ECLI:NL:RBROT:2023:11763

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
10.170487.22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling en belediging van een ambtenaar in functie

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 7 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling en belediging van een ambtenaar. De verdachte werd veroordeeld voor het toebrengen van zware mishandeling aan een medegedetineerde door deze 11 keer met een aardappelschilmes in het bovenlichaam te steken, wat leidde tot blijvend zenuwletsel aan de hand van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzet had om het slachtoffer te doden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan zware mishandeling, aangezien hij bewust de aanmerkelijke kans op zwaar letsel had aanvaard.

Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor belediging van een ambtenaar, omdat hij een agent had uitgescholden en in haar gezicht had gespuugd. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals vastgesteld in eerdere rapportages. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, en de vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van €10.000 voor het slachtoffer van de mishandeling en €425 voor de beledigde agent, beide vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.170487.22
Datum uitspraak: 7 december 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
raadsvrouw mr. D.K. Roelofsen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. van der Meij heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1 – primair poging tot doodslag, subsidiair zware mishandeling en meer subsidiair poging tot zware mishandeling
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat het steken van medegedetineerde [slachtoffer01] (hierna: [slachtoffer01] ) door de verdachte gekwalificeerd moet worden als een poging tot doodslag. De verdachte is naar de cel van [slachtoffer01] gelopen met een mes in zijn hand en heeft de celdeur achter zich gesloten waardoor deze niet meer open kon. De verklaring van [slachtoffer01] , dat hij van achteren door verdachte in zijn nek is gestoken, vindt steun in het dossier. Het letsel bij [slachtoffer01] bevindt zich met name aan de achterkant van zijn lichaam. Bij de verdachte zelf is daarentegen geen letsel geconstateerd. Daarnaast bieden de getuigenverklaringen steun voor de verklaring van [slachtoffer01] . Het mes had een lemmet van 6,5 centimeter lang. Met het mes had de verdachte ook dieper kunnen steken en vitale onderdelen van het lichaam kunnen raken. Daarmee staat een poging tot doodslag vast.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het handelen van de verdachte geen poging tot doodslag oplevert. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte op enig moment “vol” opzet had om [slachtoffer01] te doden, noch dat er sprake was van voorwaardelijk opzet. Er was geen aanmerkelijke kans op de dood en de verdachte heeft die aanmerkelijke kans ook nooit bewust aanvaard. Daarnaast is ook geen sprake van een voltooide zware mishandeling, zoals subsidiair ten laste gelegd. De verwondingen van [slachtoffer01] vielen relatief mee: het zijn voornamelijk snij- en geen steekverwondingen, [slachtoffer01] hoefde niet naar het ziekenhuis en de verwondingen zijn gehecht/gelijmd in de PI. Nergens blijkt uit dat sprake was van potentieel dodelijk letsel. Verder is op de fotobijlagen te zien dat [slachtoffer01] littekens heeft, maar deze zijn niet te zien op bijvoorbeeld het gelaat. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel, dan blijkt alsnog dat de verdachte niet het volle opzet had om zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken en ook heeft hij de aanmerkelijke kans daarop niet bewust aanvaard. Het zware letsel was niet voorzienbaar. De verdediging verzoekt de rechtbank om de verdachte vrij te spreken van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. Ten aanzien van de poging tot zware mishandeling, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.3.
Beoordeling
Vaststelling van de feiten
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 7 juli 2022 de cel van [slachtoffer01] is ingelopen, terwijl hij een aardappelschilmesje in zijn hand had. Verdachte wilde [slachtoffer01] vragen of hij eerder die week iets in zijn eten had gedaan, waardoor hij ziek was geworden. Vervolgens heeft de verdachte de deur van de cel achter zich gesloten, waardoor deze niet meer open kon. Wat er precies is gebeurd in de cel, is niet vast te stellen nu camerabeelden van binnen in die cel ontbreken en de eerste getuige, medegedetineerde [naam01] , pas na een aantal seconden door het luikje van de cel heeft gekeken. Vast staat dat [slachtoffer01] 11 steek- en snijwonden had, voornamelijk aan de achterkant van zijn lichaam. Bij de verdachte is geen letsel vastgesteld. Daarnaast hebben verschillende getuigen gezien dat de verdachte – op enig moment tijdens de worsteling – bovenop [slachtoffer01] zat. Deze vaststellingen passen niet bij de verklaring van de verdachte, dat hij door [slachtoffer01] werd aangevallen en dat hij zichzelf heeft moeten verdedigen.
De rechtbank dient te beoordelen of, en zo ja hoe, de handelingen van de verdachte juridisch gekwalificeerd dienen te worden.
Primair: poging tot doodslag
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende naar voren gekomen dat de verdachte opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om [slachtoffer01] van het leven te beroven. Hoewel op basis van de bewijsmiddelen bewezen kan worden dat de verdachte [slachtoffer01] meermalen in het lichaam heeft gestoken en gesneden, bevat het dossier onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat door dat handelen naar algemene ervaringsregels de kans op de dood van [slachtoffer01] bestond. Van belang daarbij is dat er sprake is van snij- en steekwonden die zijn toegebracht met een aardappelschilmesje waarbij geen sprake is van potentieel dodelijk letsel. Verdachte dient dan ook van het onder 1 primair ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
Subsidiair: zware mishandeling
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, kunnen als algemene gezichtspunten worden aangemerkt: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Uit de FARR verklaring blijkt onder andere dat er op 1 augustus 2022, bijna een maand na het incident, sprake is van een bewegingsbeperking van de linkerhand. Dit wordt door de behandelend arts geduid als zenuwletsel en [slachtoffer01] is hiervoor doorverwezen naar de neuroloog. Blijkens de door [slachtoffer01] op de zitting voorgelezen slachtofferverklaring, is zijn hand nog steeds niet volledig hersteld en zal dit naar alle waarschijnlijkheid blijvend zijn.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het geconstateerde letsel en de langdurige herstelperiode van voldoende gewicht zijn om dat letsel als zwaar lichamelijk letsel te kwalificeren. Door meermaals met een aardappelschilmesje in de rug, de nek, het hoofd en de arm van [slachtoffer01] te steken, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer01] zwaar zou verwonden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat er zich op die plaatsen in het lichaam belangrijke spieren en zenuwen bevinden, zodat de kans op ernstig letsel naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te noemen. Daarmee staat de voltooide zware mishandeling van [slachtoffer01] door de verdachte vast.
4.1.4.
Conclusie
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling.
4.2.
Feit 2 – belediging van een ambtenaar in functie
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de belediging. De verdachte ontkent dat hij de verbalisant heeft uitgescholden, maar bekent wel dat hij haar in het gezicht heeft gespuugd.
4.2.2.
Beoordeling
In het dossier bevinden zich twee ambtsedige processen-verbaal waarin is opgenomen dat de verdachte “vieze kankerhoer” tegen verbalisant [naam02] heeft gezegd. Hiermee is voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om, naast de belediging door in haar gezicht te spugen, tot een bewezenverklaring van de mondelinge belediging jegens [naam02] te komen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1
subsidiairen onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1
subsidiair
hij, op 7 juli 2022 te Krimpen aan den IJssel,
aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere steekwonden in het lichaam waarbij zenuwletsel in de hand is ontstaan/een beperkte handfunctie is ontstaan, heeft toegebracht door meermalen, met een mes, in het gezicht en de nek en het hoofd en een arm en de rug, van die [slachtoffer01] te steken en te snijden;
2
hij, op 7 juli 2022 te Dordrecht,
opzettelijk
een ambtenaar, te weten [naam02] (buitengewoon opsporingsambtenaar bij de Eenheid Rotterdam), gedurende of ter zake van de
rechtmatige uitoefening van haar bediening,
in haar tegenwoordigheid,
mondeling en door feitelijkheden
heeft beledigd
door haar de woorden toe te voegen: "Vieze kankerhoer",
en door in het gezicht van die [naam02] te spugen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.zware mishandeling;

2.
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
5.1.
Standpunt verdediging ten aanzien van feit 1
De verdediging is van oordeel dat sprake is van noodweer dan wel noodweerexces, ongeacht welk onder 1 ten laste gelegde feit door de rechtbank bewezen wordt verklaard. De verdachte is eerst door [slachtoffer01] aangevallen waardoor sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Hij kon daarom niet anders handelen dan dat hij deed. Tot slot wordt een beroep gedaan op putatief noodweer nu de verdachte in alle gegeven omstandigheden en gelet op het feit dat hij in 2018 zelf is aangevallen met een mes, mocht denken dat hij zich in een noodweersituatie bevond.
5.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het door de verdediging gedane beroep op noodweer, noodweerexces dan wel putatief noodweer, gelet op de beschreven vaststelling van de feiten onder de bewijswaardering. Gelet op de handelswijze van de verdachte, kan niet worden gesproken van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte waartegen verdediging noodzakelijk of geboden was. Vanwege het ontbreken van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweer(exces) niet slagen. De door de verdediging genoemde omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat het beroep op putatief noodweer kan slagen.
5.3.
Conclusie feit 1
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluit. Het onder 1 bewezen verklaarde feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt officier van justitie
In deze zaak zijn er veel pogingen gedaan om de verdachte te laten onderzoeken door zowel een psycholoog als een psychiater. Uiteindelijk heeft de verdachte hier niet (voldoende) aan meegewerkt. Er zijn echter eerder rapportages over de verdachte opgesteld in een andere zaak, waarin hij inmiddels veroordeeld is. Het laatste rapport is opgesteld in september 2022, vlak na het plegen van deze feiten. Om die reden kunnen de rapportages ook in deze zaak worden betrokken. Uit de rapportages komt naar voren dat er sprake is van een stoornis en dat de verdachte verminderd toerekenbaar moet worden geacht. Deze stoornis was ook nog aan de orde in september 2022 en derhalve tijdens het plegen van de onderhavige feiten.
6.2.
Standpunt verdediging
De in het dossier aanwezige PBC-rapporten in samenhang met de overige rapporten, geven voldoende aanleiding om daaruit de volledige ontoerekenbaarheid, dan wel in sterke mate verminderde toerekenbaarheid te kunnen afleiden. De verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline en narcistische kenmerken. Deze stoornis is ook van doorwerking geweest in een andere zaak waarin het feit verminderd werd toegerekend aan de verdachte. De genoemde stoornis was ook bij de verdachte aanwezig tijdens de onderhavige feiten. Bovendien lijkt er tijdens het huidige tenlastegelegde ook sprake te zijn van paranoïde waanstoornis. Om die reden moet sprake zijn van een verdere verminderde mate van toerekenbaarheid, te weten: volledig ontoerekenbaarheid, dan wel sterk verminderde toerekenbaarheid.
6.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat er, blijkens het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 4 juni 2021dat over verdachte is opgesteld in een andere zaak, is vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van een ernstige persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline en narcistische kenmerken. Er werd geadviseerd dat feit in verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen. Op 19 september 2022 is – in het kader van het hoger beroep in de andere zaak – door de onderzoekers van het PBC een aanvullend rapport opgesteld, waarbij verdachte nogmaals door de psycholoog en psychiater in respectievelijk juli 2022 en augustus 2022 werd bezocht. Daarin werd geen aanleiding gezien om de eerdere getrokken diagnostische conclusies en de overwegingen met betrekking tot de (on)toerekeningsvatbaarheid te herzien. Dit rapport is opgesteld kort na de incidenten in de huidige zaak. De rechtbank is daarom van oordeel dat de conclusies uit het aanvullende rapport kunnen worden toegepast in deze zaak. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat ook in deze zaak, net als in de eerdere zaak, sprake is van verminderde toerekenbaarheid van de verdachte.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan zware mishandeling van medegedetineerde [slachtoffer01] door hem 11 keer met een mes in zijn bovenlichaam te snijden en te steken. Hij is met een mes in zijn hand naar de cel van [slachtoffer01] gelopen, heeft de deur gesloten en heeft hem van achteren aangevallen. [slachtoffer01] kon niet ontsnappen aan de situatie. Uit de verklaring van [slachtoffer01] blijkt dat het voor [slachtoffer01] niet te begrijpen is dat de verdachte hem heeft aangevallen, omdat [slachtoffer01] juist altijd voor de verdachte opkwam. Het is te begrijpen dat dit feit daarom des te meer indruk op het slachtoffer heeft gemaakt. Uit de verklaring van de verdachte ter zitting maakt de rechtbank niet op dat hij voor de impact van zijn handelen op het slachtoffer enig begrip weet op te brengen. De rechtbank rekent dit alles de verdachte aan. Als gevolg van het handelen van de verdachte is zwaar lichamelijk letsel ontstaan bij [slachtoffer01] , waar hij tot op de dag van vandaag zowel lichamelijk als psychisch last van heeft. Door zich op deze manier te gedragen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van [slachtoffer01] . Het handelen van de verdachte heeft gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt, ook voor werknemers van de penitentiaire inrichting en medegedetineerden.
Daarnaast heeft de verdachte een ambtenaar beledigd door haar uit te schelden en door haar in het gezicht te spugen. Dit is een zeer vervelend feit en verdachte heeft door zijn gedrag laten blijken geen respect te tonen voor het gezag.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten. De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat de verdachte in augustus 2023 is veroordeeld door het Gerechtshof Arnhem, waarbij onder meer de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is opgelegd, en dat deze zaak inmiddels onherroepelijk is geworden.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog [naam03] en psychiater [naam04] hebben, in een andere zaak waarin de verdachte is veroordeeld voor verkrachting, na observatie van de verdachte in het PBC in de periode van 10 maart 2021 tot 26 april 2021, een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 4 juni 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
In de levensloop wordt zichtbaar dat sprake is van een breed patroon van verbale en fysieke agressie, zowel binnen huiselijke kring als naar vreemden, medegedetineerden en gevangenispersoneel. Gevoegd bij nadrukkelijke en langdurige relationele problemen in vriendschappen, relaties en familiecontacten, en problemen op het gebied van scholing, arbeidscarrière, huisvesting en financiën, wijst het voorgaande op een ernstige persoonlijkheidsstoornis met – in willekeurige volgorde – antisociale, borderline en narcistische kenmerken. Andere stoornissen kunnen niet worden vastgesteld. Vanwege de nadrukkelijke doorwerking van de persoonlijkheidsstoornis in het ten laste gelegde, wordt geadviseerd dit in verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
Dezelfde psycholoog en psychiater hebben op 19 september 2022 een aanvulling op het bovenstaande rapport gegeven. Dit rapport is daarmee opgesteld nadat de verdachte de bewezenverklaarde feiten in de huidige zaak had gepleegd. Deze deskundigen hebben geen aanleiding gezien om de diagnostische conclusies te herzien zoals verwoord in de rapportage van 4 juni 2021. Ook zijn er geen andere overwegingen met betrekking tot de mate van doorwerking van de psychopathologie ten tijde van het ten laste gelegde. Dat betrokkene thans paranoïde uitlatingen doet, meer dan destijds, en er sprake lijkt te zijn van een achteruitgang in het toestandsbeeld ten opzichte van zijn verblijf in het PBC maakt dat naar het oordeel van de deskundigen niet anders.
In december 2022 is er opnieuw de opdracht gegeven om een rapportage over de verdachte op te stellen, in het licht van de huidige zaak. Op 27 januari 2023 en op 17 februari 2023 heeft de psycholoog [naam05] getracht de verdachte te onderzoeken, maar hij gaf aan niet mee te willen werken. De psychiater [naam06] heeft eveneens geprobeerd de verdachte te onderzoeken, maar hij gaf zowel op 1 februari 2023 als op 3 maart 2023 aan niet te willen meewerken. De psychiater merkt wel op dat het denkbaar is dat de persoonlijkheidsproblematiek en (eventuele) paranoïde waanstoornis een rol heeft gespeeld bij het huidige ten laste gelegde.
Uiteindelijk is in mei 2023 nogmaals de opdracht gegeven een rapportage op te stellen. De verdachte heeft aan psycholoog [naam05] aangegeven het onderzoek
on holdte willen zetten totdat zijn onderzoekswensen worden ingewilligd. De onderzoeksvragen konden om die reden niet worden beantwoord. De verdachte heeft ditzelfde aangegeven bij de psychiater [naam06] .
Al met al acht de rechtbank zich met de rapportage van het PBC van 4 juni 2021 en de daarop gegeven aanvulling van 19 september 2022 voldoende geïnformeerd, zodat het voorwaardelijk verzoek van de verdediging tot het (opnieuw) geven van een opdracht tot het opstellen van een dubbelrapportage, dan wel het horen van deskundigen, wordt afgewezen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Verminderde toerekeningsvatbaarheid
Nu de conclusies van de psychiaters en psychologen, die eveneens in de eerdere zaak zijn gedaan, gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Zoals reeds is overwogen, wordt de verdachte, ook in de huidige zaak, in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Hierbij weegt de rechtbank ook de recente uitspraak van het Gerechtshof Arnhem mee.
Gevangenisstraf
Gezien de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De op te leggen straf is substantieel lager dan door de officier van justitie geëist, nu de rechtbank de poging tot doodslag niet bewezen acht. De verdediging heeft bepleit om geen langere gevangenisstraf dan het voorarrest, dat al ruim een jaar duurt, op te leggen. De rechtbank is echter van oordeel dat dat onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten.
Redelijke termijn
De verdediging heeft gesteld dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt bij de berechting van een zaak dient te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is in deze zaak aangevangen op 7 juli 2022, toen de verdachte in verzekering is gesteld. Dat betekent dat er ten tijde van de uitspraak sprake is van een tijdsverloop van 17 maanden en dat het vonnis binnen de redelijke termijn van twee jaar is gewezen. Voor zover er al sprake zou zijn van onnodig tijdsverloop, is dat aan de verdachte zelf te wijten nu hij medewerking aan verschillende rapportages heeft geweigerd. Naar het oordeel van de rechtbank is er echter geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
Strafvermindering door vormverzuimen?
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat er verschillende vormverzuimen aan de orde zijn die nopen tot strafvermindering. Allereerst door het onderzoek dat zeer slordig is verricht. Een onderzoek naar het mes ontbreekt bijvoorbeeld en kan ook niet meer worden gedaan nu het mes is vernietigd, en getuigenverklaringen zijn niet op de juiste wijze afgenomen. De rechtbank merkt op dat zij de getuigenverklaringen niet gebruikt voor het bewijs. Ten aanzien van het mes bevindt zich in het dossier een foto van het snijvlak waarmee [slachtoffer01] is gestoken. Het is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat het een aardappelschilmesje betrof.
Daarnaast heeft de verdediging gesteld dat sprake is van een vormverzuim nu de camerabeelden waar de verdachte om had verzocht niet meer beschikbaar zijn. De camerabeelden waar de verdachte om verzocht heeft, kunnen echter niets aantonen over de bewezenverklaarde feiten.
Tot slot is aangevoerd dat de verdachte hardhandig is aangehouden door medegedetineerden, waarbij excessief geweld werd gebruikt. Bovendien is hij ten onrechte gedurende lange periode naakt in een isoleercel geplaatst. De rechtbank ziet ook hierin geen omstandigheid die aanleiding vormt voor strafvermindering, gelet op het beschreven gedrag van de verdachte ten tijde van de aanhouding en op het politiebureau.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat het aangevoerde door de verdediging niet kan leiden tot strafvermindering, voor zover al sprake zou zijn van vormverzuimen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vorderingen benadeelde partijen

8.1.
Benadeelde partij [benadeelde partij01]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 20.000,= aan immateriële schade.
8.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het gevorderde bedrag past bij het opgelopen letsel. De vordering kan dan ook volledig worden toegewezen, met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.2.
Standpunt verdediging
Primair wordt verzocht de vordering af te wijzen wegens een geslaagd beroep op noodweer. Subsidiair meent de verdediging dat er geen sprake is van poging doodslag dan wel zware mishandeling, zodat de vordering aanzienlijk gematigd moet worden. Bovendien is het zenuwletsel van [benadeelde partij01] te wijten aan inadequate medische zorg zodat de benadeelde partij hiervoor de PI aansprakelijk dient te stellen. Meer subsidiair wordt verzocht om, bij een bewezenverklaring van poging doodslag, meer aansluiting te zoeken bij jurisprudentie en de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 10.000,=.
8.1.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. [benadeelde partij01] heeft lichamelijk letsel opgelopen waardoor hij op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij en uit de door [benadeelde partij01] voorgelezen slachtofferverklaring ter zitting, blijkt dat sprake is geweest van een langdurig medisch verloop en dat het zenuwletsel aan de hand nog altijd aanwezig is. Wat er verder zij van de stelling van de verdediging dat sprake is geweest van inadequate medische zorg, het slachtoffer is hierdoor een lange tijd arbeidsongeschikt geweest binnen de gevangenis en beperkt geweest bij de dagelijkse bezigheden. Daarnaast heeft de benadeelde partij psychische klachten naar aanleiding van de voor hem traumatische ervaring. Hij is aangevallen in zijn eigen cel en dit is nog steeds confronterend aangezien hij nog steeds in detentie verblijft. Daarnaast belemmert het incident de benadeelde partij in het verloop van zijn voorlopige invrijheidsstelling. Hij wordt binnen de gevangenis beperkt in zijn vrijheden.
Op basis van alle omstandigheden van het geval en de bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, wordt de te vergoeden immateriële schade naar billijkheid vastgesteld op
€ 10.000,=. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente, vanaf 7 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.2.
Benadeelde partij [benadeelde partij02]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij02] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 425,= aan immateriële schade.
8.2.1.
Standpunt officier van justitie en standpunt verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig kan worden toegewezen, met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van deze vordering.
8.2.2.
Beoordeling
De benadeelde partij is door het handelen van de verdachte in haar eer en goede naam geschaad. Aan de benadeelde partij is door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade toegebracht. De hoogte van het gevorderde bedrag is genoegzaam onderbouwd en is passend.
De rechtbank zal de vordering volledig toewijzen voor een bedrag van € 425,=. Dit bedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente, vanaf 7 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 57, 63, 266, 267 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit en het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij01], te betalen een bedrag van
€ 10.000,= (zegge: tienduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 10.000,=(zegge:
tienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
85 (vijfentachtig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij02], te betalen een bedrag van
€ 425,= (zegge: vierhonderdvijfentwintig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij02] te betalen
€ 425,= (zegge: vierhonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
8 (acht) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. E.A. Poppe-Gielesen, voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij, op of omstreeks 7 juli 2022 te Krimpen aan den IJssel,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01]
opzettelijk
van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of de nek en/of het hoofd en/of een hand en/of een arm en/of de rug, althans in het lichaam, van die [slachtoffer01] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 7 juli 2022 te Krimpen aan den IJssel,
aan [slachtoffer01]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere steekwonden in het lichaam en/of waarbij zenuwletsel in de hand is ontstaan/een beperkte handfunctie is ontstaan, heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of de nek en/of het hoofd en/of een hand en/of een arm en/of de rug, althans in het lichaam, van die [slachtoffer01] te steken en/of gesneden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 7 juli 2022 te Krimpen aan den IJssel,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer01]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of de nek en/of het hoofd en/of een hand en/of een arm en/of de rug, althans in het lichaam, van die [slachtoffer01] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij, op of omstreeks 7 juli 2022 te Dordrecht, althans in Nederland
opzettelijk
een ambtenaar, te weten [naam02] (buitengewoon opsporingsambtenaar bij de Eenheid Rotterdam), gedurende of ter zake van de
rechtmatige uitoefening van haar bediening,
in haar tegenwoordigheid,
mondeling en/of door feitelijkheden
heeft beledigd
door haar de woorden toe te voegen: "Vieze kankerhoer", althans
woorden van gelijke
beledigende aard en/of strekking
en/of
door in het gezicht van die [naam02] te spugen.