ECLI:NL:RBROT:2023:11746

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
10/318858-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen van moord en poging tot moord, maar veroordeling voor voorhanden hebben van een Glock vuurwapen

In de zaak tegen de verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen in 2003, heeft de rechtbank Rotterdam op 14 december 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van moord, poging tot moord en het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten 1, 2 en 3, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de schutter was. De rechtbank concludeerde dat de getuigenverklaringen en camerabeelden niet voldoende bewijs boden om de verdachte als dader aan te wijzen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan het voorhanden hebben van een Glock vuurwapen en munitie, wat bewezen werd door DNA-materiaal van de verdachte op het wapen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 8 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De benadeelde partijen, waaronder de ouders en broer van het slachtoffer, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte was vrijgesproken van de ernstige beschuldigingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/318858-21
Datum uitspraak: 14 december 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum01] 2003,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [woonplaats01] ,
verblijvende op het adres:
[verblijfadres01] , [postcode02] te [verblijfplaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd in het [detentielocatie01] ,
raadsman mr. J.E.F.K. Liauw, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzittingen

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 7 en 9 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mr. M.L. Goudzwaard en mr. E.E. van Veen hebben gevorderd:
  • partiële vrijspraak van het onder 1 en 2 impliciet primair ten laste gelegde (moord en poging tot moord) en het ten laste gelegde ‘medeplegen’ onder 1 en 2;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair (doodslag), onder 2 impliciet subsidiair (poging tot doodslag), onder 3 (voorhanden hebben Ceska Zbrojovka) en onder 4 (voorhanden hebben Glock en geschikte munitie) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feiten 1, 2 en 3
4.1.1.
Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben verzocht om de verdachte partieel vrij te spreken van de ten laste gelegde ‘voorbedachte raad’ en het ‘medeplegen’ onder de feiten 1 en 2.
De officieren van justitie hebben betoogd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een veroordeling te komen voor de doodslag op [slachtoffer01] (hierna: [slachtoffer01] ) (onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegd), de poging tot doodslag van de overige inzittenden van de Volkswagen Golf, te weten [slachtoffer02] , [slachtoffer03] en [slachtoffer04] (onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegd), het bezit van een Ceska Zbrojovka vuurwapen (hierna: CZ) op 11 oktober 2021 (onder 3 ten laste gelegd) en het bezit van een Glock vuurwapen en munitie op 24 november 2021 (onder 4 ten laste gelegd).
Zij komen tot dit standpunt op basis van de volgende bewijsmiddelen in het dossier.
De (historische) gegevens van/in de telefoon van de verdachte, de getuigenverklaringen van [getuige01] , [getuige02] en de omwonenden van de [staatnaam01] , de herkenning van de verdachte op de camerabeelden, het aantreffen van de doorgeladen Glock, de North Face jas en een Alexander McQueen-schoenendoos in de woning van de verdachte, het schotrestenonderzoek, de onderling gevoerde gesprekken, verzonden berichten en contacten, het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) waarin is vastgesteld dat [slachtoffer01] door een kogel om het leven is gekomen, de bevindingen naar aanleiding van het forensisch opsporingsonderzoek in de [staatnaam01] , het NFI-rapport munitieonderzoek, waaruit volgt dat verwacht wordt dat de hulzen die zijn aangetroffen in de [staatnaam01] zijn afgevuurd met een CZ-wapen, het bij de Glock behorende wapenproces-verbaal en het DNA-onderzoek aan de Glock.
De officieren van justitie hebben daarbij aangevoerd dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op de hoogte was van de beroving die zich voorafgaand aan de schietpartij heeft afgespeeld. Er was sprake van een ripdeal, waarna de daarop volgende achtervolging slechts vijf minuten heeft geduurd. Bij die achtervolging volgden de auto’s elkaar met grote snelheid en door nauwe straatjes. De inzittenden van de Skoda Fabia, zijnde de medeverdachten [medeverdachte01] , [medeverdachte02] , [medeverdachte03] , [medeverdachte04] en [medeverdachte05] , zijn heel goed bekend met de wijk waarin zij reden en zij kennen daar de weg. Dat maakt dat zij op het juiste moment in tegengestelde richting de [staatnaam01] in reden, waar de verdachte klaar stond. De verdachte was immers al in een woning aan de [staatnaam01] aanwezig en had kennelijk een wapen voorhanden.
Uit de camerabeelden en het overige in het dossier volgt dat de schietpartij heeft plaatsgevonden in een smal straatje, waar eenrichtingsverkeer geldt en waarbij de verdachte op korte afstand op de Volkswagen Golf heeft geschoten. Gelet op de inschotbeschadigingen die zijn aangetroffen in de Volkswagen Golf, heeft hij geschoten ter hoogte van het passagierscompartiment. Door op die manier te handelen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat één van de inzittenden van de Volkswagen Golf dodelijk geraakt zou worden, hetgeen ook is gebeurd. Aangezien uit het dossier blijkt dat de verdachte zes schoten heeft gelost, heeft hij daarmee ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat meerdere inzittenden dodelijk geraakt zouden worden.
4.1.2.
Beoordeling
Anders dan de officieren van justitie is de rechtbank – met de verdediging – van oordeel dat de verdachte van de ten laste gelegde feiten onder 1, 2 en 3 moet worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen direct bewijs bevat dat moet leiden tot de conclusie dat de verdachte de schutter is geweest. Hieronder zal worden besproken waarom de rechtbank ook op basis van het andere (indirecte) bewijs niet tot een bewezenverklaring komt.
Getuigenverklaringen
Op 11 oktober 2021 omstreeks 22:45 komt de politie ter plaatse aan de [staatnaam01] in Rotterdam, naar aanleiding van een schietincident dat daar heeft plaatsgevonden. Zij spreekt daar met een aantal getuigen. Die getuigen hebben verklaard dat zij schoten hebben gehoord, twee auto’s hebben gezien die tegen de richting in hebben gereden en een jongen zou daar achteraan hebben gerend, dan wel gelopen. Ook zouden sommigen van hen hebben gezien dat die jongen een vuurwapen in zijn rechterhand had. Vervolgens lopen de beschrijvingen van deze jongen door de getuigen uiteen. De getuigen [getuige03] , [getuige04] en [getuige05] verklaren dat de jongen geheel in het donker gekleed was en een capuchon droeg. Getuige [getuige06] verklaart dat de jongen een grijze broek aan had met zwarte bovenkleding met een capuchon. Getuige [getuige07] verklaart dat de persoon lichtgrijze bovenkleding droeg met een capuchon en een donkere broek. De getuige [getuige08] verklaart dat de jongen witte schoenen, mogelijk van het merk Nike, een zwarte trainingsbroek en een grijs bomberjack met een capuchon droeg. Aangever [slachtoffer02] heeft verklaard dat hij zag dat een jongen
readystond op de hoek en dat hij volledig in het zwart gekleed was. Overige getuigen hebben geen (duidelijke) omschrijving kunnen geven van de schutter.
Later in het onderzoek zijn ook de getuigen [getuige02] en [getuige01] gehoord. Zij hebben beiden verklaard dat zij op 11 oktober 2021 in de avond samen met de verdachte aanwezig waren in de woning van de vriendin van [getuige02] aan de [adres02] in Rotterdam. Getuige [getuige01] merkte pas na een tijdje dat de verdachte weg was. De getuige [getuige02] heeft verklaard dat hij ten tijde van het schietincident in slaap gevallen was en dat de verdachte – ook wel ‘ [naam01] ’ genoemd – weg was toen hij wakker werd. [getuige01] had toen tegen hem gezegd dat de verdachte gebeld was door zijn moeder en weg was gegaan.
Camerabeelden
Op camerabeelden die in de avond van 11 oktober 2021 vanaf 22:22 uur zijn opgenomen van de West-Pietermanstraat, de Koolzaadstraat, basisschool ‘De Akkers’ en de Strevelsweg-Jagerslaan, is het volgende te zien. Allereerst is zichtbaar hoe de Skoda Fabia met kenteken [kenteken01] en de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken02] met hoge snelheid over de West-Pietermanstraat in de richting van de Dubbelstraat rijden. Omstreeks 22:23 uur is te horen dat er veel gas wordt gegeven door één of beide voertuigen en drie seconden later verdwijnen de voertuigen uit beeld. Twee seconden daarna is te horen dat er wordt getoeterd en direct daaropvolgend zijn zes doffe knallen te horen. Rond 22:24 uur is een persoon ‘V1’ te zien die op de Dubbelstraat rent. Hij komt vanaf de richting van de [staatnaam01] en rent de West-Pietermanstraat in. V1 heeft het volgende signalement: een donkere jas met een wit embleem ter hoogte van de linkerborst, een capuchon over het hoofd, een lichtkleurige broek en donkere schoenen. Verder is te zien dat V1 in zijn rechterhand een voorwerp vasthoudt dat licht uitstraalt, vermoedelijk een telefoon. V1 loopt omstreeks 22:27 uur vanaf de Oostendamstraat de Koolzaadstraat in en op dat moment is een aanvullend signalement zichtbaar: het betreft een man met een donkere huidskleur en kort zwart haar, hij heeft een zwarte jas aan met een wit embleem op de linkerborst, zijn capuchon is niet meer over zijn hoofd, hij draagt een lichtgrijze joggingbroek met zwarte strepen aan de zijkant en zwarte schoenen. V1 rent vervolgens de Koolzaadstraat in. Op de camerabeelden van de Koolzaadstraat passeert niemand de camera tussen het moment dat de Volkswagen Golf de camera passeert rond 22:23 uur en het moment dat V1 de camera passeert rond 22:27 uur. Omstreeks 22:28 uur komt V1 in beeld op de Strevelsweg. Hij komt vanaf de Meekrapstraat, steekt in versnelde pas de Strevelsweg over en loopt de Jagerslaan in. Op dat moment is goed te zien dat hij een lichtkleurig shirt/trui onder zijn zwarte jas draagt en hij kijkt, voordat hij uit het beeld verdwijnt, kort in de richting van de camera. Rond 22:29 uur wordt een persoon ‘G1’ waargenomen die over het schoolplein van basisschool ‘De Akkers’ loopt, komend uit de richting van de Sikkelstraat en lopend in de richting van de Strevelsweg. G1 heeft het volgende signalement: halflang haar, een lichtkleurige jas, een lichtkleurig shirt/vest onder de jas en een donkere broek. Vervolgens is een paar seconden later te zien dat V1 over het schoolplein van basisschool ‘De Akkers’ loopt, komend uit de richting van de Strevelsweg en lopend in de richting van de Sikkelstraat. Op de beelden is zichtbaar dat de schoenen van V1 aan de achterzijde wit zijn. Zes seconden later rent V1 het schoolplein af en de Sikkelstraat in. Hij gaat de eerste zijstraat, de Zeisstraat, linksaf en verdwijnt daarna uit beeld.
Herkenningen
De beelden waarop V1 te zien is, zijn getoond tijdens de uitzending van Opsporing Verzocht op 23 november 2021. Diezelfde avond meldt de moeder van [slachtoffer01] bij de politie dat een aantal personen in haar omgeving V1 hebben herkend als zijnde ‘ [naam02] ’: een achttienjarige Antilliaanse jongen, die aan de [straatnaam01] in Rotterdam zou wonen met zijn moeder en zus en in april jarig zou zijn. Ze heeft daarbij foto’s toegestuurd ter onderbouwing dat het om [naam02] gaat. Op één foto staat [naam02] met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, maar er zijn ook foto’s waarop hij een North Face jas of Alexander McQueen schoenen draagt. Een zoekslag in het bedrijfsprocessensysteem van de politie heeft uitgewezen dat [naam02] de verdachte betreft, mede gelet op de sterke gelijkenissen tussen de verdachte en de persoon op de foto’s. Getuige [getuige09] is door de politie gehoord en heeft verklaard dat zij de persoon op de beelden van de uitzending van Opsporing Verzocht in eerste instantie herkende aan zijn loopje: ‘een beetje huppelend, maar ook normaal erin’. Toen ze daarna een foto van zijn gezicht zag, wist ze zeker dat ze die persoon herkende. Ze heeft bij hem op school gezeten en ze kent hem van buiten. Ze weet dat deze persoon [naam02] heet, zijn bijnaam zou ‘ [naam01] ’ zijn en hij zou gebruik maken van de Snapchatnaam [naam03] (afbeelding [afbeelding01] ) [naam04] (afbeelding getal [afbeelding02] ). Uit het onderzoek van de politie is gebleken dat een zoekslag met de telefoonnummers die worden toegeschreven aan de verdachte een Telegramprofiel ‘ [naam03] ’ en een Snapchataccount ‘ [accountnaam01] ’ opleverden. Daarnaast is een TikTok-profiel met de naam ‘ [profielnaam01] ’ gevonden, waarbij op de profielfoto een jongen staat afgebeeld, die sterk op de verdachte lijkt.
Uit politieonderzoek naar de camerabeelden volgt dat V1 een jas draagt met een logo dat past bij een North Face jas en dat de persoon donkerkleurige lage schoenen draagt met aan de achterzijde een licht vlak, passend bij Alexander McQueen schoenen. Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte werd een North Face jas aangetroffen – met daarin een doorgeladen Glock – en een lege Alexander McQueen-schoenendoos. Uit het onderzoek van de politie blijkt dat het soort schoenen die passen bij de schoenendoos, ook het type schoenen is dat de verdachte aan heeft op de foto’s die op zijn sociale media staan en die V1 draagt op de beelden.
Historische gegevens
Uit het onderzoek naar de historische gegevens van het telefoonnummer dat door de politie wordt toegeschreven aan de verdachte, blijkt dat de telefoon van de verdachte op 11 oktober 2021 omstreeks 22:25 uur een zendmast aanstraalt die de [staatnaam01] in het bereik heeft. Het telefoonnummer werd op dat moment tweemaal gebeld door een nummer dat door de politie wordt toegeschreven aan [naam05] , de broer van medeverdachte [medeverdachte05] . Uit het dossier blijkt voorts dat het nummer in gebruik bij de verdachte vanaf kort na het schietincident rond 22:33 uur niet meer gebruikt is, terwijl het daarvoor dagelijks werd gebruikt.
Onderzoek North Face jas
De tijdens de doorzoeking in de woning van de verdachte aangetroffen North Face jas is in beslag genomen en door het NFI onderzocht op schotresten. Op de mouwen van die jas zijn schotresten aangetroffen. Uit het vergelijkend onderzoek van de schotresten op de jas met de samenstelling van de munitie in de aangetroffen hulzen op de straat op de plaats delict volgt dat het even waarschijnlijk is dat de deeltjes dezelfde, dan wel (een) verschillende bron(nen) van herkomst hebben. Uit het vergelijkend onderzoek van de schotresten op de jas met de Glock, die is aangetroffen in de jaszak, volgt dat het iets waarschijnlijker is dat deze deeltjes verschillende bronnen van herkomst hebben, dan dezelfde bron van herkomst.
Tapgesprekken
In het kader van het onderzoek zijn taps aangesloten en meerdere gesprekken opgenomen. In diverse gesprekken wordt gesproken over de persoon ‘ [naam06] ’ en ‘ [naam04] ’ als zijnde de schutter. Daarbij is in verschillende gesprekken versluierd taalgebruik opgenomen, zoals ‘dat ding’, dat zou kunnen wijzen op het gebruik dan wel bezit van vuurwapens.
Verklaringen van de verdachte
Tijdens zijn verhoren bij de politie heeft de verdachte zich voornamelijk op zijn zwijgrecht beroepen. Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat een vuurwapen is gevonden in zijn jas en tegen de politiële inwinner op de luchtplaats heeft de verdachte gezegd dat hij [naam06] / [naam03] heet en dat hij erbij was toen er werd geschoten.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de hiervoor weergegeven feiten en bewijsmiddelen dat de verdachte op 11 oktober 2021 in de avond, rond het tijdstip van het schietincident, in de buurt is geweest van de plaats van het misdrijf. Zijn telefoon straalde daar in de buurt een zendmast aan, de getuigen [getuige02] en [getuige01] hebben verklaard dat zij tezamen met de verdachte in de woning aan de [adres02] aanwezig waren en dat de verdachte op een gegeven moment weg was en de verdachte heeft zelf tegen de politiële inwinner verteld bij de plaats van het misdrijf te zijn geweest.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de persoon die op de beelden te zien is, te weten V1, ook de verdachte is.
De rechtbank gaat er, gelet op hetgeen hiervoor is opgenomen, van uit dat de verdachte degene is die op de beelden te zien is.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de verdachte ook de schutter is geweest.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de voornoemde feiten en omstandigheden wel in enige mate belastend zijn voor de verdachte, is daarmee nog niet komen vast te staan dat de verdachte ook daadwerkelijk de schutter is geweest. Dat de verdachte rond het tijdstip van het schietincident in de buurt van de plaats delict is geweest kan immers niet automatisch tot de conclusie leiden dat de verdachte ook de schutter is geweest. Gelet op de verschillende beschrijvingen door de getuigen van de vermoedelijke schutter en de persoon die zij lopend dan wel rennend hebben waargenomen, is de rechtbank van oordeel dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat al deze getuigen dezelfde persoon hebben gezien. Dat de verdachte tot op zekere hoogte in sommige van die beschrijvingen zou kunnen passen, maakt dat niet anders. Daarbij komt dat er geen beelden aanwezig zijn waarop de schutter al schietend te zien is. Daarnaast heeft de rechtbank aan de hand van de beelden die zich in het dossier bevinden niet zelf kunnen vaststellen of de persoon op die beelden daadwerkelijk een jas van het merk North Face draagt en is het onderzoek aan de aangetroffen North Face jas in de woning van de verdachte niet voldoende duidend gebleken.
Het voorgaande brengt met zich dat voor de rechtbank niet onomstotelijk vast is komen te staan dat degene die op de beelden zichtbaar is, ook de schutter is geweest.
Uit het technisch onderzoek op de plaats van het misdrijf zijn evenmin aanwijzingen gekomen die naar de verdachte hebben geleid. Daarnaast is het gebruikte vuurwapen nimmer aangetroffen. Gelet daarop kan naar het oordeel van de rechtbank ook geen directe link worden gelegd tussen de aangetroffen hulzen op de plaats delict en het gebruikte vuurwapen.
De rechtbank acht het enkele gegeven dat een persoon in opgenomen gesprekken de bijnamen van de verdachte heeft genoemd als degene die geschoten heeft, onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Niet is immers gebleken dat deze persoon de verdachte daadwerkelijk heeft zien schieten en bovendien is onbekend hoe deze persoon aan die informatie zou zijn gekomen, waardoor de betrouwbaarheid daarvan niet kan worden vastgesteld. De rechtbank is voorts van oordeel dat het versluierde taalgebruik in de tapgesprekken tussen de verdachte en zijn moeder en tussen de broer van de verdachte en de moeder van de verdachte, ook in samenhang met het overige in het dossier, eveneens onvoldoende is om te kunnen concluderen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de schutter is geweest. Er waren immers kennelijk ook andere personen in de buurt van de plaats van het misdrijf die gelegenheid hadden en nader onderzoek naar die personen is uitgebleven.
De conclusie moet zijn dat er verdachte omstandigheden zijn die wijzen in de richting van de verdachte als de schutter, maar dat daaruit – ook als deze omstandigheden in onderling verband en samenhang worden bezien – niet met de vereiste mate van zekerheid kan worden afgeleid dat de verdachte de schutter was.
4.1.3.
Tussenconclusie
Het voorgaande betekent dat de feiten 1, 2 en 3 niet bewezen kunnen worden. De verdachte zal daarvan derhalve worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 4
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het voorhanden hebben van de Glock en de (daarvoor geschikte) munitie gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.2.
Beoordeling
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van ‘een meer of mindere mate’ van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de exacte locatie daarvan. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad (vgl. HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5992).
Op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIstelt de rechtbank vast dat DNA-materiaal van de verdachte op zowel het pistool als op de patroonhouder is aangetroffen. Onder meer werd aan de buitenzijde van de patroonhouder van het pistool en het overige deel van de patroonhouder het DNA-materiaal van de verdachte aangetroffen. De verdachte heeft hier geen verklaring voor gegeven. De verdachte heeft wel bij de rechter-commissaris verklaard dat het vuurwapen dat hij had in zijn eigen jas gevonden is.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verdachte het pistool (met daarin munitie) op enig moment in handen heeft gehad, hij zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen en de munitie en hij ook de feitelijke beschikkingsmacht daarover kon uitoefenen.
De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een pistool en munitie.
4.3.
Conclusie
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Bewezen is dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierna opgenomen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
4.
hij op 24 november 2021 te Rotterdam een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 van Categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi-automatisch) pistool, van het merk Glock, model 19 Gen 4, kaliber 9 millimeter zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 14 kogelpatronen van het kaliber 9 millimeter, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte heeft de politie een doorgeladen pistool aangetroffen. In het pistool bevond zich een patroonhouder die gevuld was met dertien kogelpatronen en er was één kogelpatroon aanwezig in de kamer van het wapen. Het pistool was daarom klaar voor direct gebruik. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een doorgeladen vuurwapen en (bijbehorende) munitie.
De rechtbank acht het zeer zorgelijk dat de verdachte een doorgeladen vuurwapen in zijn woning, waar ook overige familieleden wonen, heeft bewaard.
Het ongecontroleerd bezit van vuurwapens kent geen ander doel dan het toebrengen van ernstige schade aan anderen en/of de maatschappij. Het bezit daarvan brengt onder burgers gevoelens van onveiligheid teweeg en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het is algemeen bekend dat vuurwapenbezit niet zelden leidt tot het (ondeskundig) gebruik ervan, met alle ernstige gevolgen voor anderen. Daarbij bestaat tevens een groot risico dat onschuldige omstanders worden getroffen. Bovendien zorgt ook reeds het enkele bezit van een vuurwapen in de samenleving niet alleen voor gevoelens van angst en onveiligheid, maar wordt dit ook als schokkend ervaren. Gelet op de toename van het vuurwapenbezit en het hoge gevaarzettend karakter daarvan, dient daartegen daarom streng te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van de Reclassering Nederland (hierna ook: de reclassering), gedateerd 14 december 2022. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – het volgende in.
De verdachte kwam ondanks zijn jonge leeftijd al diverse keren met politie en justitie in aanraking, maar nooit voor een delict in confrontatie met een ander en nooit voor een delict van deze ernst. De verdachte heeft zich niet als volwassene gevestigd in de maatschappij. Er is geen sprake van een school- dan wel werkcarrière, een legitieme inkomstenbron en een vast inschrijf- of verblijfadres. Ook andere praktische zaken zijn nog niet geregeld. Er is sprake van een negatief sociaal netwerk en een criminele levensstijl. Er zijn vermoedens van een lichte verstandelijke beperking, beperkt moreel denkvermogen en een pro-criminele attitude. De verdachte heeft veel wapengeweld meegemaakt en hij lijkt dit genormaliseerd te hebben. De reclassering stelt vast dat belangrijke informatie betreffende het functioneren van de verdachte ontbreekt en dat verdiepend psychologisch onderzoek noodzakelijk is. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog, evenals het risico op letselschade. Het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering ziet na het invullen van het wegingskader adolescentenstrafrecht zowel redenen als sterke contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht, zoals de voorgeschiedenis met politie en justitie, het mislukken van eerdere justitiële sancties, het kiezen voor een criminele levensstijl en de trots op (de winst uit) criminele activiteiten, waaronder zijn status. De reclassering concludeert dat meer informatie, zoals informatie over de justitiële voorgeschiedenis en de gedragingen als het gaat om het bestaan van psychopathische trekken, nodig is om tot een beter gewogen eindoordeel te komen betreffende toepassing van het jeugdstrafrecht. Met de nu beschikbare informatie kan de reclassering niet adviseren of interventies en/of toezicht nodig zijn.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De raadsman heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen, gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte – ten tijde van het ten laste gelegde was hij slechts enkele maanden achttien jaar oud – het feit dat hij nog naar school ging en hij bij zijn moeder thuis woonde. De raadsman stelt zich op het standpunt dat de verdachte op basis van het wegingskader adolescentenstrafrecht en met het oog op de toekomst meer baat zou hebben bij de toepassing van het jeugdstrafrecht, mede gelet op het gedrag van de verdachte en zijn mogelijke beïnvloedbaarheid.
De conclusies van de reclassering worden gedragen door haar bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt die conclusies over en maakt die tot de hare. Er zijn weliswaar enkele indicaties om het jeugdstrafrecht toe te passen, maar vooral ook sterke contra-indicaties voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank zal om die reden dan ook niet het jeugdstrafrecht toepassen.
Gezien de aard en ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Als strafverzwarende omstandigheden acht de rechtbank van belang dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor het voorhanden hebben van het vuurwapen heeft genomen en het kwalijke daarvan niet lijkt in te zien, evenals het feit dat het pistool was doorgeladen.
De rechtbank constateert ambtshalve een overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak. De verdachte is in de onderhavige zaak op 25 november 2021 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn van twee jaar aangevangen.
Tussen 25 november 2021 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van twee jaar en tweeënhalve week. Nu in deze zaak wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van tweeënhalve week. Nu slechts sprake is van een relatief geringe overschrijding van de redelijke termijn, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan deze termijnoverschrijding consequenties te verbinden, anders dan de enkele constatering dat de termijn in lichte mate is overschreden.
De rechtbank legt een aanzienlijk lagere straf op dan de onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar die de officieren van justitie hebben geëist, met name omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vorderingen benadeelde partijen

Als benadeelde partijen hebben zich de volgende personen in het geding gevoegd.
[benadeelde partij01] , de moeder van de overleden [slachtoffer01] , ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 18.650,20 aan materiële schade en
€ 35.000,- aan immateriële schade, te weten € 15.000,- aan shockschade en € 20.000,- aan affectieschade.
[benadeelde partij02] , de vader van de overleden [slachtoffer01] , ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 208,95 aan materiële schade en € 35.000,- aan immateriële schade, te weten € 15.000,- aan shockschade en € 20.000,- aan affectieschade.
[benadeelde partij03] , de broer van de overleden [slachtoffer01] , ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.500,- aan immateriële schade, te weten affectieschade.
[benadeelde partij04] , de zus van de overleden [slachtoffer01] , ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.500,- aan immateriële schade, te weten affectieschade.
[benadeelde partij05] , de vriendin van de overleden [slachtoffer01] , ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 370,48 aan materiële schade en
€ 30.000,- aan immateriële schade, te weten € 10.000,- aan shockschade en € 20.000,- aan affectieschade.
[benadeelde partij06] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Beoordeling
De rechtbank wil allereerst opmerken dat zij zich realiseert dat het zeer onbevredigend voor de nabestaanden is dat er geen antwoorden zijn gekomen op de voor hen belangrijke vraag: ‘Waarom?’. In het kader van de beoordeling van de strafzaak kan de rechtbank evenmin een antwoord verschaffen op die vraag. Aan de nabestaanden is groot en onherstelbaar leed toegebracht. Dit is treffend tot uitdrukking gebracht in de aangrijpende slachtofferverklaring die ter terechtzitting van 7 november 2023 door de moeder van [slachtoffer01] is voorgelezen en in de toelichtingen bij de ingezonden vorderingen van de overige naasten van [slachtoffer01] .
Nu de verdachte van de ten laste gelegde feiten onder 1 en 2 zal worden vrijgesproken, leidt dat er automatisch toe dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet kunnen worden toegewezen. De benadeelde partijen zullen derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen. In deze procedure wordt aldus over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] , [benadeelde partij03] , [benadeelde partij04] , [benadeelde partij05] en [benadeelde partij06] niet-ontvankelijk in de vorderingen;
veroordeelt de benadeelde partijen [benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] , [benadeelde partij03] , [benadeelde partij04] , [benadeelde partij05] en [benadeelde partij06] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. A. Hello en D. van Dooren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.M. van der Vleuten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 11 oktober 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer01] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel in/door de rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer01] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer01] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 11 oktober 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, (een) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer02] en/of [slachtoffer04] en/of [slachtoffer03] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels naar en/of in de richting van die [slachtoffer02] en/of [slachtoffer04] en/of [slachtoffer03] , althans op/in de richting van een auto waarin die [slachtoffer02] en/of [slachtoffer04] en/of [slachtoffer03] zich bevond(en), heeft afgeschoten en/of afgevuurd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
hij op of omstreeks 11 oktober 2021 te Rotterdam een wapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van Categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi-)automatisch vuurwapen (pistool) van het kaliber 9mm Parabellum, merk Ceska Zbrojovka, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 24 november 2021 te Rotterdam een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 van Categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi-automatisch) pistool, van het merk Glock, model 19 Gen 4, kaliber 9 millimeter zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en/of (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 14 kogelpatronen van het kaliber 9 millimeter, voorhanden heeft gehad.