ECLI:NL:RBROT:2023:11900

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
10-122262-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag; bewezenverklaring poging tot zware mishandeling, mishandeling en voorhanden hebben van een alarm- c.q. startpistool

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, zware mishandeling en het voorhanden hebben van een alarm- c.q. startpistool. De verdachte heeft in een café de eigenaresse, [slachtoffer02], in het gezicht gestompt en een andere bezoeker, [slachtoffer01], met een mes in de schouder gesneden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met opzet heeft gehandeld om dodelijk letsel toe te brengen, maar dat zijn handelen wel gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte is vrijgesproken van poging tot doodslag, maar schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 9 maanden opgelegd, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een gebieds- en contactverbod voor de duur van 3 jaar. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en schadevergoedingen toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-122262-23
Datum uitspraak: 8 september 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01]
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres01],
raadsman mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 augustus 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Aandewiel heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair, 2 en 3 ten laste gelegde, te weten poging tot doodslag, mishandeling en voorhanden hebben van een alarmpistool;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het contact- en locatieverbod;
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), voor de duur van 3 jaren, inhoudende een locatieverbod voor de [straatnaam01] te [plaats01] (gelegen tussen de [straatnaam02] en de [straatnaam03] ) en een contactverbod met de aangevers [aangever01] (geboren op [geboortedatum02]) en [aangever02] (geboren op [geboortedatum03]).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering t.a.v. feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte heeft met een groot en scherp mes van dichtbij met kracht een grote zwaaiende beweging gemaakt in de richting van het bovenlichaam en de nek van de aangever [aangever02] (hierna ook: de aangever of [aangever02] ). Hierbij heeft verdachte niet alleen de schouder, maar ook de nek van de aangever geraakt. In het bovenlichaam bevinden zich diverse vitale organen. In de nek zitten belangrijke slagaders en zenuwen. Bovendien bevindt de nek zich vlak bij het hoofd, een ander vitaal onderdeel van het lichaam.
Door met een dergelijk mes op een ongecontroleerde wijze uit te halen in de richting van het bovenlichaam en de nek, was er een aanmerkelijke kans op de dood.
De verdachte moet zich hier ook van bewust zijn geweest. Het op deze manier uithalen met een dergelijk mes is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van de dood, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans daarop ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit blijkt dat de verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken. De verdachte heeft dus het voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever gehad.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is aangevoerd dat geen sprake is geweest van opzet op het toebrengen van dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel.
De verdachte is door de aangever achterna gezeten en hij wilde de aangever laten schrikken om te voorkomen dat de aangever hem verder zou achtervolgen. Uit het dossier kan bovendien niet worden opgemaakt dat de verdachte
met krachteen zwaaibeweging heeft gemaakt, zoals de officier van justitie stelt. Het feit dat de verdachte een zwaaibeweging en geen steekbeweging in de richting van de aangever maakte is juist een contra-indicatie voor het aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat de aangever dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Tot slot heeft de verdachte na het incident op korte afstand van de plek waar het incident heeft plaatsgevonden, op straat staan praten. Indien de verdachte had geweten dat hij de aangever had geraakt, dan was hij gevlucht.
4.1.3.
Beoordeling
Op camerabeelden van het incident is te zien dat de aangever achter de verdachte aan loopt. De verdachte steekt vervolgens de voetgangersoversteekplaats over, terwijl de aangever stopt voor de voetgangersoversteekplaats. De verdachte loopt daarna terug naar de aangever en maakt met een voorwerp in zijn hand een zwaaiende beweging in de richting van de aangever. De aangever wordt hierbij geraakt op zijn schouder dan wel nek.
Uit de FARR-verklaring van 5 juni 2023 blijkt dat aangever een huidverwonding bij de linker schouder van ongeveer zes centimeter heeft opgelopen, waarbij de huid en het onderliggende vetweefsel doorgesneden zijn. De onderliggende spieren leken intact. De aangever is behandeld met acht hechtingen en orale antibiotica. De genezingsduur werd bij ongecompliceerd beloop op twee weken geschat.
De verdachte heeft verklaard dat hij met een mes in zijn hand een zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van de aangever.
Op basis van het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte met een mes heeft gezwaaid richting het bovenlichaam van aangever. Daarbij is aangever op zijn schouder geraakt en hij heeft daar een verwonding aan overgehouden.
Niet kan echter worden vastgesteld dat dit handelen van verdachte was gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dan wel dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij met zijn handelen dodelijk letsel zou toebrengen. Bovendien bevat het dossier geen medische informatie waaruit blijkt dat het op deze plaats in de schouder van aangever snijden op zichzelf potentieel dodelijk was. Anders dan de officier van justitie betrekt de rechtbank bij haar oordeel niet de krasverwondingen die in de hals en nek van de aangever zijn waargenomen. Deze verwondingen zijn niet door de FARR-arts benoemd en niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die deze verwondingen heeft toegebracht. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
De rechtbank oordeelt dat het handelen van de verdachte echter wel naar zijn aard gericht is op – en geschikt is voor – het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. In de schouder bevinden zich immers onder andere kwetsbare gewrichten, spieren en pezen. In tegenstelling tot wat de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat, door te handelen zoals hij deed, de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen en zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling.
4.1.4.
Conclusie
De impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan niet wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan wel wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.
Bewijswaardering t.a.v. feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is aangevoerd dat geen sprake was van opzet gericht op eenvoudige mishandeling. In het café hing een vijandige sfeer, ook gezien het feit dat [aangever02] achter de verdachte aan is gelopen.
4.2.2.
Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte en de aangeefster op 13 mei 2023 in [café01] te [plaats01] een ruzie hebben gehad.
De aangeefster heeft over het incident verklaard dat zij – nadat zij de verdachte had meegedeeld dat hij niet meer welkom was in het café – zag en voelde dat de verdachte haar een klap met zijn vuist op haar linkerwang gaf en dat deze klap pijn deed.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de aangeefster niet heeft geslagen, maar heeft geduwd.
De verklaring van de aangeefster wordt echter ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. In het dossier bevinden zich namelijk op de dag van het incident gemaakte foto’s van de verkleurde en gezwollen linkerwang van de aangeefster. Verder bevinden zich in het dossier getuigenverklaringen die de verklaring van de aangeefster ondersteunen. De getuige [getuige01] heeft verklaard dat een donkere jongen (naar later blijkt de verdachte) de eigenaresse van het café (te weten de aangeefster) met zijn vuist in haar gezicht sloeg. De getuige [getuige02] heeft eveneens verklaard dat hij zag dat een man (te weten de verdachte) de aangeefster een vuistslag in haar gezicht ter hoogte van haar wang gaf.
De rechtbank heeft gelet daarop geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster te twijfelen, terwijl de verklaring van de verdachte geen steun vindt in het dossier. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de verdachte de aangeefster in haar gezicht heeft gestompt.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte – te weten het stompen in het gezicht van de aangeefster – naar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van pijn of letsel, dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht derhalve de ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.2.3.
Conclusie
De ten laste gelegde mishandeling kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering t.a.v. feit 3
Het onder 3 ten laste gelegde heeft de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank ten aanzien van feiten 1 en 2 de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank ten aanzien van feit 3 een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 13 mei 2023 te [plaats01]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een mes
in een schouder van die [slachtoffer01] heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 13 mei 2023 te [plaats01]
[slachtoffer02] heeft mishandeld door die [slachtoffer02] in het gezicht te stompen;
3.
hij op 21 mei 2023 te [plaats01]
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III, onder 4 van de Wet wapens en
munitie, te weten een alarm- c.q. startpistool voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1:
poging tot zware mishandeling;
feit 2:
mishandeling;
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling en een poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft in een café de eigenaresse - [slachtoffer02] - daarvan in het gezicht gestompt nadat zij hem had meegedeeld dat hij daar niet meer welkom was. Hierna is een bezoeker van het café – [slachtoffer01] – achter de verdachte aangelopen waarna de verdachte hem met een dolk in zijn schouder heeft gesneden. Hierdoor heeft [slachtoffer01] een snijverwonding in de schouder opgelopen. De snijwond is in het ziekenhuis gehecht. [slachtoffer01] houdt hier een blijvend litteken aan over.
De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Uit de schadeonderbouwingsformulieren blijkt dat de feiten een grote impact hebben gehad op de levens van de slachtoffers. De incidenten hebben plaatsgevonden op een uitgaansavond in en voor een vol café. Dergelijke feiten veroorzaken onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Voorts heeft de verdachte zich – kort na de schorsing van de voorlopige hechtenis ten aanzien van voornoemde feiten – schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een alarm- c.q. startpistool op de openbare weg in een uitgaansgebied in de nachtelijke uren. Het voorhanden hebben van een wapen, met name op de openbare weg, vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Het ongecontroleerde bezit van wapens creëert daarnaast het risico van gebruik van die wapens en brengt ook daarom gevoelens van onveiligheid met zich mee.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor gewelds- en vuurwapen-feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 juli 2023. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
Op verschillende leefgebieden is sprake van instabiliteit. De verdachte verblijft bij zijn vrouw, maar staat hier niet ingeschreven. Er is sprake van openstaande boetes. Hiervoor is inmiddels een afbetalingsregeling getroffen. Het taalniveau van de verdachte kan hem belemmeren bij het regelen van zijn zaken. De verdachte heeft wel een zinvolle dagbesteding. Hij werkt in de steigerbouw en genereert van daaruit een inkomen.
Gezien de aard van de ten laste gelegde delicten zou een eventuele risico verhogende factor gelegen kunnen zijn in het leefgebied psychosociaal functioneren waarbij gedacht moet worden aan impulsief handelen, het maken van verkeerde keuzes en het onvoldoende nadenken over zijn handelen en de gevolgen ervan. Hulp bij het regelen van praktische zaken zou het leven van de verdachte meer stabiliteit kunnen geven.
Het recidiverisico wordt ingeschat als laag-gemiddeld en de risico’s op letsel en op onttrekken aan voorwaarden als gemiddeld.
In geval van een veroordeling adviseert de reclassering oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden en meldplicht bij de reclassering, deelname aan een gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, een locatieverbod voor [café01] en de directe omgeving daarvan en andere voorwaarden betreffende het gedrag, zoals een taalcursus of hulp bij praktische zaken.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank komt daarbij uit op een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag.
De verdediging heeft verzocht te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest met daarbij een (forse) voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet hiervoor echter geen aanleiding, gelet op de ernst van de feiten, in het bijzonder de poging tot zware mishandeling.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om “andere voorwaarden het gedrag betreffende” op te leggen, omdat de noodzaak hiertoe onvoldoende is onderbouwd.
Het geadviseerde locatieverbod zal worden opgelegd in de vorm van de hierna te noemen vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr.
De verdachte heeft in [café01] vaker overlast veroorzaakt en was daarom niet meer welkom in het café. Desondanks is verdachte daar weer geweest en heeft hij daar de onder 1 en 2 ten laste gelegde strafbare feiten gepleegd. Ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 3 jaren opgelegd. De maatregel houdt een gebiedsverbod in voor de [straatnaam01] te [plaats01] , gelegen tussen de [straatnaam02] en de [straatnaam03] en een contactverbod met de aangevers [slachtoffer02] (geboren op [geboortedatum02]) en [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum03]).
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vorderingen benadeelde partijen

Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde heeft [benadeelde partij01] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.155,80 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.200,- aan immateriële schade.
Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde heeft [benadeelde partij02] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 150,- aan materiële schade en een vergoeding van € 1.250,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
[benadeelde partij01]
Het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade kan geheel worden toegewezen. De gevorderde immateriële schade moet worden gematigd, nu de uitspraak waarnaar verwezen wordt verschilt van de onderhavige situatie.
[benadeelde partij02]
Het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade kan geheel worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie opgemerkt dat een vergoeding van € 750,- redelijk is.
8.2.
Standpunt verdediging
[benadeelde partij01]
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de gevorderde posten van de eigen bijdrage, het T-shirt en het opvragen van medische informatie.
De raadsman heeft verzocht de gevorderde post van huishoudelijke hulp af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, dan wel de hoogte van de vordering aanzienlijk te matigen. Niet kan worden vastgesteld hoe de verdeling tussen de benadeelde partij en zijn partner in het huishouden was voorafgaand aan het incident.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat de uitspraak waarnaar wordt verwezen aanzienlijk verschilt van de onderhavige situatie. Bovendien is de psychische schade onvoldoende onderbouwd. Primair dient de gevorderde schade te worden afgewezen, subsidiair dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering en meer subsidiair dient de hoogte van de vordering aanzienlijk te worden gematigd.
[benadeelde partij02]
Zowel de gevorderde materiële schade als de immateriële schade zijn onvoldoende onderbouwd. Primair dient de vordering te worden afgewezen en subsidiair dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Hiertoe is aangevoerd dat de benadeelde partij pas ruim twee maanden na het incident naar de huisarts is gegaan. Verder valt niet uit te sluiten dat de benadeelde partij het eigen risico reeds had verbruikt op het moment van het incident.
De raadsman heeft zich meer subsidiair op het standpunt gesteld dat de hoogte van gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd, gelet op de beperkte ernst van de verdenking.
8.3.
Beoordeling
[benadeelde partij01]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering in zoverre genoegzaam is onderbouwd, zal als niet (gemotiveerd) betwist worden toegewezen. Dat de benadeelde partij en zijn partner allebei fulltime werken heeft de verdachte niet betwist en ook daarom heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de gestelde taakverdeling in het huishouden tussen het slachtoffer en zijn partner
Verder is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, bestaande uit een aantasting in de persoon die op andere wijze dan door letsel of aantasting van de eer en goede naam is ontstaan. De benadeelde partij is in het uitgaansleven slachtoffer worden van een messteek. Onder deze omstandigheden brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op vergelijkbare uitspraken. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De verdachte heeft de wettelijke rente niet betwist. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 mei 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, omdat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
[benadeelde partij02]
De benadeelde partij zal in de vordering ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Dit blijkt ook uit de verwijzing van de huisarts naar de praktijkondersteuner GGZ. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar billijkheid worden vastgesteld op € 350,-. Ook daarbij heeft de rechtbank gekeken naar vergelijkbare gevallen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De verdachte heeft de wettelijke rente niet betwist. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 mei 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, omdat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komen de kosten tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij01] een schadevergoeding betalen van
€ 2.155,8‬0, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij02] een schadevergoeding betalen van
€ 350,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 60a, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt. De reclassering zal met de veroordeelde contact opnemen voor de eerste afspraak;
de veroordeelde zal deelnemen aan de gedragsinterventie Solo of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigen. De reclassering bepaalt welke training het precies zal worden. De veroordeelde zal zich houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 3 (drie) jaren, inhoudende dat de veroordeelde gedurende 3 jaar na onherroepelijk worden van dit vonnis wordt bevolen:
zich niet op te houden op de [straatnaam01] te [plaats01] , gelegen tussen de [straatnaam02] en de [straatnaam03] ,
zich te onthouden van direct of indirect contact met de aangevers [aangever01] (geboren op [geboortedatum02]) en [aangever02] (geboren op [geboortedatum03]);
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
1 (één) week;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste zes maanden bedragen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij01], te betalen een bedrag van
€ 2.155,8‬0 (zegge: tweeduizend honderdvijfenvijftig euro en tachtig cent), bestaande uit € 1.155,80 (zegge: duizend honderdvijfenvijftig euro en tachtig cent) aan materiële schade en € 1.000,- (duizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij01]te betalen
€ 2.155,8‬0 (hoofdsom, zegge: tweeduizend honderdvijfenvijftig euro en tachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
31 (eenendertig) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij02], te betalen een bedrag van
€ 350,- (zegge: driehonderdvijftig euro)bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij02]te betalen
€ 350,- (hoofdsom, zegge: driehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
7 (zeven) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F. Wegman, voorzitter,
en mrs. I. Bouter en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 13 mei 2023 te [plaats01]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp,
in een schouder en/of de nek van die [slachtoffer01] heeft gesneden en/of gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 13 mei 2023 te [plaats01]
[slachtoffer02] heeft mishandeld door die [slachtoffer02] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te
slaan en/of te stompen;
3.
hij op of omstreeks 21 mei 2023 te [plaats01]
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III, onder 4 van de Wet wapens en
munitie, te weten een alarm- c.q. startpistool voorhanden heeft gehad.