ECLI:NL:RBROT:2023:11935

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
10/216658-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor rijden onder invloed, vernieling en verlaten plaats ongeval

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 1 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere verkeersovertredingen, waaronder rijden onder invloed van alcohol, vernieling en het verlaten van de plaats van een ongeval. De verdachte, die op 31 augustus 2019 te Rotterdam met een alcoholgehalte van 1,48 milligram in zijn bloed reed, negeerde een stopteken van de politie en probeerde te ontsnappen. Tijdens zijn vluchtgedrag veroorzaakte hij gevaarlijke situaties op de weg, wat leidde tot een aanrijding met een politievoertuig. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. Daarnaast werd een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 maanden opgelegd met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen die door de verdachte schade hebben geleden. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de verkeersveiligheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/216658-19
Datum uitspraak: 01 december 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres01] ,
raadsvrouw mr. C. Ihataren, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Verhoeven-Ivankovic heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 tot taakstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met aftrek;
  • veroordeling van de verdachte ten aanzien van feit 4 tot een taakstraf voor de duur van 40 uur, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten zijn door de verdachte bekend. Deze feiten zullen daarom bewezen worden verklaard.
Hoewel de verdediging zich (ook) ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit aan het oordeel van de rechtbank heeft gerefereerd, heeft de raadsvrouw – onder verwijzing naar de wetgeschiedenis en de jurisprudentie inzake artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 - aangevoerd dat de verdachte niet de intentie had om de plaats van het ongeval te verlaten. De verdachte heeft de plaats van het ongeval niet verlaten omdat hij zich niet wilde melden, maar omdat hij werd achtervolgd door de politie, aldus de raadsvrouw. Ook heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat sprake is van voorgezette handeling.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Van belang is dat de verdachte geen gehoor heeft gegeven aan een stopteken van de politie. In plaats van te stoppen, heeft de verdachte na het gegeven stopteken zijn snelheid verhoogd en is hij weggereden. Na een achtervolging is de auto van de verdachte tegen een politieauto gebotst waardoor de auto tot stilstand is gekomen. Vervolgens is de verdachte uit de auto gestapt en is hij weggerend. De rechtbank stelt vast dat de verdachte er alles aan heeft gedaan om te voorkomen dat zijn identiteit zou worden vastgesteld. Daarmee staat vast dat hij de plaats van het ongeval heeft verlaten. Verder kan het betoog van de verdediging om de ten laste gelegde feiten te duiden als een voortgezette handeling niet slagen. De verdachte heeft geen inzicht gegeven in zijn wilsbesluit(en), omdat hij zegt zich een groot deel van de gebeurtenissen niet te herinneren. De rechtbank kan daardoor niet vaststellen of het handelen van de verdachte het gevolg is van één wilsbesluit, welke eis moet worden gesteld om tot de relatieve matiging van de straf op basis van een voortgezette handeling te komen. Mede gelet op de strekking van de verschillende strafbepalingen, waaronder het beschermede rechtsgoed, kan niet worden gezegd dat de in tijd opvolgende gedragingen zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. Van een voortgezette handeling als bedoeld in artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht is dan ook geen sprake. De verweren van de verdediging worden verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 31 augustus 2019 te Rotterdam, als bestuurder van een
motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als
bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994,
1,48 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed
bleek te zijn.
2
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was
geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Rotterdam op/aan Kleinpolderplein, op 31 augustus 2019 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan anderen (te weten [naam01] en/of [naam02] en/of [naam03] en/of de politie Haaglanden) letsel en/of schade was toegebracht.
3
hij op 31 augustus 2019 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk goed (één of meer personenauto's) in elk geval enig goed, dat aan een ander, te weten aan de Politie Haaglanden en/of de Landelijke Eenheid van Politie en/of Leaseplan Nederland, toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt .
4
hij op 31 augustus 2019 te Rotterdam als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande wegen, de Rijkswegen A16 en A20 en het Kleinpolderplein, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg/wegen
werd veroorzaakt, en/of het verkeer op die
weg/wegen werd gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-op die Rijkswegen met (zeer) hoge snelheden heeft gereden, in ieder geval met
(veel) hogere snelheden dan ter plaatse waren toegestaan heeft gereden, en
nadat een vóór hem rijdend, als zodanig herkenbaar, politievoertuig een teken
had gegeven om dat politievoertuig te volgen naar een afrit
-rijdend op die afrit krachtig naar links heeft gestuurd en via het witte puntstuk
zijn weg met hoge snelheid heeft vervolgd op die Rijksweg A20 en
nadat de optische en geluidssignalen waren aangezet
-vanaf de meest linker rijstrook krachtig naar rechts heeft gestuurd en de afrit
(ter hoogte van de Rijksweg A13) is opgereden via het witte puntstuk en
-onderaan die afrit zeer krachtig heeft geremd om plotseling links af te slaan en
tegen de rijrichting in te rijden, waardoor de bestuurder van dat (inmiddels) op
korte afstand genaderde politievoertuig een aanrijding niet kon voorkomen en
-(vervolgens) zigzaggend over de rijstroken en tegen de rijrichting in heeft
gereden en een rotonde in tegengestelde rijrichting is opgereden en
-de afrit van de Rijksweg A20 in tegengestelde rijrichting is opgereden, op het
moment dat een als zodanig herkenbaar politievoertuig, dat optische signalen
voerde, hem, verdachte, op die afrit tegemoet reed en
-zijn voertuig niet heeft afgeremd en/of tot stilstand heeft gebracht en/of die afrit is
blijven oprijden en-vervolgens frontaal in botsing of aanrijding is gekomen met dat laatstgenoemde
Politievoertuig.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (1,48 milligram)
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen en onbruikbaar maken, meermalen gepleegd
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als bestuurder van een auto opzettelijk zodanig gevaarzettend gedragen, door onder invloed van een alcohol gedurende enige tijd met veel te hoge snelheid over de weg te rijden, dat daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Verdachte had een stopteken gekregen van de politie, maar hij heeft dit bewust genegeerd. De verdachte heeft vervolgens getracht om aan de politieagenten te ontkomen en hij heeft daarbij diverse ernstige verkeersovertredingen begaan en de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Dat politieagenten of andere weggebruikers (zwaar)gewond zouden kunnen raken of het leven zouden laten, telde voor de verdachte blijkbaar niet. Ten koste van alles wilde hij aan de politie ontkomen, met een levensgevaarlijke dollemansrit tot gevolg. Het handelen van verdachte heeft grote impact gehad op de betrokken verbalisanten, zoals blijkt uit hun verklaringen. Door te handelen zoals hierboven beschreven heeft verdachte niet alleen zijn eigen leven, maar ook dat van andere weggebruikers op onacceptabele wijze in gevaar gebracht. Het is een wonder dat de schade en het letsel van de politieagenten relatief beperkt is gebleven. Dat is niet dankzijde verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 oktober 20223, waaruit blijkt dat de verdachte meermaals is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de conclusie dat de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden is.

8.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] en [benadeelde partij03] ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit. De benadeelde partijen vorderen respectievelijk een vergoeding van €1.050,- ( [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] ) en € 900,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen volledig kunnen worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat civielrechtelijk gezien niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vorderingen te matigen tot een bedrag van €300,-.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partijen zijn door het toedoen van de verdachte betrokken geraakt bij verkeersongevallen. Zij hebben hierdoor zowel lichamelijke als psychische klachten ontwikkeld. Met de bewezenverklaring van dit strafbare feit is tevens de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte gegeven, zodat de verdachte aansprakelijk is voor de daardoor geleden schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door dit feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op €900,- per benadeelde. De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, zodat dit deel van de vordering derhalve slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 31 augustus 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet per benadeelde een schadevergoeding betalen van €900,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 55, 63, 350 van het Wetboek van Strafrecht en artikel van 5, 7, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten tot een taakstraf voor de duur van
100 (honderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit tot een taakstraf voor de duur van
40 (veertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
2 (twee) maanden;
bepaalt dat van deze ontzegging
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€900,- (zegge: negenhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij02] , te betalen een bedrag van
€900,- (zegge: negenhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij03] , te betalen een bedrag van
€900,- (zegge: negenhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vorderingen; bepaalt dat dit deel van de vorderingen slechts kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€900,- (hoofdsom, zegge: negenhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
18 (achttien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij02] te betalen
€900,- (hoofdsom, zegge: negenhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
18 (achttien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij03] te betalen
€900,- ( hoofdsom, zegge: negenhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
18 (achttien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Roman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 31 augustus 2019 te Rotterdam, als bestuurder van een
motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als
bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994,
1,48 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed
bleek te zijn;
( art 8 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 )
2
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was
geweest bij een verkeersongeval
dat had plaatsgevonden in Rotterdam op/aan Kleinpolderplein,
op of omstreeks 31 augustus 2019
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een
ander/anderen (te weten [naam01] en/of [naam02] en/of [naam03] en/of de
politie Haaglanden)
letsel en/of schade was toegebracht;
( art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994 )
3
hij op of omstreeks 31 augustus 2019 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk
goed (één of meer personenauto's) in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander, te weten aan de Politie Haaglanden en/of de Landelijke Eenheid van
Politie en/of Leaseplan Nederland, toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 31 augustus 2019 te Rotterdam als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande wegen, de Rijkswegen A16 en A20 en het Kleinpolderplein, althans op
één van deze wegen, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg/wegen
werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die
weg/wegen werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-op die Rijkswegen met (zeer) hoge snelheden heeft gereden, in ieder geval met
(veel) hogere snelheden dan ter plaatse waren toegestaan heeft gereden, en/of
nadat een vóór hem rijdend, als zodanig herkenbaar, politievoertuig een teken
had gegeven om dat politievoertuig te volgen naar een afrit
-rijdend op die afrit krachtig naar links heeft gestuurd en/of via het witte puntstuk
zijn weg met hoge snelheid heeft vervolgd op die Rijksweg A20 en/of
nadat de optische en geluidssignalen waren aangezet
-vanaf de meest linker rijstrook krachtig naar rechts heeft gestuurd en/of de afrit
(ter hoogte van de Rijksweg A13) is opgereden via het witte puntstuk en/of
-onderaan die afrit zeer krachtig heeft geremd om plotseling links af te slaan en
tegen de rijrichting in te rijden, waardoor de bestuurder van dat (inmiddels) op
korte afstand genaderde politievoertuig een aanrijding niet kon voorkomen en/of
-(vervolgens) zigzaggend over de rijstroken en/of tegen de rijrichting in heeft
gereden en/of een rotonde in tegengestelde rijrichting is opgereden en/of
-de afrit van de Rijksweg A20 in tegengestelde rijrichting is opgereden, op het
moment dat een als zodanig herkenbaar politievoertuig, dat optische signalen
voerde, hem, verdachte, op die afrit tegemoet reed en/of
-zijn voertuig niet heeft afgeremd en/of tot stilstand heeft gebracht en/of die afrit is
blijven oprijden en/of
-vervolgens frontaal in botsing of aanrijding is gekomen met dat laatstgenoemde
politievoertuig;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )