7.4.2.Rapportages
Psychiaters drs. B.J.H. van der Hoeven en R.G.M. Badrising, MSc hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 november 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij de verdachte is ten tijde van het ten laste gelegde sprake van schizofrenie en de stoornis in het gebruik van cocaïne en alcohol. De schizofrenie heeft invloed gehad op de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. De verdachte heeft een beperkt ziektebesef en -inzicht. Hij ziet niet te allen tijde de noodzaak en het effect van het gebruik van antipsychotica. De verdachte heeft in april 2023 zijn antipsychotica geweigerd en is in deze periode toenemend cocaïne gaan gebruiken. Ten gevolge hiervan zijn de psychotische klachten toegenomen in ernst, waardoor hij toenemend paranoïde was en een toename van hallucinaties ervoer. De verdachte is na enkele weken weer de medicatie gaan accepteren, maar de psychotische klachten namen onvoldoende af. Ten tijde van het ten laste gelegde voelde hij zich vergiftigd en bestuurd. Vanwege de ernst van de psychose kon hij de gevolgen van zijn handelen niet goed overzien en was hij oordeels- en kritiekgestoord.
Het risico op recidief delict gedrag, zoals het ten laste gelegde, wordt matig verhoogd ingeschat. Dit heeft te maken met de chroniciteit van de aandoening en daarbij onvoldoende effect van de medicatie op de aandoening. Daarnaast wordt het risico ook verhoogd door het cocaïnegebruik.
De inschatting is dat er een langdurige klinische opname nodig is in een gedwongen kader. Tevens is er een verhoogd beveiligingsniveau nodig vanwege het risico op middelengebruik. Daarom wordt een opname op een gesloten forensische afdeling geadviseerd. Vanuit een langdurige opname kan er gewerkt worden naar een passende woonvorm waarbij er alsnog toezicht is op het middelengebruik en de inname van medicatie.
De psychiaters adviseren om de bovenstaande interventies uit te voeren in het kader van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Deze maatregel wordt noodzakelijk geacht om de doelen zoals beschreven in het interventieadvies te kunnen bereiken. Met deze maatregel kan de verdachte langdurig verplicht worden behandeld en geïntervenieerd worden op momenten dat de verdachte verslechtert of medicatie weigert. Gezien de chronische aard van de stoornis van de verdachte, de verslaving en de daaruit voortvloeiende beperkingen, worden langdurig gedwongen toezicht en behandeling noodzakelijk geacht om het recidiverisico te kunnen verminderen. Behandeling in de reguliere GGZ is problematisch, mede vanwege de ernst van het ten laste gelegde. Een zorgmachtiging wordt mede daarom niet haalbaar geacht. Reguliere GGZ wordt niet aangeraden, aangezien men daar eerder zal over gaan tot ontslag als de verdachte stabiel is en minder gericht is op recidivepreventie dan in een forensische setting. Men streeft dan naar een zo kort als mogelijke periode van verplichte opname. De psychiaters achten terbeschikkingstelling met voorwaarden niet haalbaar, omdat de verdachte zich vanwege ontbrekend ziekte-inzicht en desorganisatie niet aan de voorwaarden zal kunnen houden.
Psycholoog L. Stam, MSc. heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd
1 november 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij de verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde sprake van schizofrenie en van een stoornis in het gebruik van een stimulantium (cocaïne). Dit heeft zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed.
Een sterk bepalende factor in de risico-inschatting voor de verdachte is de aanwezige schizofrenie. Daarbij zijn ziektebesef en -inzicht in het geheel niet aanwezig. Symptomen van deze stoornis worden voorts verergerd door medicatieontrouw en door middelengebruik.
Een kader van intensieve zorg binnen een langer durende klinische opname wordt van belang geacht. De psycholoog merkt op dat de verdachte voorafgaand aan het ten laste gelegde al langdurig in de GGZ bekend was en een indicatie had of heeft voor wonen met intensieve begeleiding. Zonder zorg en toezicht bestaat er een hoog risico op verdere maatschappelijke teloorgang en verslechtering van het toestandsbeeld. Ten aanzien van de schizofrenie is medicamenteuze behandeling met antipsychotica sterk geïndiceerd. De verdachte is daarvoor niet intrinsiek gemotiveerd, waardoor een meer dwingend kader dient te worden overwogen. Het gebrek aan ziektebesef en -inzicht is zorgelijk te noemen en kan tot zorgmijding leiden. Hunkering naar middelen is sterk aanwezig en betrokkene ziet de nadelen daarvan slechts zeer beperkt in. Abstinentie wordt echter – ook gezien het verdere toestandsbeeld – sterk van belang geacht.
Binnen het kader van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging kan een langdurige klinische behandeling plaatsvinden, waarbij de factoren medicatiegebruik en abstinentie van middelen goed kunnen worden geadresseerd. De afwezigheid van ziektebesef en -inzicht vormt weliswaar nog altijd een belemmerende factor, maar dit kader biedt voldoende behandelmogelijkheden.
Binnen een zorgmachtiging is het streven om een opname zo kort als mogelijk te laten plaatsvinden en wordt bij verlenging van het kader het risico op recidive in de toekomst niet meegewogen. Gezien de lage behandelresponsiviteit en het chronische karakter van zowel de psychotische als de middelenproblematiek van de verdachte kent een dergelijk kader in praktisch opzicht dan ook de nodige knelpunten. Behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt – gezien de afwezigheid van
ziektebesef en -inzicht en de beperkte behandelmotivatie – thans niet haalbaar geacht.