ECLI:NL:RBROT:2023:12067

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
10499752
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een Douaneambtenaar wegens integriteitsproblemen en verwijtbaar handelen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een Douaneambtenaar, aangeduid als [verweerder01], door de Staat der Nederlanden (ministerie van Financiën). De procedure begon met een verzoekschrift van de Staat, waarin werd verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verschillende gronden, waaronder verwijtbaar handelen en een verstoorde arbeidsrelatie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder01] in dienst was getreden op 1 mei 2022 en dat er twijfels waren gerezen over zijn integriteit, vooral naar aanleiding van loonbeslagen en onduidelijkheden over zijn woonadres en financiële situatie.

De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het bleek dat [verweerder01] niet op de hoogte was van verkeersboetes die op zijn naam stonden, en dat hij zijn DigiD-gegevens had gedeeld met zijn ouders, wat leidde tot een aantal auto’s die op zijn naam stonden en waarvoor hij verantwoordelijk was. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel er twijfels waren over de integriteit van [verweerder01], deze twijfels niet voldoende waren om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de primaire grond van verwijtbaar handelen. Echter, de combinatie van omstandigheden leidde tot de conclusie dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet meer van de werkgever gevergd kon worden.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 september 2023 en heeft [verweerder01] recht op een transitievergoeding van € 1.280,04 en een aanvullende vergoeding van € 640,02. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 10499752 VZ VERZ 23-5614
Uitspraak: 25 juli 2023
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de Staat der Nederlanden (ministerie van Financiën),
te Den Haag,
verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. M.C. Nijholt,
tegen
[verweerder01] ,
te [plaats01] ,
verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. F. Özer.
Partijen worden hierna aangeduid als “de Staat” en “ [verweerder01] ”.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 10 mei 2023, met producties;
  • het verweerschrift van 21 juni 2023, met producties;
  • de pleitaantekeningen van partijen;
  • de in het kader van het kort geding met zaaknummer 10492230 VV EXPL 23-206 ingediende processtukken.
De mondelinge behandeling is gehouden op 27 juni 2023, gelijktijdig met de door [verweerder01] ingestelde vordering in kort geding strekkende tot wedertewerkstelling. Namens de Staat zijn verschenen [naam01] en [naam02] en bijgestaan door de gemachtigde. [verweerder01] is verschenen, vergezeld van zijn ouders en vriendin en bijgestaan door de gemachtigde.
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
2.1
De Douane valt onder het ministerie van Financiën. Zij is belast met het toezicht houden op de in-, uit- en doorvoer van goederen. De Douane is de handhavingsdienst die het EU buitengrensoverschrijdend goederenverkeer controleert, zorgt voor de heffing en inning van binnenlandse accijnzen en verbruiksbelastingen en de handhaving op dit terrein. Ook ziet de Douane erop toe dat het goederenverkeer volgens de regels verloopt en faciliteert zij het grensoverschrijdend goederenverkeer.
2.2
[verweerder01] , geboren op [geboortedatum01], is op 1 mei 2022 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij de Staat als groepsfunctionaris C in opleiding, tegen een salaris van € 2.469,87 bruto per maand exclusief emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Rijk 2022-2024 (hierna: de cao) van toepassing. De arbeidsovereenkomst duurt van 1 mei 2022 tot en met 31 oktober 2023.
2.3
In de cao staat in paragraaf 15 het volgende:
“U moet zich als een goed ambtenaar gedragen. Dat betekent dat van u ambtelijk vakmanschap wordt verwacht en dat u uw werk goed, betrokken en gewetensvol doet en u zich houdt aan de regels. Als u toch iets doet wat niet mag of juist niets doet terwijl u wel iets had moeten doen, kan uw werkgever u een straf opleggen”.
2.4
[verweerder01] is werkzaam in de Rotterdamse Haven en volgt de (start)opleiding tot groepsfunctionaris C in welke functie hij ook een BOA-bevoegdheid nodig heeft (die heeft hij op 7 oktober 2022 behaald). [verweerder01] wordt opgeleid voor werkzaamheden bij de scan. Bij de scan worden containers gescand op onder andere verboden middelen, zoals drugs.
2.5
Elke medewerker van de Staat is gebonden aan de Ambtenarenwet 2017 (AW), de cao, het personeelsreglement Financiën, de Gedragscode Integriteit Rijk en de gedane eed of belofte.
2.6
Op 17 januari 2023 heeft er een gesprek met [verweerder01] plaatsgevonden. Namens de Staat waren zijn teamleider, [naam01] en [naam03] (adviseur arbeidsjuridische zaken) aanwezig. Aanleiding voor het gesprek was het beslag dat namens het Centraal Justitieel Incassobureau was gelegd op het loon van [verweerder01] ter voldoening van 13 dwangbevelen met een totaalbedrag van € 5.638,19.
2.7
De dwangbevelen betreffen verkeersboetes (te hard rijden en onverzekerd zijn) van auto’s die op naam van [verweerder01] staan. De oudste beschikking is van 12 januari 2021. Volgens [verweerder01] zijn de auto’s van zijn ouders en zijn ze op een gegeven moment, vanwege de slechte gezondheid van zijn vader, op zijn naam overgeschreven. [verweerder01] was niet op de hoogte van de boetes, omdat zijn ouders zijn post behandelen.
2.8
Na het gesprek op 17 januari 2023 heeft de Staat per e-mailbericht van 18 januari 2023 aan [verweerder01] gevraagd om een overzicht van de voertuigen die op zijn naam staan en hebben gestaan, alsmede de vrijwaringsbewijzen en/of schorsingsbewijzen.
2.9
[verweerder01] heeft een RDW-overzicht d.d.18 januari 2023 waarin vijf auto’s op naam van [verweerder01] staan aan de Staat verstrekt. Vier van de vijf voertuigen zijn geregistreerd op 27 november 2018 en één op 26 oktober 2018.
2.1
Bij de indiensttreding heeft [verweerder01] opgegeven dat hij in [plaats02] woont. Tijdens het gesprek op 17 januari 2023 heeft [verweerder01] verklaard dat hij al geruime tijd niet meer in [plaats02] woont. [verweerder01] woont feitelijk in [plaats03] , bij zijn vriendin die ingeschreven staat in haar DUWO-woning aan de [straatnaam01] . [verweerder01] kon zich bij de gemeente niet inschrijven op dit adres, omdat het een studentenwoning betreft. Per 2 januari 2023 huurt [verweerder01] samen met zijn vriendin de woning aan de [straatnaam02] te [plaats01] . [verweerder01] heeft dit mondeling doorgegeven aan de Staat en het adres is aangepast in P-direkt.
2.11
In de brief van 25 januari 2023 van het Bureau integriteit en veiligheid van de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) aan de directeur-generaal Douane staat – voor zover van belang – het volgende: “
Op 24 oktober 2022 gaat de politie naar aanleiding van een melding over mogelijk onverzekerde voertuigen naar [naam hotel01] aan [adres01] . Op het parkeerterrein bij [naam hotel01] staan 4 voertuigen geparkeerd die allemaal niet verzekerd zijn. De voertuigen zijn in eigendom van leden van [naam familie01] . (…) De moeder van [verweerder01] en [verweerder01] zelf staan op dat moment ingeschreven op het adres [adres02] , [postcode01] [plaats02] . De eigenaresse van [naam hotel01] gaf aan dat de eigenaren van de auto’s mogelijk huurders van haar waren. In appartement [huisnummer01] verblijven vader en moeder voor 2200 euro per maand. In appartement [huisnummer02] verblijft hun zoon voor 1900 euro per maand. De huur wordt vooraf betaald.
(…)
De tenaamgestelden van beide auto’s stonden ingeschreven op hetzelfde adres, te weten de [adres02] te [plaats02] .
Omdat de politie de tenaamgestelden van beide voertuigen niet telefonisch kon bereiken hebben zij vervolgens een bezoek gebracht aan het adres [adres02] te [plaats02] . Bij het pand aangekomen werd de politie te woord gestaan door een man die niet de tenaamgestelde was van één van de voertuigen. Toen de politie voor de voordeur stond roken zij door de openstaande voordeur een henneplucht die hen ambtshalve bekend was als de geur die afkomstig is van verse hennep.
Tegenover de politie verklaarde de man zakelijk weergegeven onder meer dat:
  • Hij zijn woning voor een jaar aan mensen had verhuurd die interesse hadden in het kopen van zijn woning;
  • Hij wel vaker politie voor hun aan de deur had gehad omdat die mensen er nog steeds ingeschreven staan;
  • Het ging om mensen met een Surinaams of Pakistaans uiterlijk;
  • Hij geen contactgegevens meer had van de huurders en nog 110.000 euro tegoed had van ze.
(…)”.
2.12
De onder 2.11 genoemde informatie was aanleiding voor de Staat om opnieuw het gesprek met [verweerder01] aan te gaan. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 30 januari 2023. Namens de Staat waren aanwezig [naam04] en [naam02] . Van dat gesprek is een gespreksverslag opgesteld. Uit dat gesprek blijkt onder meer het volgende:
  • Er staat geen auto meer op de naam van [verweerder01] , behalve de auto waarin hij zelf rijdt;
  • [verweerder01] was niet op de hoogte van de boetes;
  • De ouders van [verweerder01] hebben met de DigiD van [verweerder01] de kentekens laten overschrijven;
  • Uit het CJIB blijkt dat er na 21 april 2022 nog boetes op naam van [verweerder01] staan;
  • [verweerder01] heeft met zijn ouders veel ruzie gemaakt om de (verkeers)boetes;
  • De moeder van [verweerder01] is zzp’er, maar zij rijdt bijna nooit in de auto’s, de vader brengt de moeder naar het werk; zij verdient wel goed, ze werkt veel, ze kon een hypotheek krijgen van € 900.000,-;
  • De vader van [verweerder01] koopt auto’s en knapt die op, de verkoop is stil komen te staan nadat hij ziek werd;
  • [verweerder01] woont al 2 à 3 jaar niet meer op het adres in [plaats02] , hij woont samen met zijn vriendin in [plaats01] ;
  • [verweerder01] betaalt de huur in [plaats01] zelf; hij is gewoon heel goed in geld en anders springen zijn ouders bij.
2.13
Bij brief van 31 januari 2023 is [verweerder01] met ingang van diezelfde dag geschorst op grond van hoofdstuk 15 van de cao. Daarnaast is aan hem de toegang tot de dienstgebouwen ontzegd. In de brief staat onder meer – voor zover van belang – het volgende:
“(…) Uit de beschikbare stukken en voornoemde gesprekken is een aantal zaken naar voren gekomen waardoor twijfels zijn ontstaan aan uw integriteit als Douaneambtenaar. U bent reeds geconfronteerd met een loonbeslag ten aanzien van dertien afzonderlijke boetes die het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna: CJIB) u op grond van de Wet Mulder in een periode gelegen tussen 28 december 2020 en 21 april 2022 heeft opgelegd. Ook is tijdens het gesprek op 30 januari 2023 vanuit het door u ter plekke geraadpleegde CJIB-overzicht naar voren gekomen dat u nog zestien onbetaalde boetes op uw naam heeft staan, waarvan op korte termijn wederom een loonbeslag kan worden verwacht.
Tijdens de gesprekken heeft u geen aannemelijke verklaringen kunnen geven over de aard, de hoeveelheid en het ontstaan van de boetes, wie de boetes heeft gereden, het opgelegde loonbeslag, de (geschorste) auto’s die op uw naam staan, de woon- en verblijfplaatsen van u en uw gezinsleden en het inkomen en het inkomen van u en uw gezinsleden. Ook zijn uw verklaringen op sommige onderdelen tegenstrijdig met de beschikbare informatie of eerder door u gedane verklaringen.
Dit leidt ertoe dat er twijfels zijn gerezen ten aanzien van uw integriteit en betrouwbaarheid als Douaneambtenaar, waardoor het noodzakelijk in u te stellen vertrouwen in het geding is en waardoor uw aanwezigheid op de werkvloer niet wenselijk is. Gedurende de schorsing en de toegangsontzegging verzoek ik u met klem op geen enkele wijze contact te leggen en/of te onderhouden met collega’s. De ordemaatregelen stellen mij in de gelegenheid een weloverwogen beslissing te nemen ten aanzien van het vervolg en de eventuele gevolgen voor uw dienstverband”.
2.14
Op 17 februari 2023 heeft nog een derde gesprek plaatsgevonden. Daarbij waren [verweerder01] , de belangenbehartiger van [verweerder01] vanuit de vakbond, [naam05] , [naam01] en [naam02] aanwezig. [verweerder01] heeft aangegeven dat de Staat de Baseline intern persoonsgericht onderzoek na een integriteits- of beveiligingsincident (BIPO) niet heeft nageleefd. De Staat was het daar niet mee eens en heeft een vaststellingsovereenkomst aangeboden. Van dit gesprek heeft [verweerder01] geen gespreksverslag ontvangen.
2.15
De gemachtigde van [verweerder01] heeft bij brief van 31 maart 2023 de Staat verzocht om de ordemaatregelen in te trekken en [verweerder01] weer toe te laten tot de bedongen arbeid en zijn opleiding te (laten) voltooien. De Staat heeft daar geen gehoor aan gegeven.
2.16
Op 4 mei 2023 heeft [verweerder01] een kort geding procedure aangevraagd.
2.17
Op 10 mei 2023 heeft de Staat een ontbindingsverzoek ingediend.

3.Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1
De Staat heeft verzocht, bij beschikking, voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op grond van verwijtbaar handelen (e-grond), subsidiair op grond van een duurzaam en onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie (g-grond) en meer subsidiair op grond van de cumulatiegrond (i-grond) en bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking, alsmede [verweerder01] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
Volgens de Staat bestaat het verwijtbaar handelen van [verweerder01] uit: a) dat hij onjuiste opgaves heeft gedaan bij zijn indiensttreding (woonplaats), b) onjuist heeft verklaard dan wel opgaaf heeft gedaan van zijn woonadres te [plaats01] en/of c) onaannemelijke en of niet transparante verklaringen heeft afgelegd vanaf het moment dat hij met de loonbeslagen door de werkgever was geconfronteerd.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1
Het verweer van [verweerder01] strekt tot afwijzing van het verzoek met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure. [verweerder01] betwist dat hij verwijtbaar heeft gehandeld. De door de Staat aangedragen argumenten zijn niet komen vast te staan, niet zwaar genoeg of niet aan [verweerder01] verwijtbaar.
4.2
Er is ook geen sprake van een arbeidsverhouding die zodanig is verstoord dat van de Staat redelijkerwijze niet kan worden verwacht deze voort te zetten.
4.3
De i-grond is niet bedoeld om de niet geslaagde e- en g-grond te repareren.
4.4
Mocht het verzoek tot ontbinding worden toegewezen, dan maakt [verweerder01] aanspraak op doorbetaling van het loon tot aan de einddatum, de wettelijke transitievergoeding, op een billijke vergoeding en op de cumulatievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en veroordeling van de Staat in de proceskosten.

5.De beoordeling

5.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
5.2
Vooropgesteld wordt dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt, waarbij in lid 3 van dat wetsartikel nader is omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
e-grond: verwijtbaar handelen of nalaten
5.3
Bij een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW moet de werkgever aannemelijk maken dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer en dat dit zodanig ernstig is dat van hem in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Alleen dan mag de ontslaggrond voldragen heten.
5.4
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door de Staat in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen redelijk grond voor ontbinding op de e-grond. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
5.5
[verweerder01] wordt door de Staat verweten dat hij onjuiste, onaannemelijke en/of niet transparante verklaringen heeft afgelegd vanaf het moment dat hij met de loonsbeslagen door de werkgever was geconfronteerd. Uit de overgelegde gespreksverslagen is gebleken dat er veel vragen aan [verweerder01] zijn gesteld en dat met de antwoorden van [verweerder01] – voorzover hij die heeft gegeven – er meer vragen en twijfels zijn gerezen dan dat er meer duidelijkheid is gekomen.
5.6
[verweerder01] heeft verklaard dat hij in de veronderstelling was dat er niet meer dan vijf auto’s op zijn vaders naam mochten staan en vanwege de ziekte van zijn vader heeft hij die auto’s op zijn naam laten zetten. Op de zitting heeft [verweerder01] ook aangegeven dat de auto’s inmiddels niet meer op zijn naam staan, omdat hij zijn DigiD-gegevens aan zijn moeder heeft afgegeven om de auto’s van zijn naam over te zetten naar die van haar. Op de vraag van de kantonrechter waarom hij die auto’s voor zijn ouders op zijn naam heeft gezet, heeft hij geen antwoord gegeven, maar verwijst hij naar zijn ouders. Ook heeft [verweerder01] aangegeven dat hij niet op de hoogte was van de boetes, omdat zijn post door zijn ouders wordt behandeld.
5.7
De kantonrechter stelt vast dat [verweerder01] niet op de hoogte was van de boetes die zijn opgelegd en dat hij eigenlijk ook niet weet waarom de auto’s op zijn naam zijn gezet. Het is een feit van algemene bekendheid dat degene op wiens naam een auto is gesteld verantwoordelijk is voor wat er met die auto gebeurt. [verweerder01] is dus ook verantwoordelijk voor de boetes die zijn opgelegd. Dat hij daarvan niet op de hoogte was ligt in zijn risicosfeer. Duidelijk is geworden dat de ouders van [verweerder01] alles voor hun zoon regelen en dat [verweerder01] kennelijk veel dingen over laat aan zijn ouders. Op de zitting hebben de ouders van [verweerder01] aangegeven dat zij door laksheid vergeten waren het en ander te regelen en hierdoor hun zoon in problemen hebben gebracht. [verweerder01] is weliswaar niet verantwoordelijk voor de daden van zijn ouders, maar hij is wel verantwoordelijk voor hetgeen hij zelf doet of nalaat.
5.8
Naast de kwestie over de auto’s, zijn er ook vragen geweest over zijn woonadres en over zijn financiën. Het is niet helemaal duidelijk welk adres [verweerder01] tijdens zijn indiensttreding heeft opgeven en wanneer tot wanneer hij op het adres in [plaats02] heeft gewoond. Concrete antwoorden op vragen van de Staat zijn in eerste instantie uitgebleven. Dat geldt ook voor de vragen omtrent zijn financiële situatie.
5.9
Gezien het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder01] het allemaal niet handig heeft aangepakt en dat hem daarvan door de Staat terecht een verwijt kan worden gemaakt, maar daarmee kan nog niet worden gezegd dat [verweerder01] zodanig verwijtbaar heeft gehandeld dat van de Staat niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Uiteindelijk is er wel opheldering door [verweerder01] verschaft en zijn er antwoorden gegeven op de gestelde vragen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de door de Staat aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende zijn om tot een voldragen e-grond te komen. Het verzoek op de primaire grond moet dan ook worden afgewezen.
g-grond: verstoorde arbeidsverhouding
5.1
De Staat heeft gesteld dat er naar aanleiding van een executoriaal loonbeslag er twijfels zijn gerezen over de integriteit van [verweerder01] en dat in de gesprekken die daarop volgden, die twijfels niet door [verweerder01] zijn weggenomen. De twijfels zijn alleen maar toegenomen. De gedragingen van [verweerder01] hebben tot gevolg dat de Staat geen enkele toekomst meer ziet in het laten voortduren van de arbeidsrelatie met [verweerder01] . Het in hem te stellen vertrouwen is door zijn gedrag onherstelbaar beschadigd. Juist nu dit vertrouwen de basis moet vormen van de arbeidsverhouding, waarbij integriteit essentieel is kan van de Staat in redelijkheid niet langer gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten vooortduren.
5.11
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is geweest, kan geconcludeerd worden dat het vertrouwen van de Staat in de werkrelatie met [verweerder01] is aangetast. De kantonrechter is echter van oordeel dat deze aantasting niet zodanig is dat van de Staat in redelijkheid niet zou kunnen worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het lijkt er op dat [verweerder01] er vertrouwen in heeft gehad dat zijn ouders het met betrekking tot de auto’s goed hadden geregeld en dat naïviteit daarbij een rol heeft gespeeld. Dat zijn de werknemer betreffende omstandigheden die de arbeidsrelatie verstoren doch dat leidt er in deze situatie niet toe dat sprake is van een voldragen g-grond. Daar komt bij dat niet gebleken is dat de Staat middelen heeft aangewend om de verstoorde verhouding te herstellen.
5.12
De kantonrechter zal ook het verzoek op de subsidiaire grondslag afwijzen.
i-grond: cumulatiegrond
5.13
De kantonrechter ziet wel aanleiding om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een combinatie van omstandigheden genoemd in twee of meer gronden, de zogenoemde i-grond. Uit de wet en de wetsgeschiedenis blijkt niet dat vereiste is dat één of meer van de ontslaggronden bijna voldragen zijn om te kunnen oordelen dat de arbeidsovereenkomst ontbonden dient te worden. Vereist is dat de combinatie van omstandigheden meebrengt dat voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet meer van de werkgever gevergd kan worden.
5.14
Hoewel het verwijtbaar handelen van [verweerder01] en de verstoorde arbeidsverhouding op zichzelf onvoldoende grond voor ontbinding opleveren, is de in dat kader vastgestelde combinatie van omstandigheden wel voldoende om tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst over te gaan. [verweerder01] is, al dan niet door onwetendheid, niet duidelijk geweest in de antwoorden op vragen die de Staat naar aanleiding van het loonbeslag en zijn woon- of verblijfplaats heeft gesteld. Dat heeft niet alleen geleid tot
gerede twijfels van de Staat over de financiële situatie van [verweerder01] en zijn woon-
verblijfsituatie, maar ook tot zorgen over de beïnvloedbaarheid van [verweerder01] van buitenaf.
Immers het afgeven aan een derde van een persoonlijke Didi-D-code en het op naam laten
zetten van auto’s - waarmee ook nog overtredingen worden begaan waarvan betrokkene geen
weet heeft -- brengt een niet te aanvaarden integriteitsrisico met zich. Dat weegt extra zwaar
nu het - - zoals in deze zaak -- gaat om een douanefunctie als BOA werkzaam in de
Rotterdamse Haven, die zich bezig gaat houden met het scannen van containers op onder
andere verboden middelen, zoals drugs. Vorenstaande leidt ertoe dat sprake is van
combinatie van omstandigheden (e-grond en g-grond) die zodanig zijn dat van de Staat in
redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De
kantonrechter zal het verzoek op de i-grond toewijzen.
5.15
De kantonrechter gaat voorbij aan het verweer van [verweerder01] dat de Staat het BIPO niet heeft nageleefd. [verweerder01] heeft onvoldoende dat een onderzoek in de zin van het BIPO heeft plaatsgevonden, zodat niet vastgesteld kan worden dat het BIPO niet zou zijn nageleefd.
5.16
In de gegeven omstandigheden – mede gelet op de nog maar korte resterende duur van de arbeidsovereenkomst (31 oktober 2023) – is de kantonrechter van oordeel dat een herplaatsing van [verweerder01] niet meer in de rede ligt.
5.17
Hetgeen door partijen nog zijn aangevoerd en verzocht kan verder onbesproken blijven.
datum van ontbinding
5.18
De arbeidsovereenkomst zal met toepassing van artikel 7:671b lid 9, onderdeel a, BW worden ontbonden met ingang van 1 september 2023. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, waarbij een opzegtermijn van 1 maand geldt, verminderd met de duur van deze procedure, met dien verstande dat een termijn van ten minste een maand resteert. Voor toepassing van de onder artikel 7:671 b lid 9 onder b BW bedoelde afwijking is geen reden, nu uit het vorenstaande volgt dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.
het tegenverzoek
transitievergoeding en aanvullende vergoeding
5.19
De Staat heeft aangegeven dat [verweerder01] ondanks de ernstige twijfels aan de integriteit wel recht heeft op een transitievergoeding. De lat van ernstig verwijtbaar gedrag wordt niet gehaald. De vergoeding bedraagt bij een ontbinding per 1 juli 2023 € 1.117,24 bruto.
5.2
[verweerder01] is het niet eens met de einddatum die bij de berekening van de transitievergoeding wordt gehanteerd.
5.21
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder01] recht heeft op een transitievergoeding van € 1.280,04 bruto, uitgaande van een ontbinding per 1 september 2023. Dit bedrag zal ook worden toegewezen. Ook zal een bedrag van € 640,02 bruto als aanvullende vergoeding aan [verweerder01] worden toegekend. De Staat heeft onvoldoende argumenten of omstandigheden aangedragen die aanleiding kunnen zijn om geen aanvullende dan wel een lagere cumulatievergoeding toe te kennen.
billijke vergoeding
5.22
[verweerder01] heeft verzocht om een billijke vergoeding van € 17.245,14 bruto aan hem toe te kennen.
5.23
Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671 b lid 9 BW). Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als de werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt (
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34).
5.24
Een dergelijke uitzonderlijke situatie doet zich hier niet voor. Zoals hiervoor overwogen is de ontstane situatie hoofzakelijk te wijten aan het handelen/nalaten van [verweerder01] . Daarbij heeft de kantonrechter de volgende omstandigheden meegewogen. De Staat heeft door middel van diverse gesprekken getracht duidelijkheid te krijgen over de situatie bij [verweerder01] . In plaats van duidelijkheid en antwoorden, zijn er juist meer vragen en twijfels bijgekomen. Van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de Staat is dan ook niet gebleken. [verweerder01] maakt geen aanspraak op een billijke vergoeding.
proceskosten in beide verzoeken
5.25
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2023;
het tegenverzoek
6.2.
veroordeelt de Staat tot betaling van een transitievergoeding van € 1.280,04 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2023 totdat er volledig is betaald;
6.3
veroordeelt de Staat tot betaling van een aanvullende vergoeding van € 640,02 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2023 totdat er volledig is betaald;
in beide verzoeken
6.4
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
6.5
wijst al het andere af;
6.6
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door A.J.M. van Breevoort, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken.
821