ECLI:NL:RBROT:2023:12122

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
82-297030-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake beslag op cryptocurrency-adres

Op 3 augustus 2022 is er een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door de klager, die in het bezit is van een cryptocurrency-adres. De klager verzocht om opheffing van het beslag dat was gelegd op zijn digitale activa, omdat hij meende dat het beslag onrechtmatig was. De officier van justitie had het beslag gelegd op basis van verdenkingen van witwassen, maar de rechtbank oordeelde dat de onderbouwing van deze verdenkingen onvoldoende was. Tijdens de zittingen in raadkamer op 15 december 2022, 30 januari 2023 en 28 november 2023 werd het klaagschrift behandeld. De rechtbank stelde vast dat er onvoldoende bewijs was dat de klager betrokken was bij strafbare feiten in Nederland en dat het Openbaar Ministerie niet had aangetoond dat het strafvorderlijk belang het voortduren van het beslag vereiste. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie niet voldoende had onderbouwd dat er een redelijke verdenking bestond en dat de klager niet in Nederland woonde of werkte. Daarom werd het klaagschrift gegrond verklaard en werd het beslag opgeheven, met de opdracht om de in beslag genomen cryptovaluta aan de klager terug te geven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team straf 2
Raadkamernummer : 22-016641
Parketnummer : 82-297030-22
Beschikking van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[naam klager] ,

geboren op [geboortedatum] ,
voor deze zaak domicilie kiezende te [adres] , ten kantore van zijn raadsman mr. N. van der Laan,
hierna te noemen: de klager.

Procedure

Op 3 augustus 2022 is op grond van artikel 552a Sv een klaagschrift ingediend.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt en in meerdere instanties aangevuld, waarop namens de klager steeds schriftelijk is gereageerd.
Het beklag is op 15 december 2022 en 30 januari 2023 door de raadkamer in het openbaar behandeld, waarbij de rechtbank het onderzoek in raadkamer heeft aangehouden om het Openbaar Ministerie in de gelegenheid te stellen het dossier aan te vullen.
De openbare behandeling door de rechtbank is voortgezet op 28 november 2023. De gemachtigde advocaat van de klager, mr. N. van der Laan, en de officier van justitie, mr. M. Boerlage, zijn gehoord. De klager is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Feiten

Op 16 juni 2021 is een schriftelijk bevel ex artikel 96a Sv gegeven, waarin aan de crypto exchange [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) werd bevolen om de saldi op alle accounts (zowel de cryptocurrency Wallets als de euro-rekeningen, dan wel elke andere vorm van valuta) met betrekking tot het cryptocurrency-adres
[cryptocurrency-adres]uit te leveren aan de Belastingdienst/FIOD. Op 18 oktober 2021 heeft [bedrijf] aan deze vordering voldaan. De op grond van artikel 94 Sv inbeslaggenomen cryptovaluta (
[bedrag]) zijn op 11 november 2021 vervreemd en vertegenwoordigen een waarde van € 10.097,515. Dit beslag ten behoeve van verbeurdverklaring is gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek ter zake van het witwassen van geld via cryptotransacties.
[bedrijf] is een bedrijf, waarvan de vestigingsplaats in de wereld niet nader op dit moment kan worden vastgesteld en dat onder meer handelt en belegt voor derden in cryptocurrency waaronder bitcoins. Het account bij [bedrijf] waar het depositadres [cryptocurrency-adres] onder valt, staat op naam van de klager. De klager is een natuurlijk persoon, genaamd [naam klager] , geboren op [geboortedatum] te Pakistan. De klager heeft de beschikking over een identiteitskaart van de Verenigende Arabische Emiraten en op basis van historische inloggegevens bij [bedrijf] en de mededeling van zijn raadsman verblijft de klager in Dubai.

Standpunt klager

Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag en teruggave van (de vervreemdingsopbrengst van) de inbeslaggenomen cryptovaluta. Namens de klager is aangevoerd dat het beslag onrechtmatig is gelegd, omdat de formele vereisten niet in acht zijn genomen, er ten tijde van de inbeslagname geen sprake was van een verdenking en het Openbaar Ministerie geen bevoegdheid had tot het leggen van beslag bij [bedrijf] . Daarnaast is aangevoerd dat voortduring van het beslag onrechtmatig is, omdat er op dit moment ook geen gerechtvaardigde verdenking bestaat en er onvoldoende bewijs is dat de inbeslaggenomen cryptovaluta van misdrijf afkomstig zijn. Bovendien is er onvoldoende bewijs dat de klager een strafbaar feit in Nederland heeft gepleegd, als gevolg waarvan het hoogst onwaarschijnlijk is dat een Nederlandse rechter verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen cryptovaluta zal bevelen.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag. Daartoe is aangevoerd dat het beslag rechtmatig is gelegd, omdat er zowel ten tijde van de inbeslagname als op dit moment een verdenking is dat de inbeslaggenomen cryptovaluta van misdrijf afkomstig zijn. Klager kan samen met een of meer anderen worden aangemerkt als verdachte van het medeplegen van witwassen, omdat deze anderen, waaronder [naam] , witwashandelingen (ten minste) gedeeltelijk op Nederlands grondgebied hebben gepleegd. Gelet hierop was het Openbaar Ministerie gerechtigd beslag te leggen. De onregelmatigheden omtrent de formele vereisten, voor zover die er al zijn, zijn geen reden om de beslaglegging als onrechtmatig te bestempelen. Ten aanzien van de bevoegdheid tot het leggen van beslag bij [bedrijf] is aangevoerd dat [bedrijf] nergens is gevestigd en gelet daarop geen sprake is van schending van enige jurisdictie.

Beoordeling

Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast. Als er geen strafvorderlijk belang aan teruggave in de weg staat, vindt teruggave plaats aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer dat voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen, -ook in een zaak betreffende een ander dan de klager-, wanneer dat voorwerp kan dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen of indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van dat voorwerp zal bevelen.
De rechtbank heeft herhaaldelijk, in ieder geval in raadkamer op 15 december 2022 en 30 januari 2023, verzocht stukken aan te leveren waar de witwasverdenking ten aanzien van de klager op gebaseerd is, op grond waarvan de rechtbank het klaagschrift op een eventuele gegrondheid zal kunnen beoordelen. De rechtbank beschikt na diverse conclusiewisselingen en tijdens de behandeling in raadkamer van 28 november 2023, slechts over een aantal processen-verbaal en documenten.
Op basis van hetgeen ter beschikking is gesteld, stelt de rechtbank vast dat er twee relevante kennisgevingen van inbeslagname (kvi’s) voor de beoordeling van het klaagschrift ter beschikking zijn gesteld, te weten een kvi met betrekking tot de wallet en een kvi met betrekking tot de cryptovaluta. Daarnaast beschikt de rechtbank over een proces-verbaal van verdenking (VD-001-01) waarin argumenten zijn genoemd op grond waarvan verbalisanten van de Belastingdienst/FIOD concluderen dat sprake is van een redelijk vermoeden dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte) witwassen. Dit proces-verbaal is gedateerd op 4 november 2022, opgemaakt in het onderzoek Cholet. Als beslagene en eigenaar is de klager vermeld. De verdenking ziet er op dat de klager als verdachte zou hebben gehandeld in strijd met artikel 420bis/ter/quater van het Wetboek van Strafrecht en dit in georganiseerd verband te hebben georganiseerd, beraamd en/of gepleegd, hetgeen een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Verder beschikt de rechtbank onder meer over een proces-verbaal van inbeslagname met vermelding van een parketnummer: 10/998526-21 waarbij op 21 juni 2022 door een verbalisant onder nummer – herleidbaar voor de rechtbank – wordt gerelateerd dat:

Binnen de dataset FENRIR is vastgesteld, dat NN-verdachten met het Sky ECC-ID[SKY-ID 1]en[SKY-ID 2]de kennis hadden over het crypto-adres:[crypto-adres 1] .Uit analyse komt naar voren dat er vanaf deze crypto-adressen directe en indirecte uitgaande transacties zijn verzonden naar onderstaand crypto-adres:[crypto-adres 2] ”.
Kennelijk is op basis van een NN-verdenking aan [bedrijf] gevorderd gegevens te verstrekken, is vervolgens in augustus 2021 gevorderd de wallet van klager te bevriezen en heeft daarna op 18 oktober 2021 een inbeslagname plaatsgevonden zoals de vermelde kvi’s en het proces-verbaal van inbeslagname aangeven. De grondslag daarvan kan de rechtbank niet vaststellen, nu de daarvoor benodigde processen-verbaal niet zijn overgelegd. Evenmin kan de rechtbank onvoldoende vaststellen dat tijdens de inbeslagname klager als verdachte was aangemerkt, zoals door de officier van justitie is gesteld.
Een jaar na inbeslagname wordt tegen de klager, tevens beslagene, het proces-verbaal van verdenking opgesteld, waaraan verder geen vervolg is gegeven, bijvoorbeeld het formuleren van een onderbouwing op welke wijze de klager als verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor transacties die in dit proces-verbaal weliswaar vermeld doch geen verdere toelichting hebben gekregen dan dat er een mogelijk verband is met gesprekken waaraan mogelijk criminele activiteiten verbonden zouden kunnen worden.
Los van de (wijze waarop, de jurisdictie en de rechtmatigheid) beslaglegging zelf is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie onvoldoende heeft onderbouwd wat het strafvorderlijk belang is dat voortduring van het beslag nodig maakt. De officier van justitie heeft herhaaldelijk tijdens de zittingen in raadkamer naar voren gebracht dat de thans door haar overgelegde documenten de basis zijn voor de beoordeling van het klaagschrift. Zij heeft toegegeven dat het onwenselijk is dat de processen-verbaal later zijn opgemaakt dan de beslaglegging zelf, maar zij heeft aangegeven dat de verdenkingen er al wel waren. Met dit standpunt heeft de officier van justitie geen antwoord willen geven op de vraag waarom enerzijds is geverbaliseerd dat de inbeslagname onder NN heeft plaatsgevonden terwijl uit de later opgemaakte processen-verbaal zou blijken dat deze inbeslagname heeft plaatsgevonden onder de klager als verdachte.
Dit brengt mee dat op basis van de thans zich in het dossier bevindende stukken en op grond van de door de officier van justitie gegeven toelichting naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is vast te stellen dat sprake is van een redelijke verdenking ten aanzien van de klager van een in Nederland gepleegd strafbaar feit waarvoor de klager, een niet-Nederlandse onderdaan, die niet in Nederland woont of werkt en ook geen enkele binding met Nederland heeft, door het Openbaar Ministerie vervolgd zou kunnen worden. Op vragen van de rechtbank heeft de officier van justitie geantwoord dat nog onduidelijk is of, en zo ja, wanneer een vervolgingsbeslissing kan worden genomen en heeft zij aangegeven dat het wellicht te verwachten is de klager uit te nodigen voor verhoor.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie de witwasverdenking tegen klager onvoldoende concreet gemaakt en daarom ook onvoldoende onderbouwd dat er grond bestaat voor het voortduren van het beslag. Als gevolg daarvan moet verbeurdverklaring op een later moment door de strafrechter op dit moment hoogst onwaarschijnlijk worden geacht. Gezien het vorenstaande zal het klaagschrift gegrond verklaard worden en de opdracht gegeven worden het beslag op te heffen en hetgeen in beslag is genomen aan klager ter beschikking te stellen.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beklag gegrond;
gelast de teruggave aan de klager van:
  • [bedrijf] . [nummer 1] , wallet cryptocurrency [cryptocurrency-adres] ;
  • de opbrengst van de vervreemding van [bedrijf] . [nummer 2] .
Deze beslissing is gegeven door:
mr. G.P. van de Beek, voorzitter,
mrs. M.J.M. van Beckhoven en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Roman, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2023.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor het Openbaar Ministerie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na dagtekening van deze beslissing.