ECLI:NL:RBROT:2023:11716

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
10.132014.23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal van een auto en inrijden op een politiebureau met poging tot doodslag

Op 13 december 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 26 mei 2023 een bestelbus heeft gestolen en vervolgens met deze bus op het politiebureau Zuidplein is ingereden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde, ondanks zijn verweer dat hij ten tijde van de feiten in een toestand van dissociatie verkeerde. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de risico's van zijn handelen, aangezien hij met hoge snelheid het politiebureau binnendrong zonder te weten of er mensen aanwezig waren. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, maar dit sluit zijn strafbaarheid niet uit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die de schade door de diefstal en de vernieling van het politiebureau heeft geleden. De vordering van de Nationale Politie Eenheid Rotterdam is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet rechtstreeks verband hield met de bewezen feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.132014.23
Datum uitspraak: 13 december 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres01] ,
raadsman mr. G.A. Dorsman, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 november en 1 december 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.E.I Steen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van zowel het onder 1 en 2 ten laste gelegde als de onder 3 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek van voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
  • afwijzing van de vordering van de benadeelde partij Nationale Politie Eenheid Rotterdam;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01] tot een bedrag van
€ 8.957,50 aan materiële schade (zijnde de posten voertuig [kenteken01] , gereedschapskist, mobiele telefoon en kosten openbaar vervoer) en toewijzing van € 1.000,- aan immateriële schade, het geheel met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt van de verdediging
Bij de verdachte was ten tijde van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde sprake van een toestand van dissociatie. Van bewust opzet op het plegen deze feiten was dan ook geen sprake. Verder is van belang dat niet is gebleken dat er personen daadwerkelijk in gevaar zijn geweest.
Ook had het voor de politie, toen de verdachte op straat werd gezet, duidelijk moeten zijn dat hij niet aan zijn lot overgelaten mocht worden. Dat geldt te meer, nu de verdachte enige tijd rondom het bureau heeft gehangen en in het zicht van beveiligingscamera’s een bestelbus heeft gepakt en daarmee het bureau is binnengereden. De politie heeft, door niets te doen, haar zorgplicht geschonden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vat de hiervoor genoemde verweren met betrekking tot het ontbreken van opzet op als verweren tot vrijspraak van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
Op 26 mei 2023, omstreeks 19.00 uur, werd de verdachte heengezonden, nadat hij eerder die dag was aangehouden voor overtreding van de Algemene Plaatselijke Politieverordening. Omdat de verdachte weigerde het politiebureau te verlaten, werd hij via de garage naar buiten begeleid, waarna de verdachte zich in de omgeving van de uitgang van de garage bleef ophouden. Aldaar voelde de verdachte onder meer aan gesloten portieren van geparkeerde auto’s.
Op diezelfde dag, eveneens omstreeks 19.00 uur, parkeerde de aangever [aangever01] zijn bestelbus aan de achterzijde van het politiebureau. De sleutel zat nog in het contactslot en de motor bleef draaien toen de aangever zijn bestelbus verliet om zijn aldaar gelegen kantoor binnen te gaan. Kort daarop zag de aangever dat er een man – naar later bleek de verdachte – achter het stuur in de bestelbus zat en dat deze man wegreed.
Met de bestelbus reed de verdachte richting de ingang van de garage van het politiebureau. Aldaar minderde hij vaart voor een fietser die tussen hem en de ingang van de garage stond. Daarna reed de verdachte door het gesloten toegangshek van de garage. Hierbij klapten de toegangsdeuren uit de rails. De verdachte reed zonder te stoppen verder de garage in. Hij kwam uiteindelijk tot stilstand tegen een muur achter de personeelsingang, waar hij ook doorheen was gereden. Deze gang van zaken is vastgelegd op beveiligingscamera’s die aan het politiebureau zijn bevestigd, en die ter terechtzitting door de rechtbank zijn bekeken.
Niet ter discussie staat dat de verdachte in de bestelbus is gestapt en daarmee is weggereden. Dat de verdachte dat opzettelijk heeft gedaan, blijkt uit zijn handelen kort daarvoor. De verdachte bleef, nadat hij uit het politiebureau was gezet, rondhangen in de nabije omgeving en voelde aan portieren van auto’s die daar geparkeerd stonden. Dat de verdachte op zoek was naar een auto om te stelen, wordt bevestigd doordat hij achter het stuur van een niet afgesloten bestelbus plaatsnam en daarmee wegreed. De rechtbank acht gelet daarop wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de bestelbus van de aangever [aangever01] .
Dat de verdachte met de bestelbus het politiebureau is binnengereden staat ook niet ter discussie. Ook dat heeft de verdachte opzettelijk gedaan. Hij reed immers na de diefstal doelbewust naar de ingang van de garage van het politiebureau. Vervolgens minderde hij vaart vanwege een fietser die zich voor de ingang van de garage bevond, om daarna weer snelheid te maken en door de gesloten toegangsdeuren van de garage te rijden. Nadat hij zijn snelheid nog had verhoogd, reed hij door de garage door naar de personeelsingang. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk het politiebureau Zuidplein heeft beschadigd.
Met zijn handelen heeft de verdachte aanwezigen die in de garage en in het personeelsverblijf van het bureau aanwezig hadden kunnen zijn in groot gevaar gebracht. De verdachte kon immers, toen hij via het toegangshek de garage binnenreed, van buitenaf niet zien of zich al dan niet personen achter deze toegang bevonden. Dat dit heel wel mogelijk was, blijkt uit het feit dat de deur naar het arrestantenverblijf zich in de garage bevindt en dat arrestanten, begeleid door arrestantenverzorgers doorgaans het politiebureau verlaten via dat toegangshek, zoals de verdachte daarvoor zelf ook had gedaan onder begeleiding van vier agenten.
Verder bevonden zich achter het kozijn van het personeelsverblijf, waar de verdachte binnenreed en uiteindelijk tot stilstand kwam, de toiletten en daar loopt politiepersoneel geregeld in de gang.
Ook dit feit heeft de verdachte opzettelijk begaan. De verdachte heeft er bewust voor gekozen om met de bestelbus een politiebureau met hoge snelheid binnen te rijden, zonder dat hij wist of er al dan niet personen in de garage of de personeelsruimte aanwezig waren, terwijl hij wel wist dat dat een reële mogelijkheid was. Daardoor heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn handelen tot de dood van meerdere personen zou leiden.
De verweren worden verworpen.
Conclusie
Bewezen is het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 26 mei 2023 te Rotterdam
een bestelbus, die aan [aangever01] toebehoorde heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op 26 mei 2023 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw, te weten
politiebureau Zuidplein
dat aan de politie Rotterdam of de gemeente Rotterdam,
in elk geval aan een ander toebehoorde heeft beschadigd, door
met een bestelbus met onverminderde snelheid door de poort/hekken van het
genoemde politiebureau en tegen de pui van
de dienstingang van het politiebureau te rijden;
3
hij op 26 mei 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
in het politiebureau Zuidplein aanwezige politiemedewerker(s) en/of
bezoeker(s)
opzettelijk van het leven te beroven,
met een bestelbus met hoge/onverminderde snelheid en/of een verhoogd toerental
door de /hekken van het genoemde politiebureau en vervolgens door de
garage en tegen de pui van de dienstingang van het politiebureau heeft
gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
diefstal;
2.
opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
3.
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Standpunt van de verdediging
Zoals hiervoor onder 4 weergegeven, heeft de verdediging betoogd dat er geen sprake is van opzet ten aanzien van de thans bewezen verklaarde feiten omdat er bij de verdachte ten tijde van het begaan van deze feiten sprake was van een tijdelijke periode van dissociatie.
Oordeel van de rechtbank
Nu de opzet van de verdachte op bewezen verklaarde feiten is vastgesteld, dient, gelet op het standpunt van de verdediging, gekeken te worden naar de mate van toerekenbaarheid aan de verdachte.
Door de psycholoog [naam01] is, namens het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), omtrent de verdachte op 21 september 2023 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt, voor zover hier van belang en kort weergegeven, het volgende in.
Ten tijde van de thans bewezen verklaarde feiten lijkt er bij de verdachte sprake geweest te zijn van een periode van dissociatie, met als gevolg een discontinuïteit in de zelfbeleving en in het gevoel van zelfcontrole, met hiermee samenhangende veranderingen in affect, gedrag, bewustzijn, geheugen, waarneming en cognitie. Of dit fenomeen inderdaad heeft plaatsgevonden ten tijde van de feiten kan achteraf niet met honderd procent zekerheid worden vastgesteld, maar aangezien alternatieve verklaringen veel minder waarschijnlijk zijn, is een periode van dissociatie de meest waarschijnlijke optie.
De psycholoog stelt dat de dissociatie verdachtes gedragskeuzes en gedragingen lijkt te hebben beïnvloed ten tijde van de thans bewezen verklaarde feiten. Dit leidt tot het advies om het ten laste gelegde in verminderde mate dan wel in het geheel niet toe te rekenen.
Het is zeer lastig om achteraf een inschatting te maken van wat de verdachte ten tijde van de thans bewezen verklaarde feiten nog wel kon en wat niet meer. Het is aannemelijk dat het psychische toestandsbeeld van de verdachte voor en tijdens de thans bewezen verklaarde feiten van grote invloed is geweest op het door hem vertoonde gedrag. Hoe groot precies, is voor de psycholoog echter niet middels voldoende onderbouwing te preciseren.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de psycholoog onvoldoende basis biedt om te concluderen dat het feit de verdachte niet kan worden toegerekend. De rechtbank volgt de psycholoog, gelet op de inhoud van voornoemd rapport, wel in diens bevindingen en advies om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De aldus aangenomen verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte sluit volledige straffeloosheid echter uit, omdat de keuzevrijheid van de verdachte daardoor niet volledig is aangetast. Bij het bepalen van na te noemen straf, wordt rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Conclusie
De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een bestelbus en is vervolgens met die bestelbus op een politiebureau ingereden. De verdachte reed daarbij door een afgesloten achteringang, om vervolgens via de garage in te rijden op het personeelsverblijf, alwaar de verdachte tot stilstand kwam.
Dit zijn zeer ernstige feiten. Niet alleen heeft de verdachte met de diefstal van de bestelbus inbreuk gemaakt op het persoonlijke bezit van de aangever maar ook en vooral heeft de verdachte met het inrijden op het politiebureau, naast beschadiging van andermans eigendom, het allesbehalve denkbeeldige risico genomen dat politiemensen of derden in het politiebureau aanwezig om het leven te brengen. Het handelen van de verdachte heeft een diepe indruk achtergelaten bij de aanwezige politieambtenaren. Dat het een politiebureau betrof, waarin mensen ten dienste van de maatschappij werkzaam zijn, acht de rechtbank daarbij strafverzwarend.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
31 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op uittreksel uit de justitiële documentatie uit Polen van 27 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte aldaar wel eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
20 oktober 2023. Dit rapport houdt, voor zover hier van belang en kort weergegeven, het volgende in.
Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Het risico op letsel wordt ingeschat als laag.
Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. Interventies of toezicht zijn niet nodig. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf.
De hiervoor onder 6 genoemde psycholoog [naam01] , heeft in zijn rapport eveneens geconcludeerd dat de verdachte geen verdere behandeling of toezicht nodig heeft.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft Nationale Politie Eenheid Rotterdam zich in het geding gevoegd ter zake van schoonmaakwerkzaamheden aan het arrestantenverblijf waar de verdachte na zijn aanhouding op 26 mei 2023 heeft verbleven. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 67,41 aan materiële schade.
De benadeelde partij Nationale Politie Eenheid Rotterdam zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de onder 1, 2 en/of 3 bewezen verklaarde feiten.
De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voorts heeft [benadeelde partij01] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van totaal € 7.688,85 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.500,- aan immateriële schade.
De posten materiële schade, zoals door de benadeelde partij gevorderd, betreffen:
  • voertuig kenteken [kenteken01] : € 6.450,-;
  • gereedschapskist: € 128,25;
  • boormachine: € 59,95;
  • zaagmachine: € 129,95;
  • gereedschap: € 500,-;
  • klopboormachine: € 41,70;
  • mobiele telefoon: € 379,-.
Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij zijn vordering materiële schade mondeling
aangevuld met de post ‘reizen met het openbaar vervoer woon-werkverkeer’ vanaf juni 2023
tot heden ad (gemiddeld) € 13,- per dag (retour Gouda-Rotterdam).
Ten aanzien van de schade aan de bestelbus, voorzien van kenteken [kenteken01] , vordert de benadeelde partij een bedrag van € 6.450,-, zijnde de aanschafwaarde van het voertuig. De hoogte van deze schade heeft de benadeelde partij niet nader weten te onderbouwen. Gelet op de thans onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten is aanzienlijke schade aan het voertuig aannemelijk. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 3.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontbreken. Nader onderzoek naar de omvang van dit deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij zal voor zowel het overig gevorderde aan materiële schade als de gevorderde immateriële schade eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van deze onderdelen van de vordering thans ontbreken dan wel ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. Nadere behandeling van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafproces vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 mei 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 287, 310 en 352 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 impliciet subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
10 (tien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij Nationale Politie Eenheid Rotterdam niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij Nationale Politie Eenheid Rotterdam in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] te betalen een bedrag van
€ 3.000,- (zegge: drieduizend euro)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij01] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 3.000,- (zegge: drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.V Scheffers, voorzitter
en mrs. C. Laukens en D.M. Douwes, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 13 december 2023.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 26 mei 2023 te Rotterdam
een bestelbus, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever01] , in
elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 26 mei 2023 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw, in elk geval enig goed, te weten
politiebureau Zuidplein
dat/die geheel of ten dele aan de politie Rotterdam en/of de gemeente Rotterdam,
in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar
gemaakt en/of weggemaakt door
met een bestelbus met onverminderde snelheid door de poort/hekken van het
genoemde politiebureau en/of (vervolgens) door de garage en/of tegen de pui van
de (dienst)ingang van het politiebureau te rijden;
3
hij op of omstreeks 26 mei 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
de in het politiebureau Zuidplein aanwezige politiemedewerker(s) en/of
bezoeker(s)
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen,
met een bestelbus met hoge/onverminderde snelheid en/of een verhoogd toerental
door de poort/hekken van het genoemde politiebureau en/of (vervolgens) door de
garage en/of tegen de pui van de (dienst)ingang van het politiebureau heeft
gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.