ECLI:NL:RBROT:2023:11938

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
10/110854-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zware letsels door onvoorzichtig rijgedrag

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 1 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 24 februari 2020 een ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, een beginnend bestuurder, reed met een snelheid van minimaal 77.4 km/uur op de Posthumalaan in Rotterdam, waar de maximumsnelheid 50 km/uur was. Door zijn onvoorzichtige en onoplettende rijgedrag botste hij tegen een geleidebarrière, waardoor zijn auto over de kop sloeg en 32 meter verderop tot stilstand kwam. Alle inzittenden van de auto, waaronder twee slachtoffers, hebben zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het ongeval aan zijn schuld te wijten is. De officier van justitie had een taakstraf van 80 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid geëist. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, en heeft de voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid niet opgelegd, gezien het tijdsverloop in de zaak. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op hem.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/110854-21
Datum uitspraak: 1 december 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 1 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte in beperkte mate de maximumsnelheid heeft overschreden. Verder heeft hij geen andere verkeerregels overtreden. Het enkel overtreden van de maximumsnelheid is echter onvoldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
4.1.2.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Ook een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Om de mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle op basis van de bewijsmiddelen vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand worden aangemerkt.
De verdachte heeft op 24 februari 2020, omstreeks 23:09 uur, een verkeersongeval veroorzaakt op de Posthumalaan in Rotterdam. Hij reed in een Volkswagen Golf met vijf inzittenden, vanaf de Erasmusbrug tegen een betonnen geleidebarrier aan. Als gevolg daarvan is de auto omhoog geworpen en over de kop geslagen en na een vlucht 32 meter verderop op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer tot stilstand gekomen. Daarbij hebben alle inzittenden letsel opgelopen, variërend van nek- en schouderklachten tot zwaar lichamelijk letsel, bestaande uit botbreuken.
In het VOA-rapport wordt geconcludeerd dat de indicatieve snelheid van de verdachte bij aanvang van de vlucht minimaal 77.4 km/uur is geweest. De daadwerkelijke snelheid van de verdachte is zeer waarschijnlijk hoger geweest. De toegestane maximumsnelheid ter plaatse was 50 km/uur voor motorvoertuigen. Gelet op deze objectieve onderzoeksbevindingen staat vast dat de verdachte de maximumsnelheid ruim heeft overschreden. Daarbij komt dat het ten tijde van het ongeval donker was, er ter plaatse sprake was van een bijzondere verkeerssituatie in verband met wegwerkzaamheden. Ter hoogte van de plaats van het ongeval ging de rijstrook waarop de verdachte reed door een flauwe bocht naar links over in een invoegstrook. Dit was aangegeven doormiddel van een gele pijl op het wegdek. Daarnaast was een verkeersdrempel in de rijbaan aangebracht en op de verkeersdrempel een voetgangersoversteekplaats. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zijn snelheid in deze situatie had moeten verlagen om te kunnen anticiperen op wegsituatie ter plaatse. De verdachte heeft daar echter geen gas teruggenomen maar juist zijn snelheid flink verhoogd, zo volgt uit de verklaringen van getuigen [getuige01] en [getuige02] .
De combinatie van omstandigheden en gedragingen van de verdachte is naar zijn aard en ernst zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend de auto heeft bestuurd en dat het aan zijn schuld te wijten is dat er een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Uit de medische verklaringen blijkt dat [slachtoffer01] en [slachtoffer02] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen door het ongeval. Dat het letsel van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel heeft ter zitting overigens ook niet ter discussie gestaan. Gelet op het voorgaande is het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Wat betreft het onder feit 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. In de tenlastelegging wordt verwezen naar het genoemde rijgedrag van de verdachte, terwijl dat gedrag daarvoor niet is omschreven. Deze tenlastelegging levert naar het oordeel van de rechtbank een zodanige onduidelijkheid op, dat sprake is van een zogenaamd obscuur libel. Dit betekent dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig wordt verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 24 februari 2020 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen
dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met
dat motorrijtuig zeer onvoorzichtig en onoplettend en
onachtzaam en met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden
zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de
Posthumalaan, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een snelheid van minimaal ongeveer 77.4 km/uur heeft gereden, zijnde een
hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u, -(aldaar) tegen een stalen geleidebarrier is gebotst of gereden en vervolgens de controle over zijn voertuig heeft verloren en niet in staat was het
verloop van de weg te volgen en
- vervolgens met zijn voertuig ongeveer 32 meter door de lucht is gevlogen en op het
weggedeelte bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer op zijn dak is
terechtgekomen en op zijn dak is doorgeschoven tegen een lantaarnpaal,
waardoor die [slachtoffer02] zwaar lichamelijk letsel (te weten bloeding tussen het
schedelbot en het harde hersenvlies aan de buitenkant van de hersenen, breuk in
achterhoofd schedelbot, breuk van het linker sleutelbeen) ,
en
waardoor die [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel (te weten aangezichtsbreuk van het
rechter slaapbeen (doorlopend naar het middenoor en binnenoor),
aangezichtsbreuk van het rechter wandbeen, botbreuk van het rechter
kaakgewricht, hersenbloeding aan de rechterzijde van de hersenen (uitgebreid tot
de rechter-voorzijde van de hersenen), breuk van het linker dwarsuitsteeksel van de
4e nekwervel, klaplong van de bovenkwab van de linker long, borstbeenbreuk van
de borstkas) .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte worden opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als beginnend bestuurder zeer onvoorzichtig en onoplettend gedragen waardoor een ernstig verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft die avond zijn broertje en een aantal vrienden opgehaald bij [horecagelegenheid01] in het centrum van Rotterdam. Het ongeval heeft op de terugweg plaatsgevonden. Op dat moment zaten, inclusief de verdachte, zes personen in de auto. De verdachte is met hoge snelheid tegen een geleidebarrier gereden waardoor de auto omhoog is geworpen en over de kop geslagen en pas 32 meter verderop op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer tot stilstand is gekomen. Als gevolg daarvan hebben alle inzittenden letsel opgelopen, variërend van nek- en schouderklachten tot zwaar lichamelijk letsel, bestaande uit botbreuken. In het bijzonder waren inzittenden [slachtoffer01] en [slachtoffer02] er slecht aan toe. [slachtoffer01] heeft breuken opgelopen aan zijn wandbeen, slaapbeen en een botbreuk van het kaakgewricht. Verder heeft hij een hersenbloeding, een breuk in een nekwervel en een borstbeenbreuk in de borstkas opgelopen. [slachtoffer02] heeft een bloeding tussen het schedelbot en het hersenvlies opgelopen en een breuk in het schedelbot. Het is een groot geluk dat zowel [slachtoffer01] als [slachtoffer02] inmiddels goed zijn hersteld en geen blijvend letsel hebben overgehouden. De gevolgen van dit ongeval zijn zonder meer ernstig te noemen, maar duidelijk is dat deze vele malen erger hadden kunnen zijn.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de ernst van het feit zijn in beginsel een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats. Daarbij is gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd, en is verder gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor artikel 6 WVW 1994, zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. In het voordeel van de verdachte wordt meegewogen dat het ongeval grote impact op hem heeft gehad en dat hij ook zelf ernstig letsel (een gebroken nekwervel) aan het ongeval heeft overgehouden. De verdachte is een lange tijd geconfronteerd met de gevolgen van het ongeval doordat de inzittenden naasten van hem zijn en heeft ter zitting ook de rechtbank ervan overtuigd dat hij over zijn handelen schuldbesef heeft tegenover de andere slachtoffers van zijn verkeersgedrag. Ook weegt de rechtbank mee dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate is overschreden. Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis passend en geboden. De officier van justitie heeft geëist dat aan de verdachte ook een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd. De rechtbank is echter van oordeel dat het opleggen van een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, gelet op het tijdsverloop in deze zaak, geen redelijk doel (meer) dient.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994 .

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Stolk, voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Roman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 24 februari 2020 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen
dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met
dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of
onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden
zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de
Posthumalaan,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een snelheid van minimaal ongeveer 77.4 km/uur heeft gereden, zijnde een
hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u, en/of
-(daarbij) zijn snelheid zodanig heeft opgevoerd dat de ter plaatse geldende
maximumsnelheid van 50 km/u (ruimschoots) werd overschreden en/of in ieder
geval met een gelet op de wegsituatie, te weten een weg versmalling (veel) te hoge
snelheid heeft gereden en/of
-de personenauto onverhoeds naar links heeft gestuurd en/of
-(aldaar) op/tegen een stalen geleidebarrier is gebotst of gereden en/of en/of
(vervolgens) de controle over zijn voertuig heeft verloren en/of niet in staat was het
verloop van de weg te volgen en/of
- vervolgens met zijn voertuig ongeveer 32 meter door de lucht is gevlogen en op het
weggedeelte bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer op zijn dak is
terechtgekomen en op zijn dak is doorgeschoven tegen een lantaarnpaal,
waardoor die [slachtoffer02] zwaar lichamelijk letsel (te weten bloeding tussen het
schedelbot en het harde hersenvlies aan de buitenkant van de hersenen, breuk in
achterhoofd schedelbot, breuk van het linker sleutelbeen) of zodanig lichamelijk
letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
en/of
waardoor die [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel (te weten aangezichtsbreuk van het
rechter slaapbeen (doorlopend naar het middenoor en binnenoor),
aangezichtsbreuk van het rechter wandbeen, botbreuk van het rechter
kaakgewricht, hersenbloeding aan de rechterzijde van de hersenen (uitgebreid tot
de rechter-voorzijde van de hersenen), breuk van het linker dwarsuitsteeksel van de
4e nekwervel, klaplong van de bovenkwab van de linker long, borstbeenbreuk van
de borstkas) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke
ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 februari 2020 te Rotterdam
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg,
Posthumalaan, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een snelheid van minimaal ongeveer 77.4 km/uur heeft gereden, zijnde een
hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u, en/of
-(daarbij) zijn snelheid zodanig heeft opgevoerd dat de ter plaatse geldende
maximumsnelheid van 50 km/u (ruimschoots) werd overschreden en/of in ieder
geval met een gelet op de wegsituatie, te weten een weg versmalling (veel) te hoge
snelheid heeft gereden en/of
-de personenauto onverhoeds naar links heeft gestuurd en/of
-(aldaar) op/tegen een stalen geleidebarrier is gebotst of gereden en/of en/of
(vervolgens) de controle over zijn voertuig heeft verloren en/of niet in staat was het
verloop van de weg te volgen en/of
- vervolgens met zijn voertuig ongeveer 32 meter door de lucht is gevlogen en op het
weggedeelte bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer op zijn dak is
terechtgekomen en op zijn dak is doorgeschoven tegen een lantaarnpaal,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
2
hij op of omstreeks 24 februari 2020 te Rotterdam
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg,
Posthumalaan, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een snelheid van minimaal ongeveer 77.4 km/uur heeft gereden, zijnde een
hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u, en/of
-(daarbij) zijn snelheid zodanig heeft opgevoerd dat de ter plaatse geldende
maximumsnelheid van 50 km/u (ruimschoots) werd overschreden en/of in ieder
geval met een gelet op de wegsituatie, te weten een weg versmalling (veel) te hoge
snelheid heeft gereden en/of
-de personenauto onverhoeds naar links heeft gestuurd en/of
-(aldaar) op/tegen een stalen geleidebarrier is gebotst of gereden en/of en/of
(vervolgens) de controle over zijn voertuig heeft verloren en/of niet in staat was het
verloop van de weg te volgen en/of
- vervolgens met zijn voertuig ongeveer 32 meter door de lucht is gevlogen en op het
weggedeelte bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer op zijn dak is
terechtgekomen en op zijn dak is doorgeschoven tegen een lantaarnpaal,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )