ECLI:NL:RBROT:2023:12104

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
AWB-23_3956
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten en intrekking uitkering Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Poolse burger, en het college van burgemeester en wethouders van Schiedam. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten, welke door het college op 21 september 2022 werd afgewezen. Tevens werd de uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) van de eiser beëindigd en eerder ingetrokken. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 29 september 2023, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de eiser in de periode in geding geen verblijfsrecht aan het Unierecht kon ontlenen, aangezien zijn verblijfsrecht op 6 december 2016 was beëindigd. De rechtbank concludeerde dat het college terecht de aanvraag om bijzondere bijstand had afgewezen en de uitkering had ingetrokken. De eiser betwistte de afwijzing en voerde aan dat hij recht had op bijstand, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet gelijkgesteld kon worden aan Nederlandse onderdanen voor maatschappelijke voorzieningen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3956

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[naam] , uit Schiedam, eiser

(gemachtigde: mr. J.P.C.M. van Es),
en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, het college

(gemachtigde: mr. S.J. de Wit).

Inleiding

1. Met een besluit van 21 september 2022 (primair besluit 1) heeft het college eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten afgewezen.
1.1.
Met een besluit van 22 september 2022 (primair besluit 2) heeft het college eisers uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 september 2022 beëindigd.
1.2.
Met een besluit van 17 oktober 2022 (primair besluit 3) heeft het college eisers uitkering op grond van de Pw over de periode van 18 oktober 2021 tot en met 31 augustus 2022 ingetrokken. Het college heeft van eiser de te veel verstrekte bijstand over de periode 18 oktober 2021 tot en met 31 december 2021 ten bedrage van € 2.025,92 (bruto) alsmede over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 augustus 2022 ten bedrage van € 6.733,21 (netto) teruggevorderd.
1.3.
Met een besluit van 24 april 2023 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiser tegen primair besluit 1 en 2 ongegrond verklaard en het bezwaar tegen primair besluit 3 gegrond verklaard, onder toekenning van proceskosten, en primair besluit 3 werd herroepen.
1.4.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
2. Eiser, geboren op [geboortedatum] , heeft de Poolse nationaliteit. Eiser is als burger van de Europese Unie (EU) met een geldig Pools paspoort naar Nederland gekomen. Het verblijfsrecht van eiser is vanaf 6 december 2016 beëindigd. Eiser is echter niet uit eigen beweging teruggekeerd naar Polen en is begin 2017 uitgezet. In augustus 2017 is eiser weer naar Nederland teruggekeerd.
2.1.
Op 6 december 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Pw. Het college heeft deze aanvraag van eiser afgewezen, omdat geen sprake was van rechtmatig verblijf in Nederland. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarna het beroep tegen de daaropvolgende beslissing op bezwaar gegrond werd verklaard en opnieuw een beslissing op bezwaar werd genomen. Tegen dat besluit is eiser ook in beroep gegaan (ROT 23/1270). Dit beroep neemt de rechtbank niet mee in deze uitspraak.
2.2.
Op 21 oktober 2021 heeft eiser opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Daarbij heeft hij aangegeven dat zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 22 februari 2021 is gestopt en dat zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is afgewezen. Met een besluit van 15 december 2021 heeft het college aan eiser met ingang van 18 oktober 2021 een bijstandsuitkering toegekend naar de kostendelersnorm voor een alleenstaande met één kostendeler. Met een besluit van 12 juli 2022 is deze uitkering met ingang van 1 juli 2022 gewijzigd naar de alleenstaandennorm.
2.3.
Bij brief van 15 december 2021 heeft het college bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gemeld dat eiser met ingang van 18 oktober 2021 een bijstandsuitkering krijgt. Hierbij is melding gedaan van het feit dat eiser arbeid in dienstbetrekking heeft verricht en een ZW-uitkering heeft ontvangen. Ook is opgemerkt dat omdat eiser zich opnieuw heeft gemeld er opnieuw een onderzoek is geweest en is besloten bijstand toe te kennen in afwachting van verder bericht van de IND.
2.4.
Het college heeft bij brief van 24 december 2021 de IND onder meer verzocht om antwoord te geven op de vraag of, en zo ja, per wanneer er als gevolg van de verrichte arbeid en ontvangen ZW-uitkering in 2019 sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan eiser volgens het Unierecht rechtmatig verblijf kan ontlenen aan artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.5.
Op 12 juli 2022 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten (witgoed en een kledingkast).
2.6.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de Staatssecretaris) heeft het college op 25 juli 2022 bericht dat uit onderzoek is gebleken dat eiser met ingang van 6 december 2016 verblijfscode 41 heeft en daarom geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Naar aanleiding van deze brief heeft het college de primaire besluiten 1, 2 en 3 genomen.
2.7.
Tijdens de bezwaarfase heeft het college bij e-mail van 21 december 2022 contact opgenomen met de IND om antwoord te verkrijgen op een aantal vragen ten aanzien van de specifieke situatie van eiser. Het college heeft de IND onder meer verzocht de vraag te beantwoorden waarom de in Nederland verrichte arbeid van eiser na 6 december 2016 geen gewijzigde omstandigheid is op grond waarvan zijn EU-verblijfsrecht is gaan herleven.
2.8.
Met een e-mail van 28 december 2022 heeft de IND het college bericht dat ‘stukken in het dossier wel indicaties van rechtmatig verblijf geven’. Hierbij wordt verwezen naar de door eiser verrichte werkzaamheden van 11 februari 2019 tot en met 24 maart 2019 en de omstandigheid dat eiser in de periode van 27 februari 2019 tot en met 21 februari 2021 een ZW-uitkering van het UWV heeft ontvangen. Ook als aangenomen wordt dat eiser gedurende voornoemde perioden rechtmatig verblijf had op grond van het Unierecht, dan kan, zo vervolgt de IND in de e-mail, geconcludeerd worden dat dit nu niet meer het geval is. De uitzonderingen die zijn genoemd in artikel 8.12, tweede lid, van het Vb 2000, voor het niet eindigen van het verblijfsrecht zijn niet aan de orde.
2.9.
Met het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaren tegen primair besluit 1 en 2 ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft.
Standpunt eiser
3. Eiser betwist dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en voert aan dat hij net zoals Nederlandse onderdanen voor maatschappelijke voorzieningen in aanmerking dient te komen. Volgens eiser blijkt uit de brief van 25 juli 2022 van de Staatssecretaris op geen enkele wijze dat de gewijzigde omstandigheden, namelijk de omstandigheid dat hij werkzaamheden heeft verricht en in verband daarmee in de periode van februari 2019/maart 2019 inkomen heeft gehad en dat hij in de periode 27 februari 2019/21 februari 2021 een ZW-uitkering kreeg, enige rol bij de beoordeling hebben gespeeld. Eiser stelt verder dat zijn financiële situatie steeds nijpender wordt. Volgens eiser is dan ook sprake van dringende redenen, zodat aan hem een bijstandsuitkering moet worden verleend. Eiser heeft eerder ook lange tijd geen vaste woon-of verblijfplaats gehad en heeft een zwervend bestaan geleid. Ook heeft eiser diverse fysieke en psychische problemen, terwijl hij hiervoor niet adequaat behandeld kan worden omdat hij niet verzekerd is voor ziektekosten.
Beoordeling door de rechtbank
4. In het geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op de aanvraag. Eiser heeft op 12 juli 2022 een aanvraag om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten ingediend, welke aanvraag met het primaire besluit 1 van 21 september 2022 is afgewezen. Daarnaast is eisers bijstandsuitkering met het primaire besluit 2 van 22 september 2022 met ingang van 1 september 2022 beëindigd. De periode die hier wordt beoordeeld is dan ook de periode van 12 juli 2022 tot en met 22 september 2022.
5. De rechtbank is van oordeel dat uit het e-mailbericht van de IND van 28 december 2022 blijkt dat eiser in de periode in geding geen verblijfsrecht aan het Unierecht heeft kunnen ontlenen. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten daarom terecht afgewezen en ook het recht op algemene bijstand terecht ingetrokken per 1 september 2022. Nu eiser niet met een Nederlander gelijk kan worden gesteld, zoals bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de Pw, moet ook in het geval sprake zou zijn van zeer dringende redenen zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw, bijstandsverlening achterwege blijven.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.