ECLI:NL:RBROT:2023:11940

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
83.326207.22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude en valsheid in geschrift met betrekking tot omzetbelasting en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1984, die beschuldigd werd van belastingfraude, valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. De verdachte had onterecht een bedrag van 5,4 miljoen euro ontvangen van de Belastingdienst door een onjuiste aangifte omzetbelasting te doen over het tweede kwartaal van 2019. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een te hoog bedrag aan voorbelasting had opgegeven en dat hij deze aangifte te vroeg had ingediend. De verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van deze feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe samenwerking met anderen.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van valsheid in geschrift door het gebruik van vervalste documenten, waaronder salarisstroken en bankafschriften, die bedoeld waren om te bewijzen dat hij en zijn medeverdachte in loondienst waren bij bepaalde bedrijven. De rechtbank achtte deze feiten bewezen, evenals het gewoontewitwassen van grote geldbedragen die voortkwamen uit de onterecht ontvangen teruggave van de Belastingdienst. De verdachte had aanzienlijke bedragen contant opgenomen en uitgegeven, en had samen met anderen een overeenkomst gesloten voor de aankoop van grond in Suriname.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 32 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen en verslavingsproblemen. De uitspraak benadrukt het belang van de integriteit van het financiële en economische verkeer en de noodzaak om streng op te treden tegen belastingfraude en witwassen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83.326207.22
Datum uitspraak: 13 december 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1984,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging komt kort weergegeven neer op het volgende.
Onder 1 wordt de verdachte verweten dat hij opzettelijk voor een te hoog bedrag aangifte omzetbelasting heeft gedaan (namelijk voor € 5.449.500 in plaats van € 5.449,50) en ook dat hij deze aangifte opzettelijk in een te vroeg tijdvak heeft gedaan. Mocht dat niet kunnen worden bewezen, dan luidt het verwijt dat het bedrag van € 5.449.500 dat hij daarna van de Belastingdienst ontving heeft verduisterd. Verder wordt hem onder 2 en 3 verweten dat hij valsheid in geschrift heeft gepleegd, en onder 4 dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen van grote geldbedragen die hij van de Belastingdienst als te hoge teruggave omzetbelasting had ontvangen.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Bezem heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Feiten 2 en 3, valsheid in geschrifte
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring van het in vereniging verstrekken van vervalste salarisstroken, bankafschriften en werkgeversverklaringen aan [bedrijf01] . (feit 2) en van vervalste bankafschriften en salarisstroken aan [bedrijf02] . (feit 3). Deze feiten vinden steun in de bewijsmiddelen in het dossier en zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard. De opsomming van de bewijsmiddelen is als bijlage III aan het vonnis gehecht.
4.2.
Bewijswaardering
Feit 1 primair, medeplegen opzettelijk onjuist doen van aangifte omzetbelasting
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat hij geen opzet had op het invullen van een onjuist bedrag bij de aangifte omzetbelasting. Evenmin had hij opzet om de omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2019 op te geven in plaats van over het derde kwartaal van dat jaar.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier staat het volgende vast.
De verdachte heeft op 2 juli 2019 een bestelbus geleased voor zijn koeriersbedrijf. Hij moest daarvoor € 5.449,50 aan omzetbelasting betalen. Daarna heeft de verdachte op 8 juli 2019 aangifte omzetbelasting gedaan over het tweede kwartaal van 2019, waarmee teruggave van voorbelasting bij de aanschaf van de bestelbus van een bedrag van € 5.449.500,-- wordt gevraagd. De omzetbelasting in verband met de lease van de bestelbus was pas in het derde kwartaal van 2019 aftrekbaar.
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij deze aangifte bewust te vroeg heeft gedaan omdat hij over onvoldoende financiële middelen beschikte om de bij het leasecontract verschuldigde omzetbelasting op dat moment te betalen.
Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier en deze verklaring acht de rechtbank bewezen dat de verdachte opzettelijk over het tweede kwartaal te vroeg, en daarmee dus ook over dat kwartaal een te hoge opgave van voorbelasting heeft gedaan. De betaalde omzetbelasting kon immers niet al in dat kwartaal, maar pas in het derde kwartaal worden teruggevraagd.
Er is geen bewijs voorhanden dat de verdachte daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging partieel zal worden vrijgesproken.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen concreet bewijs voor het verwijt dat de verdachte – naast het te vroeg indienen van de btw-aangifte – opzettelijk een te hoog btw-bedrag heeft opgegeven. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij een typefout heeft gemaakt en dat middelengebruik mogelijk de oorzaak is geweest dat hij dit bij het indienen van de aangifte niet heeft opgemerkt. Omdat over de feitelijke gang van zaken bij het invullen van die aangifte verder niets bekend is, kan opzet op het onjuist invullen van de aangifte niet worden vastgesteld en zijn er evenmin feitelijke gronden voor het aannemen van voorwaardelijk opzet bij de verdachte op het foutief invullen van dit bedrag.
Feit 4, medeplegen gewoontewitwassen
Standpunt verdediging
De verdachte heeft zich niet in alle gevallen schuldig gemaakt aan witwassen, namelijk niet van de bedragen die zijn overgeboekt naar [bedrijf03] , [bedrijf04] en [bedrijf05] (gedachtestreepjes 3, 4 en 5). De verdachte is onder druk gezet door de medeverdachte [medeverdachte01] om zijn pinpas en bankgegevens af te staan, waarna buiten zijn medeweten de genoemde boekingen zijn gedaan. De verklaring die de verdachte daaromtrent heeft afgelegd is niet onaannemelijk, zodat hij voor deze overboekingen partieel dient te worden vrijgesproken.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier staat op dit punt het volgende vast.
Vanaf de bankrekening van de verdachte zijn na tussenkomst van de medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ) op verzoek van een verkoper van grond in Suriname bedragen overgemaakt naar [bedrijf03] , [bedrijf04] en [bedrijf06] in verband met de aankoop en vervoer van grondverzetmaterieel en vrachtwagens die deze grondeigenaar in Nederland had gekocht.
[medeverdachte01] heeft in dit verband eerst schriftelijk en later mondeling verklaard dat zijn gesprekken met de verdachte in het Marriott hotel plaatsvonden op initiatief van de verdachte, nadat deze via Snapchat had gezien dat [medeverdachte01] huizen verkocht in Suriname en hierdoor geïnteresseerd raakte. Tijdens de gesprekken hierover zou de verdachte interesse hebben getoond in de aankoop van een stuk grond in Suriname om op deze manier geld te kunnen beleggen. In het dossier bevindt zich een door de verdachte ondertekende overeenkomst van deze transactie voor een bedrag van 5,6 miljoen euro. De rechtbank ziet geen reden om de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte01] in twijfel te trekken voor zover het de aanleiding en de inhoud van het onderlinge contact betreft en acht het alternatieve scenario dat de verdachte heeft geschetst, waarin [medeverdachte01] hem zou hebben beloofd zijn financiële problemen op niet nader omschreven manier op te lossen en dat hij daarvoor zijn bankgegevens aan hem zou hebben afgestaan, niet geloofwaardig. Aan die lezing gaat de rechtbank daarom voorbij.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage II bewezen dat de verdachte ook de in de tenlastelegging genoemde bedragen die zien op [bedrijf03] , [bedrijf04] en [bedrijf05] (gedachtestreepjes 3, 4 en 5) in de ten laste gelegde periode in Nederland opzettelijk heeft witgewassen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij, (handelend onder de naam [bedrijf07] ),
op 8 juli 2019, in Nederlandopzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een elektronische aangiftebiljet voor de omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2019 ten name van [bedrijf07] , onjuist heeft gedaan immers heeft hij opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen digitaal ingeleverde aangiftebiljet omzetbelasting over genoemd tijdvak een te hoog bedrag aan voorbelasting opgegeven en/of vermeld, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
2
hij,
op 22 januari 2019in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
telkens opzettelijk vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten,
a. a) Salarisstrook van [bedrijf08] over oktober 2018 en november 2018 en
december 2018 op naam van [verdachte01] en
b) Salarisstrook van [bedrijf09] . over oktober 2018 en november 2018 en december 2018 op naam van [medeverdachte02] en;
c) Bankafschrift van de op naam van [verdachte01] gestelde bankrekening [bankrekeningnummer01] over de periode 30 november 2018 en 31 december 2018 en;
d) Bankafschrift van de op naam van [medeverdachte02] gestelde bankrekening [bankrekeningnummer02] over de periode 1 december 2018 tot en met 31 december 2018 en;
e) Werkgeversverklaring uit naam van [bedrijf08] . met betrekking tot werknemer [verdachte01] en;
f) Werkgeversverklaring uit naam van [bedrijf09] . met betrekking tot
werknemer [medeverdachte02]
heeft verstuurd en/of verstrekt aan [bedrijf01] . terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat die geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als waren die echt en onvervalst, bestaande die vervalsing telkens hierin dat in strijd met de waarheid – zakelijk weergeven – was vermeld:
ad a) dat hij, verdachte, in deze periode in loondienst was bij [bedrijf08] en
loon ontving van [bedrijf08] op het vermelde rekeningnummer en
ad b) dat [medeverdachte02] in deze periode in loondienst was bij [bedrijf09] . en loon ontving van [bedrijf09] . op het vermelde rekeningnummer en
ad c) een salarisbetaling van [bedrijf08] . vermeldt voor een bedrag van
€ 2.205,98 en meer transacties worden weergeven dan daadwerkelijk plaats hebben gevonden en
ad d) een salarisbetaling van [bedrijf09] . vermeldt voor een bedrag van
€ 5.345,03 en meer transacties worden weergeven dan daadwerkelijk plaats hebben gevonden en
ad e) dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met [bedrijf08]
en hij, verdachte, is aangesteld in vaste dienst en
ad f) dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met [bedrijf09]
en/of [medeverdachte02] is aangesteld in vaste dienst;
3
hij
op 10 juli 2019 in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
a. a) Bankafschrift van de op naam van [medeverdachte02] gestelde bankrekening
[iban_nummer01] over de periode 1 mei 2019 tot en met 31 mei 2019 en;
b) Bankafschrift van de op naam van [verdachte01] gestelde ABN Amro bankrekening [bankrekeningnummer01] over de periode 31 mei 2019 tot en met 30 juni 2019 en;
c) Salarisstrook van [bedrijf09] . over de periode van mei 2019 op naam van [medeverdachte02] en;
d) Salarisstrook van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over juni 2019 op naam van [verdachte01]
heeft verstuurd en/of verstrekt aan [bedrijf02] . terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat die geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als waren die echt en onvervalst, bestaande die vervalsing telkens hierin dat in strijd met de waarheid – zakelijk weergeven – was vermeld dat
ad a) een transactie van € 945,- had plaatsgevonden en een transactie van € 3.990,97 had plaatsgevonden en
ad b) er in deze periode 19 transacties plaats hebben gevonden en
ad c) dat [medeverdachte02] in deze periode in loondienst was bij [bedrijf09] . en loon ontving van [bedrijf09] . op het vermelde rekeningnummer en
ad d) hij, verdachte, in deze periode in loondienst was bij het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties en in juni 2019 loon heeft ontvangen van het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties;
4
hij, (al dan niet handelend onder de naam [bedrijf07] ),
op tijdstippen in de periode 2 augustus 2019 tot en met 15
oktober 2019 in Nederland,
voorwerpen (zoals omschreven in ZD-003-1 p.5), te weten
- Een geldbedrag van € 254.050,00 en;
- Een geldbedrag van € 153.450,00 en;
- Een geldbedrag van € 1.498.500 en;
- Een geldbedrag van € 1.360.000 en;
- Een geldbedrag van € 99.724,00 en;
- Een geldbedrag van € 29
5.170,00 en;
- Een geldbedrag van € 86.333,17 en;
- Een geldbedrag van € 11.700,26
heeft omgezet, terwijl hij wist, dat bovenomschreven geldbedragen
- onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders van het plegen van dat feit een gewoonte hebben gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
(primair)
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven
2.
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
3.
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
4.
gewoontewitwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft belastingfraude gepleegd door omzetbelasting terug te vragen over een tijdvak waarin geen recht bestond op teruggave. De verdachte heeft hiervan voordeel gehad, doordat over dit tijdvak te weinig belasting is geheven.
Voorts heeft de verdachte door een fout bij het invullen van de aangifte (en daarop gevolgde fouten bij de Belastingdienst) ten onrechte € 5.449.500,- op zijn bankrekening ontvangen, het duizendvoudige van het bedrag dat hij met recht kon terugvragen, en heeft hij verzuimd hiervan bij de Belastingdienst melding te maken. Het is van essentieel belang dat de Belastingdienst kan vertrouwen op de juistheid van ingediende belastingaangiften en dat belastingplichtigen adequaat reageren wanneer zij hierbij een fout hebben gemaakt. Dat er ook bij de Belastingdienst fouten zijn gemaakt bij de afhandeling van de aangifte, doet niet af aan dit uitgangspunt. De verdachte heeft met zijn handelen het vertrouwen dat in hem gesteld mocht worden geschaad. De verdachte heeft met het bijgeboekte bedrag gehandeld alsof het van hemzelf was. Aanvankelijk deed hij wat kleinere uitgaven, maar al snel ging het om steeds grotere bestedingen.
De verdachte heeft zich samen met enkele anderen schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van grote delen van het enorme geldbedrag dat hij ten onrechte van de Belastingdienst had ontvangen. Hoewel het voor de verdachte van meet af aan duidelijk was dat de Belastingdienst een fout had gemaakt en dat hij geen recht had op dit geldbedrag, heeft hij samen met zijn medeverdachte [medeverdachte02] van dit geld in luxe geleefd en heeft hij in een tijdsbestek van 2,5 maand aanzienlijke geldbedragen contant opgenomen, uitgegeven en doorgesluisd naar anderen. Ook heeft hij samen met anderen een overeenkomst gesloten, waarmee voor een bedrag van 5,6 miljoen euro een stuk grond in Suriname is aangekocht. Witwassen tast de integriteit van het financiële en economische verkeer in ernstige mate aan en vormt daarmee een ernstige bedreiging voor de legale economie.
De luxe waarin de verdachte samen met zijn medeverdachte [medeverdachte02] heeft geleefd, kan bij anderen de indruk wekken dat misdaad loont en is ook om die reden laakbaar.
De verdachte heeft daarbij geen oog gehad voor de problemen die hij met zijn handelen heeft veroorzaakt voor personen in zijn omgeving aan wie hij geld heeft geleend of geschonken. Van het ten onrechte uitbetaalde bedrag heeft de Belastingdienst door beslaglegging op de bankrekening van de verdachte nog maar tot een bedrag van ruim € 1,7 miljoen kunnen veiligstellen.
Daarnaast heeft de verdachte samen met zijn medeverdachte [medeverdachte02] opzettelijk gebruik gemaakt van vervalste geschriften voor het verkrijgen van een huurwoning en de toekenning van een persoonlijke lening. De integriteit van het financiële en economische verkeer staat of valt met het vertrouwen dat gesteld wordt en gesteld moet kunnen worden in de juistheid van stukken die tot bewijs dienen, zoals de loonstroken, bankafschriften en werkgeversverklaringen. Door het gebruik maken van de vervalste stukken hebben zij dat vertrouwen ernstig geschaad. Hij en zijn medeverdachte hebben alleen hun eigen belang voor ogen gehad. Daarom dient ook hiertegen streng te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte recentelijk is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 16 november 2023, opgemaakt door Fivoor in het kader van een andere strafzaak, en dat door de officier van justitie ter terechtzitting is overgelegd. Aangezien de geadviseerde voorwaarden in de betreffende strafzaak zijn overgenomen in het vonnis in die andere zaak, zal de rechtbank dit rapport in het kader van deze beoordeling verder buiten beschouwing laten.
7.4.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijk termijn ruimschoots is overschreden, hetgeen niet aan de verdachte is toe te rekenen. De rechtbank zal daarmee rekening houden bij de straftoemeting.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. De rechtbank neemt daarbij de straffen die doorgaans in min of meer vergelijkbare gevallen worden opgelegd als uitgangspunt. Anders dan de verdediging op de terechtzitting heeft bepleit, bestaat geen aanleiding om te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een (maximale) taakstraf, omdat dit in geen verhouding staat tot de bewezen feiten en geen recht doet aan de ernst hiervan. De verdachte heeft slechts in beperkte mate inzicht getoond in het strafwaardige van zijn handelen en heeft ook ter zitting een belangrijk deel van de verantwoordelijkheid hiervoor bij anderen gelegd en toegeschreven aan externe omstandigheden. Als beweegredenen voor zijn gedrag heeft de verdachte verklaard dat hij gok- en alcoholverslaafd was, maar dit maakt zijn handelen naar het oordeel van de rechtbank niet minder strafwaardig. Integendeel vindt de rechtbank de strafeis van de officier van justitie, afgezet tegen de omvang van het door de verdachte witgewassen bedrag en zijn initiërende rol daarbij in aanmerking nemend, lager dan in deze zaak passend is.
Daartegenover staat dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal daarom een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, waarbij zij eveneens vanwege de ouderdom van de bewezen feiten de proeftijd beperken tot 1 jaar.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder te bespreken verbeurdverklaringen, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.In beslag genomen voorwerpen

Onder de verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen, zoals vermeld op de beslaglijst. Deze lijst is als bijlage IV aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
De voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst, zullen conform de eis van de officier van justitie verbeurd worden verklaard. De voorwerpen behoren aan de verdachte toe. De verdachte kan de voorwerpen geheel of ten dele ten eigen bate aanwenden en de voorwerpen zijn geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten verkregen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 63, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van tweeëndertig (32) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
acht (8) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 1 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart de op de beslaglijst vermelde voorwerpen verbeurd als bijkomende straf voor feit 4.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. R.H. Kroon en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 13 december 2023.

12.Bijlage I

Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij, (handelend onder de naam [bedrijf07] ),
op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 8 juli 2019, te Pijnacker en/of Rotterdam en/of Zwolle en/of Utrecht en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (elektronische) aangifte/aangiftebiljet voor de omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2019 ten name van [bedrijf07] , (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of laten doen, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s), (telkens) opzettelijk op de/het bij de Inspecteur der belastingen (digitaal) ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) tijdvak(ken) (telkens) een te hoog, althans onjuist, bedrag aan voorbelasting opgegeven en/of vermeld, althans doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij,
Op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 augustus 2019 tot en
met 15 oktober 2019, te Rotterdam en/of Pijnacker, althans in Nederland, opzettelijk een of meer (geld)bedragen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Belastingdienst Nederland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten (een) geldbedrag(en) van €5.449.500,00, althans een of meerdere geldbedrag(en) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2
hij,
op of omstreeks 22 januari 2019, te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Pijnacker,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten,
a. a) Salarisstrook van [bedrijf08] over oktober 2018 en/of november 2018 en/of
december 2018 op naam van [verdachte01] en/of
b) Salarisstrook van [bedrijf09] . over oktober 2018 en/of november 2018 en/of december 2018 op naam van [medeverdachte02] en/of;
c) Bankafschrift van de op naam van [verdachte01] gestelde bankrekening [bankrekeningnummer01] over de periode 30 november 2018 tot en met 31 december 2018 en/of;
d) Bankafschrift van de op naam van [medeverdachte02] gestelde bankrekening [bankrekeningnummer02] over de periode 1 december 2018 tot en met 31 december 2018 en/of;
e) Werkgeversverklaring uit naam van [bedrijf08] . met betrekking tot werknemer [verdachte01] en/of;
f) Werkgeversverklaring uit naam van [bedrijf09] . met betrekking tot
werknemer [medeverdachte02]
heeft verstuurd en/of doen versturen en/of verstrekt en/of doen verstrekken aan
[bedrijf01] .
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat geschrift(en) bestemd waren/was om gebruik van te maken
als ware(n) deze/die echt en onvervalst, bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat in strijd met de waarheid – zakelijk weergeven – was vermeld:
ad a) dat hij, verdachte, in deze periode in loondienst was bij [bedrijf08] en/of
loon ontving van [bedrijf08] op het vermelde rekeningnummer en/of
ad b) dat [medeverdachte02] in deze periode in loondienst was bij [bedrijf09] . en/of loon ontving van [bedrijf09] . op het vermelde rekeningnummer en/of
ad c) een salarisbetaling van [bedrijf08] . vermeldt voor een bedrag van
€ 2.205,98 en/of meer transacties worden weergeven dan daadwerkelijk plaats
hebben gevonden en/of
ad d) een salarisbetaling van [bedrijf09] . vermeldt voor een bedrag van
€ 5.345,03 en/of meer transacties worden weergeven dan daadwerkelijk plaats hebben gevonden en/of
ad e) dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met [bedrijf08]
en/of hij, verdachte, is aangesteld in vaste dienst en/of
ad f) dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met [bedrijf09]
en/of [medeverdachte02] is aangesteld in vaste dienst;
3
hij
op of omstreeks 10 juli 2019, te Rotterdam en/of Utrecht en/of Pijnacker, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
a. a) Bankafschrift van de op naam van [medeverdachte02] gestelde bankrekening
[iban_nummer01] over de periode 1 mei 2019 tot en met 31 mei 2019 en/of;
b) Bankafschrift van de op naam van [verdachte01] gestelde ABN Amro bankrekening [bankrekeningnummer01] over de periode 31 mei 2019 tot en met 30 juni 2019 en/of;
c) Salarisstrook van [bedrijf09] . over de periode van mei 2019 op naam van [medeverdachte02] en/of;
d) Salarisstrook van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over juni 2019 op naam van [verdachte01]
heeft verstuurd en/of doen versturen en/of verstrekt en/of doen verstrekken aan [bedrijf02] . terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat geschrift(en) bestemd waren/was om gebruik van te maken als ware(n) deze/die echt en onvervalst, bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat in strijd met de waarheid – zakelijk weergeven – was vermeld dat
ad a) een transactie van €945,- had plaatsgevonden en/of een transactie van € 3.990,97 had plaatsgevonden en/of
ad b) er in deze periode 19 transacties plaats hebben gevonden en/of
ad c) dat [medeverdachte02] in deze periode in loondienst was bij [bedrijf09] . en/of loon ontving van [bedrijf09] . op het vermelde rekeningnummer en/of
ad d) hij, verdachte, in deze periode in loondienst was bij het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties en/of in juni 2019 loon heeft ontvangen van het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties;
4
hij, (al dan niet handelend onder de naam [bedrijf07] ),
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 2 augustus 2019 tot en met 15
oktober 2019 te Pijnacker en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) één of meerdere voorwerpen (zoals omschreven in ZD-003-1 p.5), te weten
- Een geldbedrag van € 254.050,00 en/of;
- Een geldbedrag van € 153.450,00 en/of;
- Een geldbedrag van € 1.498.500 en/of;
- Een geldbedrag van € 1.360.000 en/of;
- Een geldbedrag van € 99.724,00 en/of;
- Een geldbedrag van € 297.170,00 en/of;
- Een geldbedrag van € 86.333,17 en/of;
- Een geldbedrag van € 11.700,26
althans een geldbedrag van (in totaal) € 3.760.927,43 althans een of meer geldbedrag(en)
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt.