ECLI:NL:RBROT:2023:11913

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
ROT-23-7315 en ROT 23-7316
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake inschrijving briefadres in basisregistratie personen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2023, wordt beslist over de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoeksters, moeder en dochter, die hun aanvragen voor inschrijving in de basisregistratie personen (brp) met een briefadres hebben ingediend. De aanvragen werden door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen op 16 oktober 2023, omdat verzoeksters volgens het college op het adres [adres 1] woonden, wat hen verplichtte om zich als bewoners op dat adres in te schrijven. Verzoeksters hebben hiertegen bezwaar gemaakt en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 28 november 2023 werd duidelijk dat verzoeksters geen vast woonadres hadden en wisselend op verschillende adressen verbleven. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeksters niet kunnen worden aangemerkt als bewoners van het adres [adres 1] en dat zij recht hebben op inschrijving met een briefadres. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe, wat betekent dat verzoeksters per 2 november 2023 moeten worden ingeschreven met een briefadres, totdat het college een beslissing op hun bezwaar heeft genomen.

Daarnaast wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van verzoeksters, die samenhangen met de ingediende verzoeken. De totale proceskostenvergoeding wordt vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak is openbaar en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/7315 en ROT 23/7316

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2023 in de zaken tussen

[naam verzoekster 1] (verzoekster 1) en [naam verzoekster 2] (verzoekster 2), verzoeksters

(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. P.A.M. Badal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoeksters die zien op de afwijzing van hun aanvragen van 14 september 2023 om inschrijving in de basisregistratie personen (brp) met een briefadres.
1.1.
Het college heeft de aanvragen met de besluiten van 16 oktober 2023 afgewezen. Verzoeksters hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeksters, de gemachtigde van verzoeksters, [naam] (begeleidster van verzoeksters) en de gemachtigde van het college.
2. De voorzieningenrechter heeft de behandeling geschorst en de gemachtigde van het college in de gelegenheid gesteld uiterlijk 5 december 2023 nadere inlichtingen te verstrekken. Het college heeft bij mailberichten van 6 en 12 december 2023 gereageerd. Verzoeksters hebben niet gereageerd. Hierbij sluit de voorzieningenrechter het onderzoek.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wat is er in deze zaak gebeurd?
4. Verzoeksters, moeder en dochter, zijn begin 2023 vanuit Curaçao naar Nederland gekomen. Na de scheiding van verzoekster 2 (moeder) was voor hen een onveilige situatie in Curaçao ontstaan. Na aankomst in Nederland hebben verzoeksters tijdelijk ingewoond bij een kennis. Vervolgens hebben zij afwisselend op verschillende adressen verbleven.
5. Het college heeft de aanvragen afgewezen, omdat verzoeksters op het aanvraagformulier hebben ingevuld dat zij wonen op het adres [adres 1]. Volgens de Wet basisregistratie personen (Wet brp) moeten zij zich daarom als bewoner met dit woonadres inschrijven in de brp.
6. Verzoeksters voeren aan dat zij zich niet als bewoner met dit adres kunnen inschrijven, omdat zij daar niet (meer) wonen. Zij hebben geen vaste woon- of verblijfplaats. Met hun verzoeken beogen verzoeksters te bereiken dat zij met een briefadres kunnen worden ingeschreven.
Beoordelingskader
6.1.
Verzoeksters kunnen alleen een briefadres krijgen als zij geen woonadres hebben. [1] Onder ‘woonadres’ wordt verstaan:
1° het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar zij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
2° het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten. [2]
6.2.
Als iemand een aanvraag doet voor een briefadres moet hij alle daartoe benodigde stukken te overleggen. [3]
Wat vindt de voorzieningenrechter?
7.1.
Uit het beoordelingskader volgt dat het college verzoeksters dient in te schrijven met een briefadres indien zij geen woonadres hebben. Het is daarbij aan verzoeksters om aannemelijk te maken dat zij geen woonadres hebben.
7.2.
Ter zitting heeft verzoekster 2 een mondelinge opgave gedaan van de adressen waar zij en haar dochter (verzoekster 1) vanaf april 2023 tot aan de zittingsdatum hebben verbleven. Volgens verzoekster 2 hebben zij van april 2023 tot juni 2023 verbleven op het adres [adres 2]. Het adres [adres 3] heeft zij destijds alleen genoemd omdat zij bij haar toenmalige aanvraag een adres moest opgeven. Verzoeksters hebben niet feitelijk op dit adres verbleven. In de maanden juli en augustus 2023 verbleven zij op het adres [adres 1], in september 2023 op het adres [adres 4] en vanaf 1 oktober 2023 weer op het adres [adres 1]. Na vervolgens tijdelijk in het Respijthuis in Rotterdam te hebben verbleven, hebben verzoeksters op het moment van de zitting tijdelijk opvang voor één maand in een particuliere woning.
7.3.
De voorzieningenrechter leidt hieruit dat verzoeksters wisselend voor één of twee maanden op verschillende adressen hebben verbleven. Van een vast verblijfadres was in feite geen sprake. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om verzoeksters bij de vraag of zij (g)een woonadres hebben, het voordeel van de twijfel te geven. Niet is gebleken dat verzoeksters feitelijk hun woonadres hebben op het adres [adres 1], zoals het college stelt, of op een van de andere genoemde adressen. Ten tijde van de aanvraag verbleven zij immers al niet meer op het adres [adres 1]. Zij zijn weliswaar weer voor korte tijd teruggekeerd op het adres [adres 1], maar moesten dit adres ook snel weer verlaten, waarna zij weer op verschillende adressen verbleven hebben. Ook is niet gebleken dat een van de door verzoeksters genoemde adressen kan worden aangewezen als het adres waar zij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zullen overnachten, of waar zij naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zullen overnachten. Omdat geen sprake is van een duidelijk woonadres in de zin van de Wet brp en de belangen van verzoeksters bij toewijzing van een briefadres groot zijn, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de verzoeken toe te wijzen.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe. Dit betekent dat verzoeksters in het gelijk worden gesteld. De voorlopige voorziening houdt in dat de voorzieningenrechter het college gelast verzoeksters per 2 november 2023, de datum van de verzoeken om voorlopige voorziening, in te schrijven met een briefadres. Deze inschrijving geldt in ieder geval totdat het college een beslissing op het bezwaar van verzoeksters heeft genomen.
9. Omdat de verzoeken worden toegewezen, moet het college het betaalde griffierecht vergoeden en krijgen verzoeksters ook een vergoeding van hun proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoeksters een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft de verzoekschriften ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De voorzieningenrechter stelt de uiteindelijke proceskostenvergoeding vast op € 1.674,-, omdat de zaken samenhangen. [4]

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe;
  • treft de voorlopige voorziening zoals omschreven in punt 8 van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het betaalde griffierecht van 2 x € 184,- aan verzoeksters moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.674 aan proceskosten aan verzoeksters.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 2.23 van de Wet brp, gelezen in samenhang met de artikelen 2, eerste lid, aanhef en onder a, en 5, aanhef en onder a, van de Regeling briefadres gemeente Rotterdam 2015 (Regeling briefadres).
2.Dit staat in artikel 1.1, aanhef en onder o, van de Wet brp.
3.Dit volgt uit artikel 3, derde lid, van de Regeling briefadres.
4.Als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Bpb.