ECLI:NL:RBROT:2023:12095

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
C/10/665656 / FA RK 23-6777
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over meerdere minderjarigen na ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2023 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over vier minderjarigen, [kind01], [kind02], [kind03] en [kind04]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de vader te beëindigen, omdat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn gebleken om de kinderen een veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden. De kinderen verblijven momenteel in verschillende netwerkpleeggezinnen en hebben in hun jonge levens al veel onrust en spanningen ervaren.

De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij de mondelinge behandeling op 9 november 2023 heeft plaatsgevonden. De vader was aanwezig met zijn advocaat, maar de moeder is niet verschenen. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, evenals de standpunten van de betrokken partijen, waaronder de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI).

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vader onvoldoende verantwoordelijkheid neemt en dat zijn gezag een belemmering vormt voor de overdracht naar een minder belastend vrijwillig kader. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad toegewezen en het ouderlijk gezag van de vader beëindigd, met de verklaring dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/665656 / FA RK 23-6777
Datum uitspraak: 23 november 2023
Beschikking van de meervoudige kamer over gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de Raad,
over
[kind01],
geboren op [geboortedatum01] 2009 in [geboorteplaats01] , hierna te noemen [kind01] ,
[kind02],
geboren op [geboortedatum02] 2013 in [geboorteplaats02] , hierna te noemen [kind02] ,
[kind03],
geboren op [geboortedatum03] 2015 in [geboorteplaats03] , hierna te noemen [kind03] ,
[kind04],
geboren op [geboortedatum04] 2017 in [geboorteplaats04] , hierna te noemen [kind04] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam01],
hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats01] ,
[naam02],
hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats02] ,
advocaat mr. L.H.E.M. de Gruijl-Berendse te Rotterdam, waarnemend voor mr. R.W. de Gruijl,
de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de GI.
De rechtbank merkt als informanten aan:
[naam03] en [naam04],
hierna te noemen de pleegouders van [kind01] , tevens de oma en opa moederszijde, wonende te [woonplaats03] ,
[naam05] en [naam06],
hierna te noemen de pleegouders van [kind02] , wonende te [woonplaats04] ,
[naam07] en [naam08],
hierna te noemen de pleegouders van [kind03] en [kind04] , wonende te [woonplaats05] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad, binnengekomen bij de rechtbank op 18 september 2023;
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 21 maart 2023 met zaaknummer: C/10/652592 / JE RK 23-317.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 9 november 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam09] ;
- twee vertegenwoordigers van de GI, [naam10] en [naam11] .
De moeder is niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat zij wel juist is opgeroepen.
1.3.
De rechtbank heeft [kind01] naar zijn mening gevraagd. [kind01] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [kind01] , [kind02] , [kind03] en [kind04] .
2.2.
[kind01] , [kind02] , [kind03] en [kind04] verblijven in verschillende netwerkpleeggezinnen.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 april 2018 [kind01] , [kind02] , [kind03] en [kind04] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 9 april 2024. De kinderrechter heeft bij beschikking van 25 juli 2018 voor [kind01] , [kind02] , [kind03] en [kind04] een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend. De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 9 april 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de vader te beëindigen. De Raad verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad handhaaft het verzoek ter zitting en licht het als volgt toe. [kind01] , [kind02] , [kind03] en [kind04] hebben al veel meegemaakt in hun leven. Zij hebben verschillende opvoeders en opvoedsituaties gekend. Het is de ouders niet gelukt om de kinderen een omgeving met voldoende sturing en stabiliteit te bieden. De kinderen verblijven nu in netwerkpleeggezinnen. De moeder erkent dat zij een aandeel heeft in de problemen die hebben gespeeld en nog steeds spelen en staat achter de uithuisplaatsing van de kinderen. Zij heeft geaccepteerd dat de kinderen niet bij haar zullen opgroeien. Bij de vader is dat minder het geval. Hij heeft moeite om zich aan afspraken te houden en geeft geen inzicht in zijn problematiek. De vader is onvoldoende leerbaar gebleken. Een beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader is in het belang van de kinderen. Indien de rechtbank het verzoek van de Raad toewijst, kan op termijn worden bekeken of de hulpverlening in het vrijwillig kader kan worden voortgezet. Daarnaast moet worden gekeken hoe de rol van de vader als ouder op afstand kan worden ingevuld.

4.De standpunten

4.1.
De GI sluit zich aan bij het verzoek van de Raad. Op de vraag van de voorzitter van de rechtbank, hoe het komt dat vooral de samenwerking tussen de GI en de vader moeizaam gaat, geeft de GI aan dat zij gedurende het traject van de ondertoezichtstelling verschillende beslissingen heeft genomen waar de vader het niet mee eens was. Dat heeft de samenwerking bemoeilijkt. Lelie zorggroep begeleidt de bezoeken tussen de vader en de kinderen en heeft daarmee een andere rol dan de GI. De GI heeft begrepen dat de communicatie tussen Lelie zorggroep en de vader goed is, maar ook dat de vader soms niet bereikbaar is voor Lelie zorggroep.
De vader vindt het lastig om zijn aandeel in het geheel te zien. Wanneer iets niet goed gaat, wijst hij naar de GI of de moeder en grijpt hij terug op eerdere gebeurtenissen waar de GI en de moeder volgens hem schuld aan hebben. De vader moet het verleden loslaten en kijken naar de toekomst. Daarbij moet worden nagedacht over welke rol de vader kan spelen in het leven van de kinderen. Voor de vader is het lastig om zich aan afspraken te houden. De kinderen zijn teleurgesteld wanneer de vader niet verschijnt bij een omgangsmoment, maar staan er niet meer van te kijken. Het lijkt een verwachtingspatroon te zijn geworden.
Recent is Antes bij een huisbezoek bij de vader aangesloten. De GI weet nu dat de vader problemen heeft op sociaal-emotioneel gebied en met softdrugsgebruik. Bij de GI is niet bekend welke diagnose bij de vader is gesteld, de vader geeft geen toestemming om deze te delen.
De ouders hebben geen contact met elkaar. Het lukt hen daarom niet om samen gezagsbeslissingen te nemen. De GI wil dat de hulpverlening uiteindelijk naar het vrijwillig kader wordt doorgezet. De GI verwacht dat dit alleen mogelijk is wanneer het ouderlijk gezag van de vader is beëindigd.
Tot nu toe is het steeds gelukt om de vader voor gezagsbeslissingen te laten tekenen door een papieren versie van een formulier mee te nemen naar de omgangsmomenten met de kinderen. Deze manier van werken leidt tot vertraging en bovendien zijn de omgangsmomenten hiervoor niet bedoeld. Het is niet zo dat de vader geen handtekening wil zetten, maar het proces vertraagt doordat het de vader niet zelfstandig lukt om (bijvoorbeeld via de e-mail) zijn toestemming en benodigde handtekening te geven.
4.2.
Namens en door de vader is verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad.
De vader stelt zich op het standpunt dat het niet noodzakelijk is om zijn gezag te beëindigen. Hij vindt het lastig om het verzoek daartoe los te zien van het verleden en de moeizame samenwerking met de GI. Sinds de zomer van 2023 zijn twee van de zeven geplande omgangsmomenten niet doorgegaan, maar dat was omdat de vader ziek was. Een keer kwam de vader te laat. Afgelopen maandag stond een gesprek gepland om de omgang tussen de vader en de kinderen te evalueren. Dat gesprek is niet doorgegaan omdat de vader dacht dat het gesprek op dinsdag was. De vader erkent dat hij problemen heeft met data en tijden en betreurt dat die afspraak niet is doorgegaan. In de afgelopen periode heeft de vader aan alle gezagsbeslissingen meegewerkt. De kinderen zijn in de zomervakantie naar Denemarken geweest en daar heeft de vader gewoon zijn handtekening voor gezet. Volgens de GI vindt de vader het lastig om zijn aandeel in het geheel te zien. Dat doet echter niet af aan het feit dat zijn band met zijn dochters goed is en dat de omgangsmomenten - als deze plaatsvinden - goed verlopen. Dat wordt ook door niemand betwist. Het contact met de GI verloopt steeds beter, doordat de vader minder snel boos wordt. Ook heeft de vader goed contact met de begeleiding van Lelie zorggroep. Volgens de Raad staat de vader niet achter de uithuisplaatsing van de kinderen en is dat een reden voor het verzoek tot beëindiging van zijn ouderlijk gezag. Het is niet zo dat de vader vraagt om zijn gezag te behouden, zodat hij elk jaar stampij kan maken op het moment dat er een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing wordt verzocht. Hij begrijpt dat de kinderen niet voltijds bij hem kunnen wonen. Verder wordt gesteld dat een gezagsbeëindiging de vader meer rust kan brengen. De vader kan zich daar niet in vinden. Hij voelt zich buitenspel gezet en vreest dat de omgang met de kinderen zal afnemen als zijn gezag wordt beëindigd. In reactie op de opmerking van de voorzitter van de rechtbank dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor het delen van informatie over zijn diagnoses en behandeltraject, geeft de vader aan dat dit niet klopt en dat hij daar wel mondeling toestemming voor heeft gegeven.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter - voor zover hier van belang - het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan. De ernstige ontwikkelingsbedreiging ligt in het feit dat de ouders met gezag niet in staat zijn gebleken de kinderen een veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden. De kinderen zijn in hun nog jonge levens geconfronteerd met veel onrust en spanningen en dat heeft een forse impact gehad op hun ontwikkeling. De ouders worden niet in staat geacht om binnen een voor de minderjarigen aanvaardbaar termijn de verzorging en opvoeding weer op zich te kunnen nemen. Sinds oktober 2022 verblijven de kinderen in verschillende perspectief biedende pleeggezinnen en daarvoor hebben zij vier jaren bij de grootouders vaderszijde gewoond. De kinderen wonen dan ook al geruime tijd (in overwegende mate) niet bij de gezaghebbende ouders of een van hen. De aanvaardbare termijn waarbinnen de kinderen duidelijkheid dienen te hebben over hun opgroeiperspectief is al geruime tijd verstreken.
5.3.
In aanvulling hierop overweegt de rechtbank dat sprake is van een sterk vermoeden van persoonlijke problematiek bij de vader, waarover de GI tot op heden geen duidelijkheid heeft kunnen verkrijgen omdat de vader de vereiste toestemming voor het verstrekken van informatie niet heeft gegeven. Het gegeven dat voor de kinderen de aanvaardbare termijn is verstreken, betekent dat, ook indien de vader nu alsnog (schriftelijk) toestemming geeft om zijn behandelaar(s) informatie over hem te laten verstrekken aan de GI, dit te laat is.
5.4.
Bij de toepassing van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW komt de rechter een discretionaire bevoegdheid toe. Dit brengt mee dat niet in alle gevallen waarin de verwachting ontbreekt dat de ouder de verzorging en opvoeding binnen een aanvaardbare termijn op zich zal kunnen nemen, tot gezagsbeëindiging moet worden overgegaan. Als aan de rechtsgrond is voldaan, wijst de rechter het verzoek alleen af indien het belang van de minderjarige hiermee is gediend. De rechtbank dient dus een belangenafweging te maken.
5.5.
De vader is niet goed bereikbaar voor de hulpverlening en de samenwerking met de GI verloopt moeizaam, waardoor het lastig is om “regelzaken” met de vader te bespreken en vast te leggen. De vader begint elk contactmoment met de GI over zijn onvrede over de beslissingen die in het verleden zijn genomen en over hoe oneerlijk dat is gegaan. Ook tijdens de mondelinge behandeling vertelt de vader voornamelijk over hoe de huidige situatie - in zijn ogen - is ontstaan. De GI moet bij gezagsbeslissingen steeds achter de handtekening van de vader aangaan. De GI neemt nu de benodigde formulieren mee naar de omgangsmomenten met de kinderen zodat de vader dan zijn handtekening kan zetten, ervan uitgaande dat hij bij het omgangsmoment verschijnt, wat niet altijd het geval is. Dat zorgt voor onnodige vertraging. Tot op heden heeft dat niet tot grote problemen geleid omdat er geen grote gezagsbeslissingen hoefden te worden genomen, maar de wijze waarop nu toestemming van de vader wordt verkregen, zal niet volstaan op het moment dat een (meer) acute gezagsbeslissing moet worden genomen. Mogelijk moeten [kind03] en [kind04] worden aangemeld voor speciaal basisonderwijs. Ook dan is het wenselijk dat voortvarend kan worden opgetreden. De kinderen zijn gebaat bij duidelijkheid. [kind01] ervaart dat er gedoe is rondom gezagsbeslissingen. Hij heeft aangegeven dat hij het irritant vindt dat de vader steeds weigert mee te werken en te tekenen. De andere kinderen zullen dat ook gaan ervaren, naarmate zij ouder worden.
5.6.
Voorgaande betekent dat de vader zijn verantwoordelijkheid die hoort bij het gezag onvoldoende neemt en dat de GI vooralsnog bij alle gezagsbeslissingen betrokken moet zijn om de vader bij de hand te nemen. Dit geldt temeer nu de ouders niet met elkaar praten.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat na afweging van de belangen van de minderjarigen en die van de vader in de gegeven omstandigheden het belang van de minderjarigen bij duidelijkheid over de gezagsbeslissingen, het perspectief en continuïteit zwaarder weegt dan het belang van de vader.
5.8.
Daarnaast speelt ook de reële mogelijkheid om binnen afzienbare termijn toe te werken naar een afschaling van de hulpverlening van het dwingende kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing naar het vrijwillig kader, een kader dat minder belastend voor de kinderen zal zijn. De verklaring van de vader dat hij begrijpt dat de kinderen niet voltijds bij hem kunnen wonen en dat hij bij behoud van zijn gezag niet jaarlijks stampij zal maken over de uithuisplaatsing van de kinderen overtuigt de rechtbank niet, in die zin dat de vader blijk zou geven van duurzame bereidheid om de minderjarigen in de pleeggezinnen te laten opgroeien. Dit volgt ook niet uit het raadsonderzoek. Dit betekent dat het behoud van het gezag door de vader een belemmering is voor de overdracht naar het vrijwillig kader.
5.9.
De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader op grond van bovengenoemde overwegingen toewijzen.
6.
De beslissing
De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van
[naam02], geboren op [geboortedatum05] in [geboorteplaats05] ( [geboorteland01] ) over [kind01] , [kind02] , [kind03] en [kind04] ;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Kuilenburg, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A. Verweij, mr. A.L Pöll, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2023, in aanwezigheid van mr. M.M.C. van der Knaap als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.