ECLI:NL:RBROT:2023:11974

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
10/201645-23 vordering TUL VV: 10/215533-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van poging tot doodslag met ontslag van rechtsvervolging wegens noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 12 augustus 2023 zijn huisgenoot met een mes gestoken, wat leidde tot een steekwond in de buik van het slachtoffer. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, maar de verdediging stelde dat de verdachte moest worden vrijgesproken op basis van noodweer. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van het geval zorgvuldig gewogen. De verdachte bevond zich in een situatie waarin hij werd aangevallen door het slachtoffer, die onder invloed van drugs verkeerde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet kon onttrekken aan de aanranding en dat zijn reactie met het mes proportioneel was in het licht van de aanval. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een geslaagd beroep op noodweer, waardoor het bewezen verklaarde feit niet strafbaar was. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/201645-23
Parketnummer vordering TUL VV: 10/215533-19
Datum uitspraak: 30 november 2023
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum01],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
feitelijk verblijvende op het adres:
[adres02] , [postcode02] [plaats02] ,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Uiterwijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 (vijf) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/215533-19.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag moet worden vrijgesproken. Noch uit de verklaring van de verdachte, noch uit de aard van het letsel kan worden afgeleid dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte op 12 augustus 2023 zijn huisgenoot (de aangever) met een mes heeft gestoken, waardoor de aangever een steekwond in zijn buik heeft opgelopen.
Voor een bewezenverklaring van een strafbare poging tot doodslag is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van de aangever.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan een zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De verdachte heeft de aangever, toen deze vlak bij hem was, met een keukenmes met een lemmet van ongeveer twintig centimeter, eenmaal gestoken in zijn buik. De aangever is kort hierna op straat aangetroffen terwijl een deel van zijn darmen uit deze steekverwonding naar buiten was gekomen. Uit de FARR-verklaring blijkt dat het letsel van de aangever (een steekwond in de buik met twee darmperforaties) en de noodzakelijke buikoperatie waarna complicaties zijn ontstaan (een naadlekkage van de dikke darm waarna een stoma is aangelegd, wondinfectie en een longembolie) potentieel levensbedreigend was.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte, door met een mes van deze omvang te steken in de buik van de aangever, zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hierdoor de dood van de aangever zou intreden. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de buik veel vitale organen en bloedvaten bevinden en dat, naar algemene ervaringsregels, een messteek met een mes met een snijvlak van ongeveer 20 centimeter levensbedreigend kan zijn. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook de verdachte geacht worden hiervan op de hoogte te zijn geweest. Door niettemin te handelen zoals de verdachte heeft gedaan, heeft hij deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. Het handelen van de verdachte kan bovendien naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het raken van de buik van de aangever dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet dat de aangever zou kunnen komen te overlijden.
4.1.3.
Conclusie
De primair ten laste gelegde poging tot doodslag is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 12 augustus 2023 te [plaats01]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01]
opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer01] met een mes in de buik/romp heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist, worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid
5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van noodweer. De verdachte werd in een kleine ruimte in elkaar geslagen door het slachtoffer, hij stond klem tegen de trap en heeft, om zich te kunnen verdedigen, één keer een stekende beweging gemaakt.
5.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodweerverweer moet worden verworpen. Weliswaar dient de aanval van het slachtoffer als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding te worden aangemerkt, maar doordat de verdachte een mes heeft gebruikt en daarmee in de buik van het slachtoffer heeft gestoken als reactie op vuistslagen van het slachtoffer, is niet voldaan aan het proportionaliteitsvereiste. Daarnaast is sprake van culpa in causa. Met de wetenschap dat het slachtoffer onder invloed van middelen was, de beveiliging en de vader van de verdachte onderweg waren en hem was geadviseerd om in de auto te wachten totdat zij ter plaatse waren, heeft de verdachte ervoor gekozen om het slachtoffer wakker te maken, naar geld te vragen en naar buiten te dirigeren, terwijl hij daarbij steeds een mes in zijn hand hield. Door op deze manier te handelen heeft de verdachte een duidelijke bijdrage geleverd aan de escalatie.
5.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd, indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden voor de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk en geboden was, leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beoordeling daarvan komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval.
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting in hoofdlijnen consistent over het incident verklaard. De rechtbank gaat voor de feitelijke toedracht uit van de feiten en omstandigheden die uit zijn verklaringen en uit de camerabeelden, die zijn verklaringen ondersteunen, blijken. De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaringen van het slachtoffer hierover. Het slachtoffer verkeerde – zo blijkt uit het dossier – onder invloed van een hoge dosis GHB, waardoor hij voorafgaand aan het incident “out” was gegaan en zich het incident niet goed kan herinneren. Wat hij wel heeft verklaard, vindt geen steun in het dossier en staat haaks op hetgeen op de camerabeelden te zien is.
Het slachtoffer woonde sinds drie dagen bij de verdachte in een woning van Humane Zorg. De verdachte kwam in de nacht van 12 augustus 2023 thuis en zag dat de voordeur en het raam beneden openstonden en dat de lichten brandden, ook in kamers waartoe de verdachte en het slachtoffer geen toegang hadden. Vervolgens betrad hij de woning en zag hij dat het slachtoffer buiten bewustzijn op de bank lag. Er kwam schuim uit zijn mond en hij had verwondingen aan zijn gezicht. De verdachte probeerde het slachtoffer wakker te maken, maar het slachtoffer reageerde niet. Vervolgens belde de verdachte zijn vader en de beveiliger van Humane Zorg en vroeg hun om naar de woning te komen. Toen hij bij zijn kamer kwam, zag hij dat deze overhoop was gehaald en dat er geld ontbrak. Vervolgens liep hij naar beneden om een mes uit de keuken te pakken. De verdachte heeft verklaard dat hij dit deed, omdat hij vermoedde dat er mogelijk nog een vreemde in huis was gelet op hoe hij de woning had aangetroffen bij thuiskomst. Hij liep rond in de woning om te kijken of er nog iemand aanwezig was. Dat bleek niet het geval. De verdachte liep naar zijn auto om daar te wachten op zijn vader en de beveiliger. Omdat het lang duurde en de verdachte wilde weten wat er was gebeurd, betrad hij opnieuw zijn woning. Hij droeg op dat moment nog altijd het mes bij zich. Het lukte hem om het slachtoffer wakker te maken en hij vroeg het slachtoffer wat er was gebeurd. Het slachtoffer had grote pupillen, sprak wartaal en sprak hem aan met woorden als “neger”. De verdachte wist dat er in de hal van de woning een camera hing en verplaatste het gesprek met het slachtoffer daarheen. Hij deed dit omdat hij bang was van het slachtoffer, dat ook zwaarder en groter is dan hijzelf. Bovendien zou de camera het registreren als er iets zou gebeuren. Voor de voordeur ging de verdachte verder met het slachtoffer in gesprek en vertelde hem over de aangetroffen situatie bij thuiskomst.
Op de camerabeelden is te zien dat het slachtoffer en de verdachte naar buiten liepen en voor de deur met elkaar in gesprek waren. De verdachte stond met zijn rug naar de deuropening en het slachtoffer stond tegenover hem. De verdachte had een rustige lichaamshouding. Vervolgens is te zien dat het slachtoffer opeens met zijn rechtervuist meermaals uithaalde naar het hoofd van de verdachte en hem zo al slaand de hal van (ook) zijn woning indreef. Het slachtoffer had zijn ogen daarbij wijd opengesperd. Te zien is dat de verdachte het slachtoffer probeerde af te weren met zijn linkerarm en -hand, waarin hij het mes niet vast had, en dat hij naar achteren terug de gang inliep/struikelde. Het slachtoffer liep achter hem aan en bleef uithalen naar de verdachte. Op het moment dat zij uit beeld verdwijnen, heeft de verdachte de linkerhelft van zijn lichaam richting het slachtoffer gewend en het mes in zijn rechterhand. Het slachtoffer komt vervolgens terug in beeld en is naar buiten gerend. Tussen het begin van het slaan door het slachtoffer en het moment waarop het slachtoffer naar buiten rent verstrijken zeven seconden.
De verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer hem klappen bleef geven. Uiteindelijk kon de verdachte geen kant op en stond hij met zijn rug tegen de trap. Om zichzelf te verdedigen heeft de verdachte naar eigen zeggen een stekende beweging gemaakt met het mes dat hij al die tijd vasthield.
De rechtbank is net als de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de uitbarsting van geweld van het slachtoffer voor de deur en in de hal van de woning, die zonder enige (gerechtvaardigde) aanleiding plaatsvond, een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding vormt van het lijf van de verdachte. De rechtbank is verder van oordeel dat verdediging door de verdachte tegen die aanranding noodzakelijk was. Aan de eis van subsidiariteit is dus voldaan. De verdachte werd uit het niets aangevallen voor en in zijn eigen huis, waar hij vanwege die aanval achterwaarts naar binnen werd gedrongen. Hij kwam door dit aanvallend geweld binnen enkele seconden klem te staan in de hal van zijn woning. Naar het oordeel van de rechtbank kon de verdachte zich daarom niet aan de aanranding onttrekken, omdat elke reële en redelijke mogelijkheid daartoe in deze situatie ontbrak.
Het gekozen verdedigingsmiddel van de verdachte staat naar het oordeel van de rechtbank niet in een onredelijke verhouding tot de ernst van deze aanranding. De door hem gekozen wijze van verdediging tegen die aanranding was geboden, zodat ook aan de eis van proportionaliteit is voldaan. Hoewel de verdachte een mes heeft gebruikt om zich te verdedigen tegen een aanval met vuisten en dit in beginsel niet tot elkaar in verhouding staat, is hij naar het oordeel van de rechtbank in dit geval toch binnen de grenzen van noodzakelijke en geboden verdediging gebleven. Daarbij is van belang dat de verdachte geen aanvallende, maar eerst juist afwerende bewegingen heeft gemaakt, op een manier waarbij het mes niet in het spel was – namelijk naar voren gedraaid, met de linkerschouder
-arm en -hand, en zijn rechterhand met het mes achter zich. Er was bovendien sprake van een aanval met grof geweld gericht op het hoofd van de verdachte door iemand die onder invloed verkeerde van drugs en groter en sterker was dan de verdachte. De verdachte heeft het mes pas gebruikt op het moment dat hij al verschillende rake klappen had geïncasseerd en niet verder achteruit kon deinzen om deze te ontwijken. Uit het onderzoek ter terechtzitting is verder gebleken, en uit de vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt niet anderszins, dat daarbij sprake was van één volgens de verdachte stekende beweging waarbij hij het mes in wezen naar voren gericht vasthield. Niet is dus gebleken dat de verdachte met een bepaalde kracht heeft gestoken, terwijl wel is gebleken dat het slachtoffer met kracht vooruit de verdachte klem heeft gezet. In de seconden die deze explosieve aanval duurde, stond de verdachte ten slotte geen ander middel ter beschikking.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van culpa in causa. De verdachte heeft zich voorbereid op een mogelijk gewelddadige confrontatie door een mes te pakken, maar dit betekent niet dat hij een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer heeft uitgelokt door provocatie dan wel willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht. Daarbij is van belang dat is gebleken dat de verdachte aanvankelijk geen gewelddadige confrontatie met het slachtoffer verwachtte, maar juist bang was dat er iemand anders in de woning aanwezig was en dat hij daarom het mes bij zich had. Daarnaast blijkt uit de verklaring van de verdachte en de camerabeelden dat de verdachte rustig in gesprek was met het slachtoffer, toen hij bewust positie nam onder het oog van de camera en uit het niets werd aangevallen. Kortom, er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer.
5.4.
Conclusie
Aan de verdachte komt een geslaagd beroep op noodweer toe. Het primair bewezenverklaarde feit is niet strafbaar, zodat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Vordering tenuitvoerlegging

6.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 4 januari 2021 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van twee mishandelingen veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren met aftrek met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is ingegaan op 18 januari 2021 en op 20 februari 2023 verlengd.
6.2.
Beoordeling
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.

7.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart het bewezen verklaarde feit niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 4 januari 2021 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke taakstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mrs. J.L. Luiten en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Beenakker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 augustus 2023 te [plaats01]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01]
opzettelijk
van het leven te beroven,
die [slachtoffer01] met een mes in de buik/romp heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 augustus 2023 te [plaats01]
aan [slachtoffer01]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de buik/romp, heeft toegebracht
door die [slachtoffer01] met een mes in de buik/romp te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 augustus 2023 te [plaats01]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer01]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer01] met een mes in de buik/romp heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.