4.2.1.Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben betoogd dat er wel voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een veroordeling te komen voor het onder 3 primair ten laste gelegde medeplegen van de beroving, de dood van [slachtoffer01] (hierna: [slachtoffer01] ) ten gevolge hebbend.
De officieren van justitie hebben hiertoe aangevoerd dat de inzittenden van de Skoda Fabia met kenteken [kenteken01] in de avond van 11 oktober 2021 betrokken waren bij het afposten van de pinner [slachtoffer02] (hierna: [slachtoffer02] ) bij de pinautomaat aan de Putsebocht te Rotterdam, door een aantal keer op lage snelheid langs die pinautomaat te rijden. Bij die pinautomaat kan met Apple Pay worden betaald en het is een feit van algemene bekendheid dat dat fraudegevoelig is. Vervolgens zijn de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte01] , [medeverdachte02] en [medeverdachte03] , uit de Skoda gestapt en direct naar de pinautomaat gelopen voor een ripdeal. Zij hebben daar de pinner [slachtoffer02] benaderd, ingesloten en met zijn rug tegen de muur geduwd, op het moment dat [slachtoffer02] besloot weg te gaan. Er werd geweld tegen hem gebruikt door te duwen, trekken en slaan. In de tussentijd hebben meerdere transacties plaatsgevonden, waarbij de verdachte en de medeverdachten zeer dicht bij [slachtoffer02] stonden. De bestuurder van de Skoda, de medeverdachte [medeverdachte04] , heeft er vervolgens voor gezorgd dat hij de auto weer voorreed en de verdachte en de medeverdachten instapten, waarna zij de aftocht bliezen. Gelet op de wijze waarop de uitvoering van de beroving heeft plaatsgevonden, kan het niet anders zijn dan dat er sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte04] , [medeverdachte01] , [medeverdachte02] en [medeverdachte03] , te meer nu er sprake was van schimmige omstandigheden waaronder de transacties bij de pinautomaat plaatsvonden en de verdachte en de medeverdachten met elkaar een bepaald risico namen. Uit het korte tijdsbestek van de uitvoering van de beroving valt ook af te leiden dat op voorhand afstemming is geweest over de beroving. De verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan het medeplegen van de beroving van [slachtoffer02] .
Nadat de Skoda met alle inzittenden was weggereden en ook [slachtoffer02] naar de rode Volkswagen Golf – die in een zijstraat geparkeerd stond en waarin zijn vrienden, waaronder [slachtoffer01] , op hem zaten te wachten – was teruggelopen, hebben beide auto’s elkaar bij de Korenbloemstraat getroffen, waarna een wilde achtervolging door de wijk Bloemhof begon.
Voor de inzittenden van de Skoda was het kennelijk noodzakelijk om de buit van de beroving veilig te kunnen stellen en de vlucht mogelijk te maken. Om de achtervolgers in de rode Volkswagen Golf af te schrikken dan wel af te remmen, is daarvoor de hulp van medeverdachte [medeverdachte05] (hierna: [medeverdachte05] ), de schutter, ingeschakeld. Uit onderzoek is gebleken dat er mogelijkheden waren dat er contact is geweest tussen de verdachten in de Skoda Fabia en [medeverdachte05] . Alle verdachten hebben de betreffende avond gebruik gemaakt van een datasessie, zowel tijdens, als direct vóór en na het schietincident. Uit onderzoek naar de audiogegevens bij de camerabeelden blijkt dat ongeveer zeven seconden vóór het schieten vanuit de Skoda Fabia vermoedelijk de woorden “rood geef gas” werden geroepen en op de beelden is te horen dat er vervolgens extra gas gegeven wordt, mogelijk om de schutter de ruimte te bieden. Uit diverse opgenomen gesprekken die zich in het dossier bevinden, met onder andere een contact van de verdachte en de medeverdachten, [medeverdachte06] , volgt ook dat [medeverdachte05] de opdracht heeft gekregen om te schieten en dat hij dat heeft gedaan. Uit een tapgesprek tussen de broer en de moeder van [medeverdachte05] volgt dat zij tevens bespreken dat [medeverdachte05] “hun was gaan helpen”. Voornoemde gesprekken impliceren dat [medeverdachte05] door anderen is ingeschakeld en hen heeft geholpen door te schieten op de auto, waarin onder andere [slachtoffer01] zich bevond. Ten aanzien van de inzittenden van de Skoda is sprake van medeplegen van het schieten op de achtervolgende auto door [medeverdachte05] , als onderdeel van de diefstal met geweld. Zonder een nauwe en bewuste samenwerking tussen de inzittenden van de Skoda en [medeverdachte05] was het immers nooit mogelijk geweest dat [medeverdachte05] op het juiste moment op de juiste auto schoot. Daarbij heeft de Skoda de Volkswagen Golf zelfs tegen de verkeersrichting in naar [medeverdachte05] toe geleid. De omstandigheid dat het geweld – dat uitgevoerd is door [medeverdachte05] – na een vijf minuten durende achtervolging plaatsvond, doet er niet aan af dat het geweld samenhangt met en gevolgd is op de eerdere beroving bij de pinautomaat. Uit het dossier volgt dat de beroving, de achtervolging en de schietpartij niet los van elkaar staan en dat sprake is van een causaal verband. De verdachten hadden gezamenlijk opzet op de beroving bij de pinautomaat, waarbij het voorzienbaar was dat het aanwenden van geweld noodzakelijk zou zijn om het beoogde doel te kunnen bereiken. De verdachten in de Skoda hebben op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het aanwenden van geweld, zoals het schieten met het vuurwapen. Bovendien is uit het dossier gebleken dat [medeverdachte05] over wapens beschikte en was het dan ook niet onverwachts voor de inzittenden van de Skoda dat [medeverdachte05] een vuurwapen heeft gebruikt.
Gelet op het causale verband tussen het uitgeoefende geweld en de dood van [slachtoffer01] , kan de dood van [slachtoffer01] aan alle verdachten in de Skoda – alle verdachten van de beroving zaten namelijk vervolgens wederom in de Skoda en hebben zich niet gedistantieerd – worden toegerekend, aldus dit alles de officieren van justitie.
4.2.3.Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 11 oktober 2021 is de verdachte als één van de inzittenden van de Skoda Fabia met kenteken [kenteken01] naar de Putsebocht in Rotterdam gegaan. Aldaar is hij aanwezig geweest bij de pinautomaat en heeft hij bijgedragen aan de beroving van [slachtoffer02] , die aldaar plaatsvond.
Hieronder zal worden besproken hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.
Camerabeelden
Op de camerabeelden die in de avond van 11 oktober 2021 zijn opgenomen van de pinautomaat aan de Putsebocht – waarvan een beschrijving in het dossier zit en die tevens op de terechtzitting zijn bekeken – is het volgende te zien. Allereerst is zichtbaar dat de pinner [slachtoffer02] eerst door twee personen en daarna nog eens twee personen wordt benaderd en vervolgens door hen gezamenlijk wordt ingesloten. [slachtoffer02] wordt (tegen de muur) geduwd, op verschillende plekken vastgepakt, een aantal keer geslagen en er wordt in zijn zakken gevoeld. Daarnaast is te zien dat de vier personen tezamen om [slachtoffer02] heen staan, bij de pinautomaat bezig zijn en dat één van de personen het incident vermoedelijk met een telefoon filmt.
Getuigenverklaringen
[slachtoffer02] heeft direct na het incident – toen hij bij zijn vrienden terug in de Volkswagen Golf was gestapt – gezegd dat hij beroofd was bij de pinautomaat en dat hij daarbij ook geslagen was. Later heeft hij bij de politie verklaard dat een geldbedrag dat hij had gepind bij hem was weggenomen door de jongens, evenals de iPhone 6+ die hij gebruikte om te pinnen. De jongens hadden hem geslagen opdat hij de code van zijn telefoon zou geven en hij heeft gezien dat de jongens ook zelf geld hadden gepind.
Getuige [getuige01] heeft bij de politie verklaard dat hij met zijn vrienden op 11 oktober 2021 eerst naar Tilburg naar een vriend van [slachtoffer02] is geweest en dat zij daarna naar de pinautomaat aan de Putsebocht waren gegaan, zodat [slachtoffer02] kon pinnen met Apple Pay, omdat hij geen bankpas bij zich had.
Historische transactiegegevens
Uit onderzoek naar de historische gegevens van de transacties bij de pinautomaat op 11 oktober 2021 blijkt dat er negen transacties hebben plaatsgevonden tussen 22:09 uur en 22:17 uur met een BUNQ-rekeningnummer op naam van [naam01] uit Tilburg, waarbij in totaal € 1120,- is opgenomen, verdeeld over die negen transacties. Uit vergelijkend politieonderzoek naar de beelden en de transacties blijkt dat [slachtoffer02] bij de eerste vier transacties alleen bij de pinautomaat stond en dat bij de overige vijf transacties zowel [slachtoffer02] als de overige vier personen op de beelden, dicht bij de pinautomaat stonden. Daarbij wordt opgemerkt dat [slachtoffer02] en degene die wordt aangemerkt als ‘V6’ op de beelden, als enige twee pal voor de pinautomaat stonden.
Enkelbandgegevens, ANPR-gegevens Skoda en historische telecommunicatiegegevens
De locatiegegevens van de enkelband van de medeverdachte [medeverdachte01] zijn onderzocht en daaruit blijkt dat op 11 oktober 2021 is geregistreerd dat de enkelbandgebruiker tussen 22:12 uur en 22:19 uur aan de Putsebocht in Rotterdam was, met name ter hoogte van de locatie van de pinautomaat aldaar. Voorts is geregistreerd dat de gebruiker diezelfde avond om 20:35 uur in Dordrecht was, om 21:43 uur in de Rosier Faassenstraat in Rotterdam, om 22:22 uur in de Oostendamstraat in Rotterdam en vanaf 22:29 uur in de Disselstraat in Rotterdam.
Het telefoonnummer [nummer05] dat door de politie aan de medeverdachte [medeverdachte01] wordt toegeschreven is ook onderzocht en uit de historische telecommunicatiegegevens blijkt dat de door de provider verstrekte locaties over het zendmastgebruik overeenkomen met de locatiegegevens van de enkelband.
Uit een onderzoek naar de ANPR-gegevens van de Skoda Fabia met kenteken [kenteken01] volgt dat het kenteken op 11 oktober 2021 om 19:48 uur een hit gaf op de Maastunnel N-Z, om 20:47 uur een hit op de Laan der Verenigde Naties toerit A16, om 21:17 uur een hit op de Maastunnel Z-N en op 12 oktober 2021 om 01:42 uur een hit op de A16 links bij hectometerpaal 20.1 ter hoogte van de Van Brienenoordbrug.
Het telefoonnummer [nummer01] dat door de politie aan de medeverdachte [medeverdachte04] wordt toegeschreven is eveneens onderzocht en uit de historische telecommunicatiegegevens blijkt dat de telefoon met dat nummer op 11 oktober 2021 tussen 22:33 uur en 23:14 uur een zendmast aanstraalde op de [adres02] in Rotterdam. Uit onderzoek aan de hand van een TEMS-netwerkmeting van de [straatnaam02] en de historische telecommunicatiegegevens van deze TEMS-netwerkmeting over de periode van 11 oktober 2021 van 22:00 uur tot 23:00 uur is gebleken dat de zendmastlocatie [adres02] met het daarbij behorende tijdstip van 22:33 uur zich binnen het zendmastbereik van de [straatnaam02] bevond.
De telefoon die tijdens de doorzoeking aan de [straatnaam01] – de woning van de zus van medeverdachte [medeverdachte04] – in beslag is genomen, te weten de iPhone XS Max met SIN-nummer [nummer02] , is eveneens onderzocht. Uit het politieonderzoek is gebleken dat de telefoon aan de medeverdachte [medeverdachte04] kan worden toegeschreven en op 11 oktober 2021 de volgende GPS-locaties heeft geregistreerd: tussen 21:38 uur en 21:49 uur de [straatnaam01] , tussen 22:13 uur en 22:20 uur de Putsebocht, tussen 22:29 uur en 23:21 uur de Disselstraat en tussen 23:51 uur en 01:16 uur de kruising van de [straatnaam01] en de Spanjaardstraat.
Het telefoonnummer [nummer03] dat door de politie aan de medeverdachte [medeverdachte03] wordt toegeschreven is ook onderzocht en uit de historische telecommunicatiegegevens blijkt dat de telefoon met dat nummer op 11 oktober 2021 om 22:14 uur gebruik maakte van een zendmast op de [adres03] in Rotterdam. Deze zendmast maakte deel uit van het resultaat van de TEMS-netwerkmetingen van de [straatnaam02] en de Putsebocht. Uit het onderzoek is tevens gebleken dat het nummer tussen 22:37 uur en 22:39 uur een zendmast aanstraalde op de [adres02] in Rotterdam. Later zijn wederom TEMS-netwerkmetingen verricht van de locaties [adres04] in Rotterdam en [adres05] in Rotterdam, de verblijfplaatsen van de medeverdachte [medeverdachte03] , en daaruit volgt dat over de zendmastlocatie [adres03] in Rotterdam niet gecommuniceerd kan worden vanaf de twee voornoemde adressen.
Ook het telefoonnummer [nummer04] , dat door de politie aan de verdachte wordt toegeschreven, is onderzocht en uit de historische telecommunicatiegegevens blijkt dat de telefoon met dat nummer op 11 oktober 2021 tussen 17:40 uur en 20:30 uur gebruik maakte van zendmasten in Dordrecht, vanaf 21:38 uur van zendmasten in Rotterdam-West, om 22:06 uur van een zendmast op de [adres06] in Rotterdam-Zuid en om 22:32 uur van een zendmast op de [adres02] in Rotterdam.
Door de raadsman is bepleit dat de telefoon met het telefoonnummer [nummer04] niet onder de verdachte is aangetroffen en dus niet in zijn bezit was. Voorts is door de raadsman aangevoerd dat als al kan worden vastgesteld dat de telefoon met dat nummer aan de verdachte toebehoort, niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de telefoon ten tijde van het voorval in zijn bezit had. De telefoon was namelijk ook niet in het bezit van de verdachte ten tijde van zijn aanhouding en bovendien is die telefoon in een kelderbox van één van de medeverdachten aangetroffen. Het toeschrijven van die telefoon aan de verdachte berust op een cirkelredenering: de telefoon is in gebruik bij de verdachte omdat deze beweerdelijk aanstraalt bij de plaats delict en de verdachte was op de plaats delict, dus de telefoon was in gebruik bij de verdachte. Een cirkelredenering is een drogreden en dat is geen bewijs. Er zijn andere scenario’s mogelijk, die niet worden uitgesloten. Het kan immers ook zo zijn dat de zus van de verdachte contact had met een medeverdachte en dat zij zich rond de tijd van het voorval ophield in de wijk Bloemhof. Daarnaast is door de raadsman bepleit dat de historische telefoon-/zendmastgegevens onbetrouwbaar zijn, temeer omdat de gegevens een stuk onbetrouwbaarder zijn met betrekking tot specifieke locaties dan camerabeelden, een ANPR-hit of enkelbandgegevens en zeker wanneer het een relatief korte periode betreft. Uit het dossier volgt dat een netwerkmeting is uitgevoerd en dat er gebruik werd gemaakt van een netwerkmeting uit een ander onderzoek, genaamd ZEIS. Uit het dossier blijkt echter niet dat de veranderingen in de omgeving, de stand van het netwerk en bijvoorbeeld het weer ten opzichte van de omstandigheden op 11 oktober 2021 daarin zijn meegenomen. De telefoon straalt zes keer aan bij zendmasten in de volgens het Openbaar Ministerie relevante periode van twee uur en er is geen enkele keer sprake van het aanstralen bij eenzelfde zendmast als die van de medeverdachten. Daarbij is de periode te kort om harde conclusies te kunnen trekken en woont de verdachte in de wijk Bloemhof in Rotterdam, waar zijn zus – die overigens ook in Rotterdam woont – ook wel eens komt. De historische telefoongegevens leveren dus geen (direct) wettig en overtuigend bewijs op.
De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verbalisant [verbalisant01] in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van 10 januari 2022 heeft gerelateerd dat uit onderzoek is gebleken dat de verdachte de bijnaam [bijnaam01] / [bijnaam02] heeft. Uit de opgenomen en afgeluisterde tapgesprekken in het dossier blijkt immers dat de medeverdachten [medeverdachte03] en [medeverdachte02] (verder: [medeverdachte02] ) en ook [medeverdachte03] spreken over [bijnaam01] , waarbij [medeverdachte02] tijdens een gesprek op 31 december 2021 tegen [medeverdachte03] zegt dat hij weet dat [bijnaam01] ook gepakt gaat worden en dat dat komt door diens “okkie” (straattaal voor mobiele telefoon), die in de kelder bij [medeverdachte02] gevonden is. Daarbij werd aan de eerdergenoemde [medeverdachte06] door de politie gevraagd of hij een persoon genaamd [voornaam verdachte01] kent, waarop [medeverdachte06] verklaarde dat hij die persoon kent als [bijnaam02] . De rechtbank ziet geen aanwijzingen om te twijfelen aan de juistheid van eerdergenoemd proces-verbaal en is van oordeel dat de constatering dat met de bijnaam [bijnaam01] / [bijnaam02] de verdachte bedoeld wordt, steun vindt in het overige bewijs in het dossier. Uit onderzoek in het bedrijfsprocessensystemen van de politie is gebleken dat de verdachte meerdere malen door de politie gecontroleerd is met onder andere medeverdachte [medeverdachte03] en diens broer [medeverdachte03] en uit een zoekslag op de naam ‘ [verdachte01] ’ op Facebook bleek dat die zoekopdracht één profiel opleverde als resultaat met de profielnaam ‘ [profielnaam01] ’ en dat onder het kopje ‘vrienden’ van dit profiel ‘ [naam02] ’ genoemd werd, waarvan uit onderzoek is gebleken dat dit de medeverdachte [medeverdachte03] is. Bij de doorzoeking van de woning aan de [adres07] in Rotterdam – de woning van de moeder van [medeverdachte02] , waar [medeverdachte02] ook regelmatig verbleef – is in de kelderbox een iPhone aangetroffen, die een simkaart bevatte waaraan het telefoonnummer [telefoonnummer01] gekoppeld was. Volgens het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie is dat telefoonnummer toegekend aan de zus van de verdachte. Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer een telefonisch contact is van onder andere telefoonnummers in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte04] en [medeverdachte06] . Dat het telefoonnummer in gebruik was bij de verdachte, wordt tevens ondersteund door een Whatsapp-gesprek op 16 november 2021 tussen de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] over de aanwezigheid van videobeelden van het incident. Op 23 november 2021 zijn er beelden van de beroving, de achtervolging en van een persoon die als de vermoedelijke schutter wordt aangemerkt, getoond tijdens een televisie-uitzending van Opsporing Verzocht.
In het chatgesprek is gesproken over de beelden die ‘de 23ste’ of ‘vandaag’ zouden uitkomen. De medeverdachte [medeverdachte01] heeft aan [medeverdachte02] geschreven ‘Ik stuurde naar race hij had open gemaakt’. In de telefoongegevens van de telefoon met het telefoonnummer dat door de politie wordt toegeschreven aan de medeverdachte [medeverdachte01] was onder de naam [bijnaam02] als contact het telefoonnummer [nummer04] opgeslagen.
Op grond van het voorgaande – in onderlinge samenhang bezien – stelt de rechtbank vast dat de verdachte een contact is van/met meerdere medeverdachten en bekenden van die medeverdachten, als bijnaam [bijnaam02] / [bijnaam01] heeft en dat het telefoonnummer [nummer04] bij hem in gebruik was.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de telefoon met het telefoonnummer [nummer04] op 11 oktober 2021 gebruik maakte van zendmasten in Dordrecht tussen 17:40 uur en 20:30 uur, vanaf 21:38 uur van zendmasten in Rotterdam-West, om 22:06 uur van een zendmast op de [adres06] in Rotterdam-Zuid en om 22:32 uur van een zendmast op de [adres02] in Rotterdam. De historische telecommunicatiegegevens van deze telefoon sluiten voor wat betreft de reisbewegingen op 11 oktober 2021 vanaf ongeveer 20:30 uur aan op en komen overeen met de reisbewegingen die worden afgeleid uit de ANPR-locatiegegevens van de Skoda Fabia, de enkelbandgegevens van de medeverdachte [medeverdachte01] en de historische telecommunicatiegegevens van de medeverdachten. De ANPR-hits van de Skoda Fabia en de GPS-gegevens van de enkelband van de medeverdachte [medeverdachte01] betreffen zeer nauwkeurige plaatsbepalingen. Aangezien uit voornoemde gegevens kan worden afgeleid dat de verdachte vanaf ongeveer 20:30 uur in de nabijheid van de medeverdachten was, de telefoon van de verdachte om 22:06 uur – en dus een aantal minuten vóór de beroving – de zendmast op de [adres06] Rotterdam aanstraalde nabij de plaats delict en uit de overige eerdergenoemde gegevens kan worden afgeleid dat de medeverdachten rond het tijdstip van de beroving bij dan wel in de omgeving van de Putsebocht zijn, is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat de verdachte op 11 oktober 2021 in de avond tezamen met de medeverdachten bij de pinautomaat aan de Putsebocht aanwezig was.
Van feiten en omstandigheden die de historische telecommunicatie- dan wel zendmastgegevens mogelijk onbetrouwbaar zouden maken, is de rechtbank niet gebleken. Uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van de analyse historische telecommunicatiegegevens [nummer04] van verbalisant [verbalisant02] blijkt immers dat de historische telecommunicatiegegevens van de zendmasten over de periode van omstreeks 22:00 uur tot 23:00 uur op 11 oktober 2021 zijn opgevraagd naar aanleiding van de TEMS-netwerking van de [straatnaam02] en vervolgens zijn vergeleken met de telefoonnummers die voorkwamen in het onderzoek TGO Schiltman en het onderzoek ZEIS, nu laatstgenoemd onderzoek mogelijk raakvlakken zou hebben met TGO Schiltman. Daarbij zijn de historische telecommunicatiegegevens van het telefoonnummer [nummer04] over de periode van 27 september 2021 omstreeks 01:00 uur tot 22 november 2021 omstreeks 12:00 uur opgevraagd van de provider KPN. Na het (vergelijkend) analyseonderzoek zijn de resultaten gebleken zoals opgenomen in het proces-verbaal en hiervoor vermeld. Gelet op het vorengaande acht de rechtbank de historische telecommunicatiegegevens, in combinatie met de andere bewijsmiddelen, betrouwbaar en tevens bruikbaar voor het bewijs.
Het door de verdediging geschetste scenario dat de zus van de verdachte wellicht contact had met een medeverdachte en zich rond de tijd van het voorval ophield in de wijk Bloemhof, waarmee gesuggereerd wordt dat de telefoon niet (volwaardig) aan de verdachte kan worden toegeschreven, wordt als ongeloofwaardig ter zijde geschoven en bovendien weersproken door bovenstaande bewijsmiddelen. Daarnaast zijn daarvoor geen objectieve en verifieerbare aanknopingspunten aangetroffen in het dossier en/of het verhandelde ter terechtzitting.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van het voorgaande neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de verdachte één van de personen is geweest die [slachtoffer02] heeft beroofd op 11 oktober 2021. Daarbij oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering door de verdachte en de drie medeverdachten die bij de pinautomaat aanwezig waren, te weten [medeverdachte01] , [medeverdachte02] en [medeverdachte03] . Naar het oordeel van de rechtbank kan immers met voldoende mate van zekerheid uit het dossier worden afgeleid dat de verdachten bekenden van elkaar zijn en op de betreffende avond in elkaars aanwezigheid waren. Zij hebben samengewerkt teneinde [slachtoffer02] van het geld en de telefoon te beroven. Uit de camerabeelden blijkt dat de vier verdachten tezamen [slachtoffer02] insluiten, dat [slachtoffer02] door meerderen van hen wordt geduwd, vastgepakt en geslagen en dat er in zijn zakken wordt gevoeld. Daarnaast is op de beelden te zien dat zij gezamenlijk om [slachtoffer02] heen staan en bij de pinautomaat bezig zijn. Uit voornoemde beelden volgt eveneens dat de bijdrage van de verdachte aan de beroving van voldoende gewicht is geweest. De verdachte heeft door zijn handelen actief deelgenomen aan de feitelijke handelingen die bij de pinautomaat plaatsvonden en dat maakt dat de verdachte er blijk van heeft gegeven opzet te hebben gehad op het medeplegen van de straatroof. De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen van de straatroof dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Strafverzwarende omstandigheid ‘medeplegen van het wapengebruik door de schutter, met de dood ten gevolge hebbend’.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van medeplegen van de verdachte ten aanzien van het wapengebruik door de schutter op de Volkswagen Golf.
De rechtbank stelt voorop dat het medeplegen van een strafbaar feit bewezen kan worden verklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal ook dan van voldoende gewicht, voldoende significant, moeten zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aan de vereisten voor medeplegen voldaan.
Uit het dossier volgt dat de politie heeft gerelateerd dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat er contact is geweest vanuit de Skoda Fabia met de schutter. Weliswaar is het zeer wel denkbaar en derhalve niet uitgesloten dat één of meerdere van de inzittenden van de Skoda Fabia contact heeft/hebben gezocht met de schutter via een datasessie, maar op grond van het dossier is niet komen vast te staan dat er daadwerkelijk actief contact is geweest.
Als dat contact er wel al zou zijn geweest, blijkt evenmin uit het dossier door wie en met wie het contact heeft plaatsgevonden, op welke manier dat is gebeurd, wat de inhoud daarvan is geweest en of de overige inzittenden daarvan op de hoogte waren. Uit vaste rechtspraak volgt bovendien dat enkele wetenschap en zelfs instemming niet voldoende zijn om tot medeplegen te kunnen komen. Daar komt nog bij dat dit alles dan in een zeer korte tijdspanne van slechts enkele minuten zou moeten hebben plaatsgevonden.
Nu niet kan worden vastgesteld dat er daadwerkelijk contact is geweest en gelet op hetgeen hiervoor overigens is overwogen, kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden vastgesteld dat de verdachte enige bijdrage, laat staan een bijdrage van voldoende gewicht, heeft geleverd aan het wapengebruik door de schutter op de auto. De rechtbank is van oordeel dat daar simpelweg onvoldoende bewijs voor is in het dossier.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de schutter niet is komen vast te staan.
De verdachte kan derhalve niet worden aangemerkt als medepleger van hetgeen strafverzwarend ten laste is gelegd onder feit 3, te weten het wapengebruik door de schutter met de dood van [slachtoffer01] ten gevolge hebbend en zal daarom daarvan partieel worden vrijgesproken.