschade € 20.000,00
Schokschade € 50.000,00
Aantasting in de persoon op andere wijze € 40.000,00
Materiele schade
Kosten grafsteen
€ 3.790,00 +
€ 113.790,00
[benadeelde partij02]
Immateriële schade
Affectieschade € 20.000,00
Aantasting in de persoon op andere wijze € 40.000,00
Materiele schade
Overlijdensschade (opvoeding en verzorging)
€ 29.785,00 +
€ 89.785,00
[benadeelde partij03]
Immateriële schade
Affectieschade € 20.000,00
Aantasting in de persoon op andere wijze € 40.000,00
Materiele schade
Overlijdensschade (opvoeding en verzorging)
€ 39.900,00 +
€ 99.900,00
De benadeelde partijen hebben verzocht om de schadebedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2021 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Immateriële schade
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108 lid 3 en lid 4 onder c BW, in combinatie met de bedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade, hebben de benadeelde partijen als levensgezel en minderjarige kinderen ieder voor zich recht op vergoeding van € 20.000,00 aan affectieschade. De rechtbank wijst dit deel van de vorderingen dan ook toe.
Schokschade
De aanspraak op schokschade kan bestaan indien degene die een ander doodt ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens degene bij wie de rechtstreekse confrontatie met die onrechtmatige daad of de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok teweegbrengt.
De benadeelde partij [benadeelde partij01] was niet fysiek aanwezig bij het dodelijke geweld tegen haar partner, dan wel kort daarna ter plaatse bij het aantreffen van zijn levenloze lichaam. Er is dus geen sprake geweest van waarneming van het lichaam en de verwondingen van het slachtoffer door de benadeelde partij meteen na het misdrijf. Ook is niet gebleken dat zij met de latere gevolgen van dit geweld onverhoeds is geconfronteerd. Door de advocaat van de benadeelde partij is naar voren gebracht dat zij in het ziekenhuis met het gehavende lichaam van haar partner is geconfronteerd terwijl zij zwanger was van hun tweede kind. Dat zijn buitengewoon zware omstandigheden, maar dat is toch niet voldoende om een rechtstreekse onrechtmatige daad aan te nemen. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij zich realiseert dat de benadeelde partij door de gewelddadige dood van haar partner diep is getroffen, maar deze enorme impact op haar leven is niet de confrontatie met het dodelijke geweld en de gevolgen hiervan in de hiervoor bedoelde zin. Voor de vergoeding van deze schade bestaat juist de aanspraak op affectieschade.
Het voorgaande brengt mee dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01] voor wat betreft de schokschade onvoldoende is onderbouwd. Zij heeft de mogelijkheid dit bij de civiele rechter te vorderen.
Aantasting in de persoon op andere wijze
Onvoldoende is onderbouwd dat door derden (in dit geval: de nabestaanden van de overledene) op de grondslag “aantasting in de persoon op andere wijze” een vergoeding van schade die geen schokschade is, kan worden verkregen. De persoon van de benadeelde in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW, betreft degene die zelf is getroffen door de onrechtmatige daad. De schadevergoedingsaanspraak van de naasten van de overledene is beperkt tot de in artikel 6:108, eerste tot en met vierde lid, BW genoemde schadeposten. Andere schade komt – gelet op het limitatieve en exclusieve karakter van artikel 6:108 BW – niet voor vergoeding in aanmerking. De benadeelde partijen zullen voor wat betreft dit deel van hun vorderingen dus niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiële schade
De gevorderde kosten van de grafsteen ten bedrage van € 3.790,00 betreft kosten van lijkbezorging die op grond van artikel 51f, tweede lid, Sv in verbinding met artikel 6:108 lid 2 BW in dit strafproces voor vergoeding in aanmerking komen. De vordering is op dit punt niet weersproken en voldoende onderbouwd. De vordering zal dus in zoverre worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde kosten van opvoeding en verzorging van beide minderjarige kinderen [benadeelde partij02] en [benadeelde partij03] .
Conclusie
De verdachte moet nagenoemde benadeelde partijen een schadevergoeding betalen van in totaal
€ 133.475,00bestaande uit:
[benadeelde partij01]
Immateriële schade
Affectieschade € 20.000,00
Materiele schade
Kosten grafsteen
€ 3.790,00 +
€ 23.790,00
[benadeelde partij02]
Immateriële schade
Affectieschade € 20.000,00
Materiele schade
Overlijdensschade (opvoeding en verzorging)
€ 29.785,00 +
€ 49.785,00
[benadeelde partij03]
Immateriële schade
Affectieschade € 20.000,00
Materiele schade
Overlijdensschade (opvoeding en verzorging)
€ 39.900,00 +
€ 59.900,00
Het resterende deel van de vorderingen zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vorderingen kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De te vergoeden bedragen worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 december 2021 met uitzondering van de kosten van de grafsteen. Die kosten worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de factuurdatum.
Tevens wordt het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel (als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) passend en geboden geacht.
Hoofdelijk aansprakelijk
Omdat de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partijen betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
Proceskosten
Omdat de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot nu toe begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
10.3.2.
Vorderingen benadeelde partijen [benadeelde partij04] , [benadeelde partij05] en [benadeelde partij06]
De benadeelde partijen [benadeelde partij04] , [benadeelde partij05] en [benadeelde partij06] hebben zich, door tussenkomst van mr. P.R. Hogerbrugge als hun gemachtigde, in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding. De vorderingen bedragen in totaal € 180.057,87 en zijn opgebouwd uit de navolgende schadeposten:
[benadeelde partij04]
Immateriële schade
Affectieschade € 17.500,00
Schokschade € 40.000,00
Aantasting in de persoon op andere wijze €
20.000,00 +
€ 77.500,00
[benadeelde partij05]
Immateriële schade
Affectieschade € 17.500,00
Aantasting in de persoon op andere wijze €
20.000,00 +
€ 37.500,00
[benadeelde partij06]
Immateriële schade
Schokschade € 35.000,00
Aantasting in de persoon op andere wijze € 20.000,00
Materiele schade
Begrafeniskosten € 9.490,00
Kosten verdwenen muziek set
567,87 +
€ 65.057,87
De benadeelde partijen hebben verzocht om de schadebedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2021 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Immateriële schade
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108 lid 3 en lid 4 onder c BW, in combinatie met de bedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade, hebben de benadeelde partijen [benadeelde partij04] en [benadeelde partij05] als ouders van een meerderjarig niet-thuiswonend kind, beiden recht op vergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade. De rechtbank wijst dit deel van de vorderingen dan ook toe.
Schokschade
Uit hetgeen hiervoor ten aanzien van schokschade is overwogen, volgt dat de aanspraak op vergoeding van schokschade kan bestaan indien degene die een ander doodt ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens degene bij wie de confrontatie met die onrechtmatige daad of de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok teweegbrengt.
De benadeelde partij [benadeelde partij04] heeft haar zoon en de benadeelde partij [benadeelde partij06] heeft haar broer voor de ouderlijke woning levenloos op straat zien liggen nadat hij net was neergeschoten. De rechtbank acht voldoende aannemelijk geworden dat de confrontatie van deze benadeelde partijen met het misdrijf hen hevig heeft geschokt en schokschade heeft veroorzaakt. Het bij de benadeelde partijen geconstateerde psychiatrisch ziektebeeld (PTSS) moet geacht worden daardoor te zijn veroorzaakt. Mede gelet op de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt en de aard en de ernst van het geestelijk letsel van de benadeelde partijen zal de rechtbank de omvang van deze schokschade, alle omstandigheden in aanmerking genomen, naar billijkheid begroten op € 20.000,00. De rechtbank heeft bij de begroting meegewogen wat door rechters in Nederland in vergelijkbare gevallen aan vergoeding voor immateriële schade is toegekend.
Aantasting in de persoon op andere wijze
De gevorderde vergoedingen van telkens € 20.000,00 ten titel van “aantasting in de persoon op andere wijze” zullen niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank verwijst hiervoor naar haar eerdere overwegingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] en [benadeelde partij03] . Die overwegingen worden ook aan deze niet-ontvankelijk verklaringen ten grondslag gelegd.
Materiële schade
De door de benadeelde partij [benadeelde partij06] gevorderde materiële schade van in totaal
€ 10.057,87 (€ 9.490,00 + € 567,87) is niet weersproken en voldoende onderbouwd. Dit deel van de vordering zal dus (ook) worden toegewezen.
Conclusie
De verdachte moet nagenoemde benadeelde partijen een schadevergoeding betalen van in totaal
€ 85.057,87bestaande uit:
[benadeelde partij04]
Immateriële schade
Affectieschade € 17.500,00
Schokschade €
20.000,00 +
€ 37.500,00
[benadeelde partij05]
Immateriële schade
Affectieschade
€ 17.500,00
[benadeelde partij06]
Immateriële schade
Schokschade € 20.000,00
Materiele schade
Begrafeniskosten € 9.490,00
Kosten verdwenen muziek set
567,87 +
€ 30.057,87
Het resterende deel van de vorderingen zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vorderingen kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De te vergoeden bedragen worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 december 2021 met uitzondering van de begrafeniskosten. Die kosten worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de factuurdatum 7 januari 2022.
Tevens wordt het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel (als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) passend en geboden geacht.
Hoofdelijk aansprakelijk
Omdat de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partijen betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
Proceskosten
Omdat de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot nu toe begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen: 36f, 47, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder dagvaarding I ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder dagvaarding II ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij01] ,te betalen een bedrag van
€ 23.790,00 (zegge: drieëntwintigduizend zevenhonderdnegentig euro), bestaande uit € 3.790,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de factuurdatum tot aan de dag der algehele voldoening, en € 20.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij02] ,te betalen een bedrag van
€ 49.785,00 (zegge: negenenveertigduizend zevenhonderdvijfentachtig euro), bestaande uit € 29.785,00 aan materiële schade en
€ 20.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij03], te betalen een bedrag van
€ 59.900,00 (zegge: negenenvijftigduizend negenhonderd euro), bestaande uit € 39.900,00 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij04], te betalen een bedrag van
€ 37.500,00 (zegge: zevenendertigduizend vijfhonderd euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij05], te betalen een bedrag van
€ 17.500,00 (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij06], te betalen een bedrag van
€ 30.057,87 (zegge: dertigduizend zevenenvijftig euro en zevenentachtig eurocent), bestaande uit € 10.057,87 aan materiële schade, waarvan
€ 9.490,00 aan begrafeniskosten, en € 30.000,00 aan immateriële schade. De begrafeniskosten ad € 9.490,00 worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de factuurdatum 7 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en de resterende schade ad € 30.567,87 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in het resterende deel van hun vorderingen; bepaalt dat dit deel van de vorderingen kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij01]te betalen
€ 23.790,00(hoofdsom,
zegge: drieëntwintigduizend zevenhonderdnegentig euro), waarvan de materiële schade ad
€ 3.790,00 wordt vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de factuurdatum tot aan de dag der algehele voldoening en de immateriële schade ad € 20.000,00 wordt vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 31 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € € 23.790,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
40 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij02]te betalen
€ 49.785,00(hoofdsom,
zegge: negenenveertigduizend zevenhonderdvijfentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 49.785,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
83 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij03]te betalen
€ 59.900,00(hoofdsom,
zegge: negenenvijftigduizend negenhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 59.900,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
100 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij04]te betalen
€ 37.500,00(hoofdsom,
zegge: zevenendertigduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 37.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
63 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij05]te betalen
€ 17.500,00(hoofdsom,
zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 17.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
29 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij06]te betalen
€ 30.057,87(hoofdsom,
zegge: dertigduizend zevenenvijftig euro en zevenentachtig eurocent), waarvan de begrafeniskosten ad € 9.490,00 worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en de resterende schade ad € 30.567,87 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 30.057,87 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
50 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en F.A. Hut, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 22 december 2023.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt onder parketnummer 10/027590-22 (dagvaarding I) tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 31 december 2021 te [plaats02]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer01] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
door opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
meermalen met een vuurwapen in/op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer01]
te schieten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer01] is overleden;
(art 289 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Aan de verdachte wordt onder parketnummer 10/042870-22 (dagvaarding II) tenlastegelegd dat
hij, in of omstreeks de periode van 1 november 2021 tot en met 9 februari 2022 te
[plaats02] , althans in Nederland (in een woning aan de [adres06] te
[plaats02] ), tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een
wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de
vorm van een pistool van het merk/type Grand Power K100 kaliber 9mm en/of
(daarbij) (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1, lid 1 onder
4, gelet op artikel 2 lid 2 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 21
kogelpatronen, van het merk/type Div S&B kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )

Voetnoten

1.Een wegwerptelefoon met een prepaid nummer waarmee de identiteit van de gebruiker verborgen blijft.