ECLI:NL:RBROT:2023:12027

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
10-139610-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met niet-strafbaarheid en terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 14 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte heeft op 7 juni 2023 in Rotterdam een ander met een groot keukenmes in de buik gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet strafbaar is, omdat hij ten tijde van het delict volledig ontoerekeningsvatbaar was door een psychose. De rechtbank heeft daarbij gelet op rapportages van psychiaters die hebben geconcludeerd dat de verdachte handelde vanuit een psychose en niet in staat was de gevolgen van zijn handelen te overzien. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem ter beschikking gesteld met bevel tot dwangverpleging. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. De totale schadevergoeding bedraagt € 19.516,42, inclusief materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor een deel toegewezen en voor een ander deel niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is genomen in het belang van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-139610-23
Datum uitspraak: 14 december 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Suriname) op [geboortedatum01] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres01] ,
[postcode01] [woonplaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Justitieel Complex [naam PI01] te [plaats01] ,
raadsman mr. J.H.S. Vogel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van Eck heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging, de verdachte is niet strafbaar;
  • terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijsoverweging
Voor een bewezenverklaring van een strafbare poging tot doodslag is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van de aangever.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan een zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De verdachte heeft de aangever op korte afstand met een keukenmes met een lemmet van ongeveer vijftien centimeter in de buik gestoken. Aangever is kort daarna bebloed aangetroffen terwijl een deel van zijn darmen uit deze steekverwonding naar buiten was gekomen. Uit de FARR-verklaring blijkt van een steekverwonding in de rechter onderbuik waarbij organen uit de buik puilden, waarna direct een spoedoperatie nodig was, de galblaas verwijderd is, letsel van een zijtak van de ader die de darmen verzorgt is aangetroffen met actief bloedverlies, het beloop gecompliceerd is en een her-operatie nodig was omdat de wond was opengegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte, door met een mes met een lemmet van ongeveer 15 centimeter in de buik van de aangever te steken, zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hierdoor de dood van de aangever zou intreden. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de buik veel vitale organen en bloedvaten bevinden en dat, naar algemene ervaringsregels, een messteek met een mes met deze omvang levensbedreigend kan zijn. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook de verdachte geacht worden hiervan op de hoogte te zijn geweest. Door niettemin te handelen zoals de verdachte heeft gedaan, heeft hij deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. Het handelen van de verdachte kan bovendien naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het raken van de buik van de aangever dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet dat het slachtoffer zou kunnen komen te overlijden.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 7 juni 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer01] met een groot keukenmes in de buik heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
-
Poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht, waardoor hij niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2.
Beoordeling
Over de verdachte is op 1 november 2023 een psychiatrisch rapport en een psychologisch rapport opgesteld (hierna: dubbelrapportage). Door de deskundigen die over de verdachte hebben gerapporteerd, wordt geen andere logische verklaring voor het gedrag van de verdachte ten tijde van het delict gezien, dan dat hij handelde vanuit een psychose. Vanwege de ernst van de psychose kon hij de gevolgen van zijn handelen niet goed overzien en was hij oordeels- en kritiekgestoord. De deskundigen adviseren het ten laste gelegde de verdachte niet toe te rekenen. De rechtbank heeft acht geslagen op deze (dubbel)rapportage.
De verdachte heeft bij de politie, de rechter-commissaris en blijkens de rapporten van de psychiater en psycholoog verklaard dat hij had gestoken doordat hij was vergiftigd of ‘gedrugseerd’, hij zichzelf niet in kon houden, werd bestuurd, zichzelf niet kon controleren en er een apparaat of zielen in hem zaten. Hij vertelt de psychiater ook dat het leek alsof hij bestuurd werd, hij niet kon denken en geen gedachten had, twee handen en een ziel achter zich voelde en het allemaal is beraamd door anderen. Tegen de psycholoog verklaart hij dat hij het mes gedachteloos heeft gepakt, hij net een robot was, automatisch heeft gehandeld, niet snapt hoe het zo heeft kunnen lopen en zag wat hij deed, maar niet begreep wat hij deed en niet kon ‘remmen’. Ter terechtzitting heeft de verdachte zich, wederom, in soortgelijke woorden uitgelaten.
De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van het plegen van het strafbare feit volledig gehandeld onder invloed van zijn stoornis. Als gevolg van die stoornis kon hij niet begrijpen dat dat feit wederrechtelijk was of was hij niet in staat in overeenstemming te handelen met zijn begrip van de wederrechtelijkheid van dat feit. Het bewezenverklaarde kan vanwege de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet aan de verdachte worden toegerekend. De verdachte is dus niet strafbaar en wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.3.
Conclusie
De verdachte is niet strafbaar.

7.Motivering maatregel

7.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte geen terbeschikkingstelling met dwangverpleging dient te worden opgelegd. Het delictgevaar en het recidiverisico worden door de deskundigen als laag ingeschat en de verdachte werkt nu mee aan het innemen van zijn medicatie.
De verdediging heeft bepleit de behandeling van de zaak aan te houden om de reclassering de uitvoerbaarheid van een terbeschikkingstelling met voorwaarden te laten onderzoeken en daarvoor een plan te laten opstellen.
7.2.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.3.
Feit waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging iemand opzettelijk van het leven te beroven. Hij heeft, terwijl hij in een psychose verkeerde, een medebewoner van de zorginstelling waar hij verbleef met een groot keukenmes in de buik gestoken. De verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer is met spoed geopereerd waarbij zijn galblaas werd verwijderd en er was schade aan zijn darmen. Zoals uit de verklaring van de zus van het slachtoffer blijkt, heeft het slachtoffer tot op de dag van vandaag ernstige lichamelijke klachten en heeft hij ook psychisch een klap gehad die hij niet te boven is.
7.4.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.4.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
14 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten, maar niet voor delicten als het onderhavige.
7.4.2.
Rapportages
Psychiaters drs. B.J.H. van der Hoeven en R.G.M. Badrising, MSc hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 november 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij de verdachte is ten tijde van het ten laste gelegde sprake van schizofrenie en de stoornis in het gebruik van cocaïne en alcohol. De schizofrenie heeft invloed gehad op de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. De verdachte heeft een beperkt ziektebesef en -inzicht. Hij ziet niet te allen tijde de noodzaak en het effect van het gebruik van antipsychotica. De verdachte heeft in april 2023 zijn antipsychotica geweigerd en is in deze periode toenemend cocaïne gaan gebruiken. Ten gevolge hiervan zijn de psychotische klachten toegenomen in ernst, waardoor hij toenemend paranoïde was en een toename van hallucinaties ervoer. De verdachte is na enkele weken weer de medicatie gaan accepteren, maar de psychotische klachten namen onvoldoende af. Ten tijde van het ten laste gelegde voelde hij zich vergiftigd en bestuurd. Vanwege de ernst van de psychose kon hij de gevolgen van zijn handelen niet goed overzien en was hij oordeels- en kritiekgestoord.
Het risico op recidief delict gedrag, zoals het ten laste gelegde, wordt matig verhoogd ingeschat. Dit heeft te maken met de chroniciteit van de aandoening en daarbij onvoldoende effect van de medicatie op de aandoening. Daarnaast wordt het risico ook verhoogd door het cocaïnegebruik.
De inschatting is dat er een langdurige klinische opname nodig is in een gedwongen kader. Tevens is er een verhoogd beveiligingsniveau nodig vanwege het risico op middelengebruik. Daarom wordt een opname op een gesloten forensische afdeling geadviseerd. Vanuit een langdurige opname kan er gewerkt worden naar een passende woonvorm waarbij er alsnog toezicht is op het middelengebruik en de inname van medicatie.
De psychiaters adviseren om de bovenstaande interventies uit te voeren in het kader van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Deze maatregel wordt noodzakelijk geacht om de doelen zoals beschreven in het interventieadvies te kunnen bereiken. Met deze maatregel kan de verdachte langdurig verplicht worden behandeld en geïntervenieerd worden op momenten dat de verdachte verslechtert of medicatie weigert. Gezien de chronische aard van de stoornis van de verdachte, de verslaving en de daaruit voortvloeiende beperkingen, worden langdurig gedwongen toezicht en behandeling noodzakelijk geacht om het recidiverisico te kunnen verminderen. Behandeling in de reguliere GGZ is problematisch, mede vanwege de ernst van het ten laste gelegde. Een zorgmachtiging wordt mede daarom niet haalbaar geacht. Reguliere GGZ wordt niet aangeraden, aangezien men daar eerder zal over gaan tot ontslag als de verdachte stabiel is en minder gericht is op recidivepreventie dan in een forensische setting. Men streeft dan naar een zo kort als mogelijke periode van verplichte opname. De psychiaters achten terbeschikkingstelling met voorwaarden niet haalbaar, omdat de verdachte zich vanwege ontbrekend ziekte-inzicht en desorganisatie niet aan de voorwaarden zal kunnen houden.
Psycholoog L. Stam, MSc. heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd
1 november 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij de verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde sprake van schizofrenie en van een stoornis in het gebruik van een stimulantium (cocaïne). Dit heeft zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed.
Een sterk bepalende factor in de risico-inschatting voor de verdachte is de aanwezige schizofrenie. Daarbij zijn ziektebesef en -inzicht in het geheel niet aanwezig. Symptomen van deze stoornis worden voorts verergerd door medicatieontrouw en door middelengebruik.
Een kader van intensieve zorg binnen een langer durende klinische opname wordt van belang geacht. De psycholoog merkt op dat de verdachte voorafgaand aan het ten laste gelegde al langdurig in de GGZ bekend was en een indicatie had of heeft voor wonen met intensieve begeleiding. Zonder zorg en toezicht bestaat er een hoog risico op verdere maatschappelijke teloorgang en verslechtering van het toestandsbeeld. Ten aanzien van de schizofrenie is medicamenteuze behandeling met antipsychotica sterk geïndiceerd. De verdachte is daarvoor niet intrinsiek gemotiveerd, waardoor een meer dwingend kader dient te worden overwogen. Het gebrek aan ziektebesef en -inzicht is zorgelijk te noemen en kan tot zorgmijding leiden. Hunkering naar middelen is sterk aanwezig en betrokkene ziet de nadelen daarvan slechts zeer beperkt in. Abstinentie wordt echter – ook gezien het verdere toestandsbeeld – sterk van belang geacht.
Binnen het kader van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging kan een langdurige klinische behandeling plaatsvinden, waarbij de factoren medicatiegebruik en abstinentie van middelen goed kunnen worden geadresseerd. De afwezigheid van ziektebesef en -inzicht vormt weliswaar nog altijd een belemmerende factor, maar dit kader biedt voldoende behandelmogelijkheden.
Binnen een zorgmachtiging is het streven om een opname zo kort als mogelijk te laten plaatsvinden en wordt bij verlenging van het kader het risico op recidive in de toekomst niet meegewogen. Gezien de lage behandelresponsiviteit en het chronische karakter van zowel de psychotische als de middelenproblematiek van de verdachte kent een dergelijk kader in praktisch opzicht dan ook de nodige knelpunten. Behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt – gezien de afwezigheid van
ziektebesef en -inzicht en de beperkte behandelmotivatie – thans niet haalbaar geacht.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de psychiaters en de psycholoog dat oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. Het is onverantwoord om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Als de verdachte niet wordt behandeld voor zijn stoornissen, is de kans op herhaling van een ernstig gewelddadig feit – ondanks dat dit door de deskundigen als laag tot matig verhoogd wordt ingeschat – naar het oordeel van de rechtbank te groot.
De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling.
Het verzoek van de verdediging om de behandeling van de zaak aan te houden om de reclassering een onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheid en haalbaarheid van het opleggen van een terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt afgewezen.
Er is een langdurige klinische opname nodig in een gedwongen kader met een verhoogd beveiligingsniveau vanwege het risico op middelengebruik. Mede gelet op hetgeen de deskundigen hierover hebben overwogen, acht de rechtbank oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden te risicovol, omdat niet de verwachting is dat dit leidt tot een adequate behandeling en daarmee tot het verlagen van het recidiverisico omdat de verdachte – zoals eerder is gebleken – zich in een vrijwillig kader niet aan voorwaarden zal kunnen houden. Ook een klinische behandelsetting via de Wet verplichte GGZ wordt door de deskundigen niet afdoende geacht, gezien de lage behandelresponsiviteit en het chronische karakter van zowel de psychotische als de middelenproblematiek van de verdachte. De rechtbank deelt die conclusie. Bij het voorgaande betrekt de rechtbank ook de verklaring van de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Hieruit blijkt namelijk dat de verdachte weliswaar nu medicatie neemt en wil nemen, maar ook – en desondanks – van een toestand waarin de verdachte meent dat derden via voodoo-achtige praktijken zaken als het bewezen verklaarde feit kunnen beramen, hij de rapporten over zijn psyche niet begrijpt, zichzelf gezond en normaal vindt, hij cocaïnegebruik niet afzweert en hij het gevoel heeft alsof hij te veel medicatie heeft.
Vastgesteld wordt dat het bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan een periode van vier jaar te boven gaan, omdat het strafbare feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer01] , via zijn gemachtigde
mr. F.J.M. Hamers, advocaat te Rotterdam, ter zake van het ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.016,42 aan materiële schade, een vergoeding van € 17.500,- aan immateriële schade en € 2.500,- aan nader te onderbouwen schade.
In een aanvullende vordering vraagt de benadeelde partij bovendien als materiële schade een bedrag van € 1.800,- als vergoeding voor gederfd woongenot.
De onderbouwing voor deze vordering is dat het slachtoffer na zijn ziekenhuisopname niet naar zijn woning bij Skala kon terugkeren, omdat hij zich daar niet meer veilig voelt. Hij verblijft nu bij Antes, waar hij geen huur hoeft te betalen en hij is op zoek naar andere passende woonruimte. Bij Antes kan hij zich niet laten inschrijven en om een inschrijvingsadres te hebben heeft hij zijn woning bij Skala nog niet opgezegd. De benadeelde partij vordert een deel van de over de afgelopen zes maanden betaalde huur voor gederfd woongenot. Het slachtoffer betaalt voor iets waarvan hij geen gebruik kan maken.
8.1.
Standpunt officier van justitie
Toewijzing van de vordering met uitzondering van de € 2.500,- aan nader te onderbouwen schade. De benadeelde partij dient hierin niet-ontvankelijk te worden verklaard. De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en betaling van wettelijke rente.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering voor zover het betreft de nader te onderbouwen schade. Hij bepleit afwijzing van de € 1.800,- aan gederfd woongenot, omdat van materiële schade geen sprake is. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
De benadeelde partij vordert aan materiële schade, bestaande uit kosten voor het ziekenhuis (daggeldvergoeding), eigen risico, kledingschade en reiskosten in totaal € 2.016,42.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en is door de verdachte niet weersproken. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de vergoeding van € 1.800,-. die wordt gevraagd voor gederfd woongenot geen materiële schade betreft, omdat de benadeelde partij geen extra woonkosten maakt, nu hij bij Antes geen huur hoeft te betalen. Daarom zal dit onderdeel van de vordering worden afgewezen.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 17.500,-, hetgeen door de verdachte ook niet is weersproken, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Nader te onderbouwen schade
De benadeelde partij zal voor het deel van de vordering dat ziet op nader te onderbouwen schade niet-ontvankelijk worden verklaard nu niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 7 juni 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.524,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.016,42 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [slachtoffer01], via zijn gemachtigde mr. F.J.M. Hamers, advocaat te Rotterdam, te betalen een bedrag van
€ 19.516,42 (zegge: negentienduizend vijfhonderdzestien euro en tweeënveertig cent), bestaande uit € 2.016,42 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van het gevorderde bedrag van
€ 1.800,-;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering
(€ 2.500,-) en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 1.524,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer01], via zijn gemachtigde mr. F.J.M. Hamers, advocaat te Rotterdam te betalen
€ 19.516,42(hoofdsom,
zegge: negentienduizend vijfhonderdzestien euro en tweeënveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 19.516,42niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
134 dagenen dat de toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A. Poppe-Gielesen, voorzitter,
en mrs. K.Th. van Barneveld en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 07 juni 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer01] met een groot (keuken)mes in de buik, althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)