ECLI:NL:RBROT:2023:11820

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
10402826 CV EXPL 23-7837
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van reiskosten door Stichting Jeugdbescherming na uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [eiseres01], en gedaagde, Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond. Eiseres heeft reiskosten gemaakt om haar dochter te bezoeken, die tussen 7 oktober 2014 en 28 augustus 2018 uithuisgeplaatst was. Eiseres vorderde een vergoeding van € 7.992,84 aan reiskosten van de Stichting, terwijl de Stichting een tegeneis indiende van € 1.425,66 wegens teveel vergoede reiskosten. De kantonrechter heeft beide vorderingen afgewezen.

De kantonrechter oordeelde dat er geen wettelijke grondslag of afspraak bestond voor de vergoeding van alle reiskosten. Eiseres had onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die konden leiden tot het oordeel dat de Stichting haar zorgplicht had geschonden. De kantonrechter benadrukte dat de Stichting weliswaar verantwoordelijk was voor de uithuisplaatsing, maar dat dit niet automatisch leidde tot een verplichting om alle gemaakte reiskosten te vergoeden. De kantonrechter wees ook op een eerdere afspraak tussen partijen, waarin was bepaald dat slechts één bezoek per maand vergoed zou worden.

Wat betreft de tegeneis van de Stichting, oordeelde de kantonrechter dat deze was verjaard, aangezien de Stichting al in 2016 op de hoogte was van de betaling aan eiseres. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten moesten dragen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat de proceskostenveroordeling direct kan worden uitgevoerd, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10402826 CV EXPL 23-7837
datum uitspraak: 15 december 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. P.C.E. van den Hoek,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. G.E. Carabain.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘de Stichting’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 10 maart 2023, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • de akte van [eiseres01] met een eisvermeerdering, met een bijlage;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van den Hoek.
1.2.
Op 3 november 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was [eiseres01] aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verder waren [naam01] (directeur) en [naam02] aanwezig namens de Stichting, bijgestaan door de gemachtigde van de Stichting.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden, om [eiseres01] in de gelegenheid te stellen zich te beraden over een tijdens de zitting door de Stichting gedaan aanbod om de zaak minnelijk op te lossen. De gemachtigde van [eiseres01] heeft de kantonrechter in e-mails van 23 november 2023 en 1 december 2023 bericht dat zij geen antwoord met betrekking tot het schikkingsvoorstel van [eiseres01] heeft gekregen en dat zij er daarom vanuit gaat dat de kantonrechter uitspraak zal doen.
1.4.
De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat vandaag uitspraak in de zaak wordt gedaan.

2.De beoordeling

in conventie en in reconventie
Waar gaat de zaak over?
2.1.
De dochter van [eiseres01] is in de periode van 7 oktober 2014 tot en met 28 augustus 2018 uithuisgeplaatst bij ‘ [instelling01] ’ in [plaats01] . De Stichting voerde in deze periode een kinderbeschermingsmaatregel uit, uitgesproken door de kinderrechter. [eiseres01] woonde in die periode in [plaats02] en daardoor heeft zij reiskosten moeten maken om haar dochter in [plaats01] te bezoeken. [eiseres01] is van mening dat de Stichting die reiskosten aan haar moet vergoeden. Daarom eist [eiseres01] in deze zaak dat de Stichting wordt veroordeeld om € 7.992,84 aan reiskosten (met rente) aan haar te betalen. De Stichting is het niet eens met de eis van [eiseres01] , omdat is afgesproken dat de Stichting de reiskosten voor één bezoek per maand zou vergoeden en zij die vergoeding ook aan [eiseres01] heeft betaald. De Stichting is verder van mening dat zij teveel reiskosten aan [eiseres01] heeft vergoed en daarom eist zij dat [eiseres01] wordt veroordeeld om € 1.425,66 aan teveel vergoede reiskosten (met rente) aan de Stichting te betalen. De kantonrechter wijst de eis van [eiseres01] en de tegeneis van de Stichting af. Hierna wordt uitgelegd waarom.
[eiseres01] heeft haar eis onvoldoende onderbouwd
2.2.
De kantonrechter stelt voorop dat ingeval van een uithuisplaatsing de reiskosten geen belemmering mogen (gaan) vormen voor de omgang tussen ouder en kind. Als de reiskosten voor [eiseres01] daadwerkelijk een belemmering waren voor het contact tussen haar en haar dochter, dan had het op de weg van de Stichting, als uitvoerende instantie van de uithuisplaatsing, gelegen om zich actief in te spannen mee te denken over een oplossing daarvoor.
2.3.
Anders dan [eiseres01] meent, betekent het voorgaande niet dat [eiseres01] het recht heeft om alle door haar gemaakte reiskosten door de Stichting vergoed te krijgen. Daarvoor bestaat geen grondslag in de wet of de rechtspraak. Dit kan anders zijn als partijen hebben afgesproken dat alle reiskosten zouden worden vergoed, maar dat is niet gebleken. Partijen hebben in 2014 afgesproken dat één bezoek per maand zou worden vergoed en de kantonrechter constateert dat die afspraak in een brief van 11 april 2016 opnieuw door de Stichting is bevestigd. [1] In die brief leest de kantonrechter niet dat de Stichting alle reiskosten (over de periode daarvoor) zou vergoeden. [eiseres01] heeft het bestaan van een dergelijke afspraak onvoldoende onderbouwd.
2.4.
De kantonrechter stelt verder vast dat [eiseres01] geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat de Stichting haar zorgplicht ten opzichte van haar heeft geschonden en dat zij daardoor schade heeft geleden.
2.5.
Gelet hierop en aangezien de Stichting - rekening houdend met de betaling van € 1.667,36 op 14 april 2016 en met inachtneming van de hiernavolgende beslissing op de tegeneis van de Stichting - wel de reiskosten van [eiseres01] voor één bezoek per maand heeft vergoed, wordt de eis van [eiseres01] afgewezen. Het verweer van de Stichting dat een gedeelte van de eis van [eiseres01] is verjaard, leidt niet tot een ander oordeel en kan daarom onbesproken blijven.
De tegeneis van de Stichting is verjaard
2.6.
De Stichting eist terugbetaling van een gedeelte van de betaling van 14 april 2016, maar die eis is op 15 april 2021 verjaard en daarom wordt die eis afgewezen. Een vordering tot terugbetaling van een onverschuldigd betaald bedrag verjaart namelijk door verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag volgende op de dag waarop de schuldeiser (in deze zaak: de Stichting) met het bestaan van de vordering en de persoon van de ontvanger (in deze zaak: [eiseres01] ) bekend is geworden. [2] De Stichting was er op 14 april 2016 mee bekend dat zij € 1.667,36 aan [eiseres01] had betaald en de Stichting heeft niet gesteld dat op dat moment nog feiten of omstandigheden onduidelijk of onbekend waren die noodzakelijk waren om een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling tegen [eiseres01] in te stellen. Zij heeft pas met het instellen van de tegeneis in deze procedure voor het eerst aanspraak gemaakt op terugbetaling. Dat is, zoals [eiseres01] heeft aangevoerd, te laat.
Partijen moet de eigen proceskosten betalen
2.7.
Omdat partijen in conventie en in reconventie over en weer in het ongelijk zijn gesteld, worden zij over en weer in elkaars proceskosten veroordeeld. De kantonrechter begroot de kosten aan beide zijden op € 199,- aan salaris gemachtigde. Dat betekent dat partijen per saldo niets aan elkaar verschuldigd zijn.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.8.
De proceskostenveroordeling in conventie wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
wijst de eis af;
3.2.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten van de Stichting, tot vandaag begroot op € 199,- aan salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
3.4.
wijst de eis af;
3.5.
veroordeelt de Stichting in de proceskosten van [eiseres01] , tot vandaag begroot op € 199,- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
38671

Voetnoten

1.Bijlage 1 bij de dagvaarding en bijlage 4 bij het antwoord.
2.Artikel 3:309 van het Burgerlijk Wetboek.