ECLI:NL:RBROT:2023:1169

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
19 februari 2023
Zaaknummer
9336011 CV EXPL 21-23490
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen in conventie en reconventie met betrekking tot onrechtmatig handelen en schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, zijn twee partijen betrokken: [naam01] en [naam02]. De procedure betreft een civiele rechtszaak waarin [naam01] in conventie een vordering heeft ingesteld tegen [naam02] op basis van onrechtmatig handelen, terwijl [naam02] in reconventie ook een vordering heeft ingesteld tegen [naam01]. De zaak is complex en heeft geleid tot meerdere mondelinge behandelingen, waarbij de kantonrechter heeft geprobeerd om de vorderingen en de onderliggende feiten helder te krijgen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [naam01] zijn verplichtingen om relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren heeft geschonden, wat heeft geleid tot de afwijzing van zijn vordering. De kantonrechter heeft benadrukt dat de waarheidsplicht van partijen cruciaal is voor een eerlijke rechtsgang en dat schending hiervan ernstige gevolgen kan hebben voor de geloofwaardigheid van de betrokken partij.

In reconventie heeft [naam02] ook vorderingen ingesteld, maar deze zijn eveneens afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de vorderingen van beide partijen niet toewijsbaar zijn en heeft hen veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk van kracht zijn, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9336011 CV EXPL 21-23490
datum uitspraak: 10 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[naam01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. B. Temeltasch te Rotterdam,
tegen
[naam02],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. A. Kaynak te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [naam01] ” en “ [naam02] ”.

1.De procedure

1.1
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 2 juni 2021, met producties;
  • de rolbeslissing van 13 augustus 2021;
  • het antwoord, tevens eis in reconventie, met producties;
  • de brief van 2 september 2021 aan de zijde van [naam02] , met een productie;
  • het tussenvonnis van 20 september 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 29 oktober 2021 aan de zijde van [naam02] , met een productie;
  • het antwoord in reconventie;
  • de brief van 15 november 2021 aan de zijde van [naam02] , met een productie;
  • het proces-verbaal van de op 17 november 2021 gehouden mondelinge behandeling;
  • de akte van 23 december 2021 aan de zijde van [naam01] , met producties;
  • de akte van 23 december 2021 aan de zijde van [naam02] , met producties;
  • de brief van de rechtbank van 23 december 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 28 januari 2022 aan de zijde van [naam02] , met producties;
  • de e-mail van 1 februari 2022 aan de zijde van [naam01] , met daarbij een akte vermeerdering van eis;
  • de brief van 10 februari 2022 aan de zijde van [naam02] , met producties;
  • het proces-verbaal van de op 29 juni 2022 gehouden mondelinge behandeling;
  • de aan de zijde van [naam01] op de rolzitting van 4 augustus 2022 overgelegde nadere akte, tevens akte vermindering van eis;
  • de aan de zijde van [naam02] op de rolzitting van 1 september 2022 overgelegde nadere akte, met producties;
  • de brief van de rechtbank van 1 september 2022, waarin de voortzetting van de mondelinge behandeling is bepaald;
  • de aan de zijde van [naam01] per e-mail van 28 oktober 2022 overgelegde akte vermindering van eis;
  • het proces-verbaal van de op 2 november 2022 gehouden mondelinge behandeling.
1.2
Op 2 november 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling verder met partijen besproken. [naam01] was daarbij aanwezig, bijgestaan door een tolk in de Turkse taal en zijn gemachtigde voornoemd. [naam02] is ook verschenen, eveneens bijgestaan door haar gemachtigde.
1.3
De op 2 november 2022, vlak voor de mondelinge behandeling, door [naam01] overgelegde akte vermeerdering van eis is door de kantonrechter geweigerd, nu deze vermeerdering van eis in strijd is met de goede procesorde. Deze akte maakt derhalve geen deel uit van het procesdossier.

2.De feiten

2.1
[naam02] is een dochter uit het eerste huwelijk van [naam01] . Nadat er jarenlang geen contact was tussen partijen, ontstond in 2018 weer contact toen [naam01] zich in een echtscheidingsprocedure bevond met zijn tweede echtgenote.
2.2
[naam01] verbleef in de jaren 2018 en 2019 diverse keren, soms voor langere tijd, in Turkije.
2.3
In de periode van 24 november 2018 tot en met 31 oktober 2019 hebben diverse transacties plaatsgevonden van de (Rabobank)rekening met het nummer eindigend op 44 ( [iban_nummer01] ) op naam van [naam01] .
2.4
Partijen hebben over en weer bij de politie aangifte gedaan, [naam01] van verduistering en [naam02] van bedreiging met de dood.
2.5
[naam01] heeft op 26 maart 2021 conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van [naam02] .
2.6
Bij vonnis in kort geding van 26 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vordering van [naam01] op [naam02] waarvoor door de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 25 maart 2021 verlof is gegeven om conservatoir derdenbeslag te doen leggen voorlopig nader begroot op € 6.500,00, inclusief rente en kosten. De proceskosten zijn gecompenseerd, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

3.Het geschil

in conventie
3.1
Na diverse eiswijzigingen eist [naam01] (in zijn per e-mail van 28 oktober 2022 overgelegde akte vermindering van eis) samengevat:
- [naam02] te veroordelen tot betaling aan [naam01] van een totaalbedrag van € 15.295,29, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2020;
- [naam02] te veroordelen in de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
- [naam02] te veroordelen in de nakosten;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2
Tijdens de op 2 november 2022 gehouden mondelinge behandeling heeft [naam01] meegedeeld dat hij thans een bedrag van in totaal € 18.011,54 (€ 15.327,29 + € 1.561,77 met betrekking tot de overboeking van dat bedrag op de rekening van [naam02] op 27 april 2018 (akte vermeerdering van eis van 1 februari 2022) + de aanvankelijk bij dagvaarding gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.122,48) vordert.
Het bedrag van € 15.327,29 bestaat uit de totale optelsom van alle transacties van
€ 18.312,97 van het overzicht van productie 2 bij dagvaarding minus de gestelde betalingen aan Zorg en Zekerheid van in totaal € 2.985,68.
3.3
[naam01] baseert de (gewijzigde) eis op het volgende.
De vordering is primair gegrond op onrechtmatig handelen door [naam02] . Zij heeft de in het als productie 2 bij dagvaarding overgelegde overzicht vermelde bedragen op haar bankrekeningen overgemaakt/laten overmaken en die bedragen behouden en/of die bedragen aangewend door eigen rekeningen te (doen) betalen en/of contante gelden op te nemen van het rekeningnummer van [naam01] . De vordering is subsidiair gegrond op onverschuldigde betaling en meer subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking door [naam02] ten koste van [naam01] . Ook op die gronden is [naam02] gehouden tot terugbetaling van de door [naam01] geleden schade.
3.4
[naam02] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan.
[naam02] ontkent en betwist ten stelligste dat zij de door [naam01] genoemde bedragen op haar rekeningen heeft overgemaakt/laten overmaken en dat zij die bedragen heeft behouden en/of dat zij die bedragen heeft aangewend voor haar eigen rekeningen. [naam02] heeft niet onrechtmatig gehandeld jegens [naam01] . Ook is geen sprake van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. [naam02] voert daartoe gemotiveerd verweer. Zij is niets verschuldigd aan [naam01] .
in reconventie
3.5
Na wijziging van eis eist [naam02] thans samengevat:
- [naam01] te veroordelen tot betaling aan [naam02] van een totaalbedrag van € 1.063,05 +
€ 7.002,00 + PM aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
16 april 2021;
- [naam01] te veroordelen tot betaling aan [naam02] van een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding, althans ter hoogte van het gelegde beslag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2021 en de proceskosten, waaronder advocaatkosten, die [naam02] heeft moeten maken;
- [naam01] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.6
[naam02] baseert de (gewijzigde) eis op het volgende.
[naam02] heeft betalingen verricht ten behoeve van [naam01] . [naam02] vordert die betalingen van in totaal € 1.063,05 terug op grond van onrechtmatige daad, subsidiair op grond van onverschuldigde betaling en meer subsidiair op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
Verder maakt [naam02] aanspraak op een bedrag van € 7.002,00 aan schadevergoeding.
heeft de kosten door het onrechtmatig gedrag van [naam01] moeten betalen.
Tijdens de op 2 november 2022 gehouden mondelinge behandeling heeft [naam02] meegedeeld dat het thans gevorderde bedrag van € 10.000,00 betrekking heeft op immateriële schadevergoeding. [naam02] acht een vergoeding van € 400,00 per maand over de periode dat [naam01] bij [naam02] in haar woning verbleef redelijk. Daarnaast lijdt [naam02] emotionele schade door het handelen van [naam01] . In de periode dat [naam01] in de woning van [naam02] verbleef ontstonden er steeds meer spanningen. Uiteindelijk heeft dit tot fysiek geweld jegens [naam02] geleid.
3.7
[naam01] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan.
[naam02] heeft niet voldaan aan haar stel- en motiveringsplicht. De eis van [naam02] is onvoldoende onderbouwd en wordt betwist.

4.De beoordeling

in conventie
4.1
Tussen partijen is (primair) in geschil of [naam02] onrechtmatig heeft gehandeld jegens
[naam01] door een bedrag van € 15.327,29 aan het vermogen van [naam01] te onttrekken en of [naam02] gehouden is om dat (schade)bedrag terug te betalen, zoals door [naam01] is gesteld maar door [naam02] gemotiveerd is weersproken.
4.2
Voorop gesteld wordt dat de kantonrechter gedurende meer dan een jaar getracht heeft om duidelijk te krijgen wat nu precies de vordering is van [naam01] en waar deze op gebaseerd is. Om dat inzichtelijk te krijgen, waren maar liefst drie mondelinge behandelingen nodig. [naam01] wist de kantonrechter niet te informeren over (onder andere) wanneer hij nu precies in Turkije geweest was, over de volledige gegevens met betrekking tot de rekeningen met de nummers eindigend op 75 en 44 op naam van [naam01] en welke bankpassen er in de periode november 2018 tot en met oktober 2019 in omloop waren met betrekking tot die rekeningen.
Tijdens de eerste mondelinge behandeling van 17 november 2021 heeft de kantonrechter daarom verzocht om een overzicht te verstrekken van de verblijfplaat(sen) van [naam01] gedurende de periode november 2018 tot en met oktober 2019 met exacte data en voor zover mogelijk met stukken onderbouwd. Daarnaast heeft de kantonrechter toen (onder andere) verzocht om een overzicht van de Rabobank te overleggen waaruit blijkt welke bankpassen er in de genoemde periode in omloop waren met betrekking tot de voormelde rekeningen op naam van [naam01] . Uit dit overzicht diende te blijken op welke naam deze bankpassen waren gesteld en wanneer deze bankpassen zijn uitgegeven en zijn vervallen.
[naam01] heeft die informatie niet, dan wel onvolledig, verstrekt.
Bovendien heeft [naam01] zijn vordering telkenmale van nieuwe gegevens voorzien en heeft hij zijn vordering deels weer ingetrokken aan de hand van door [naam02] verstrekte informatie. Zelfs tijdens de laatste, op 2 november 2022, gehouden mondelinge behandeling klopte de vordering van [naam01] rekenkundig nog steeds niet. Zijn vordering van laatstelijk
€ 15.295,29 aan hoofdsom (akte van 28 oktober 2022) stemde nog altijd niet overeen met het overzicht van productie 2 bij dagvaarding, nu dat overzicht leidt tot een totaalbedrag van € 18.312,97. Ook was in dat totaalbedrag een bedrag van € 2.985,68 inbegrepen met betrekking tot betalingen aan Zorg en Zekerheid, terwijl [naam01] in dat verband slechts een bedrag van in totaal € 1.539,48 (akte van 28 oktober 2022) in mindering had gebracht op zijn vordering.
De kantonrechter heeft gelet op alle onduidelijkheden met betrekking tot de vordering van [naam01] zelfstandig getracht om die vordering inzichtelijk te krijgen middels een door de kantonrechter zelf opgesteld Excel-overzicht op basis van het overzicht van productie 2 bij dagvaarding, op welk overzicht de vordering (nog steeds) is gebaseerd, uitgesplitst naar diverse rubrieken. Afschriften van het door de kantonrechter opgemaakte Excel-overzicht zijn tijdens de mondelinge behandeling van 2 november 2022 aan de beide gemachtigden verstrekt. Aan de hand van dat Excel-overzicht heeft [naam01] zijn vordering tijdens die zitting nogmaals aangepast.
4.3
De kantonrechter is tijdens de mondelinge behandeling van 2 november 2022 uiteindelijk aangevangen met het bespreken van de transacties zoals vermeld op het overzicht van productie 2 bij dagvaarding. De kantonrechter is begonnen bij de eerste contante opname op 24 november 2018 in Turkije van € 338,40 van de bankrekening eindigend op 44 met pasnummer 001.
[naam01] heeft daarop verklaard dat hij enkel gebruik maakt van de rekening eindigend op 75.
De kantonrechter heeft vervolgens meerdere keren aan [naam01] de vraag gesteld van welk bankrekeningnummer hij gebruik maakte in de periode van mei 2018 tot en met oktober 2019 in Turkije voor zijn dagelijkse uitgaven. [naam01] heeft daarop telkens geantwoord dat hij alleen van de bankrekening eindigend op 75 gebruik maakte. De kantonrechter heeft daarop meegedeeld dat dat onmogelijk is en dat [naam01] in strijd met de waarheid verklaart, nu uit de door [naam01] zelf bij akte van 23 december 2021 overgelegde bankafschriften met betrekking tot de bankrekening eindigend op 75 blijkt dat deze rekening pas op 1 juli 2019 is geopend, dat die rekening voor die tijd dus niet bestond en dat het dus niet zo kan zijn dat [naam01] de rekening eindigend op 75 voor 1 juli 2019 heeft gebruikt. De kantonrechter heeft aan [naam01] voorgehouden dat hij het risico loopt dat aan het onjuist voorlichten van de kantonrechter (verregaande) consequenties worden verbonden ten aanzien van de vordering van [naam01] . Een en ander is ook vastgelegd in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling. De zitting is vervolgens geschorst, teneinde (met name) [naam01] in de gelegenheid te stellen zich te beraden over de voortgang van de procedure.
Na hervatting van de zitting heeft de gemachtigde van [naam01] meegedeeld dat [naam01] de huidige stand van zaken begrijpt, maar dat hij geen aanleiding ziet om zijn standpunt aan te passen of zijn vordering in te trekken. Tot slot deelde [naam01] mee dat hij niets met banken te maken heeft.
De kantonrechter heeft de zitting daarop gesloten.
4.4
Geoordeeld moet worden dat [naam01] zijn verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (artikel 21 Rv) heeft geschonden. Zoals de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling reeds heeft meegedeeld, kan dat niet zonder gevolgen blijven. Daarbij is van belang dat in een civiele procedure de (kanton)rechter in grote mate afhankelijk is van de informatie van partijen en in beginsel uitgaat van de juistheid en betrouwbaarheid van die informatie. Een en ander vloeit voort uit de op partijen rustende waarheidsplicht, maar ook uit de goede trouw die partijen jegens elkaar en jegens de (kanton)rechter in acht dienen te nemen en in het algemeen ook plegen te nemen. Als een van partijen de waarheidsplicht op een zo ernstige wijze schendt als hier aan de orde is, is daarmee de grondslag aan het bedoelde vertrouwen komen te ontvallen. De geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de betreffende partij worden daardoor in bredere zin dan alleen ten aanzien van het onjuist voorlichten van de (kanton)rechter in de hiervoor bedoelde zin aangetast. Nog daargelaten dat het in dat licht voor de kantonrechter in redelijkheid niet meer mogelijk is om nog een gefundeerde beslissing te nemen over alle individuele posten waaruit de vordering bestaat, is de kantonrechter van oordeel dat een dergelijk processueel optreden zodanig in strijd is met doel en strekking van artikel 21 Rv, dat enkel het geheel afwijzen van de vordering passend is (vgl. ook Hoge Raad 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1144). Daarbij heeft de kantonrechter mede in aanmerking genomen dat de voorzieningenrechter in het hiervoor vermelde vonnis in kort geding van 26 april 2021 ook al heeft overwogen (r.o. 4.8) dat
het met de waarheid niet zo nauw neemt.
4.5
De overige standpunten van partijen behoeven daardoor geen verdere bespreking.
4.6
[naam01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [naam02] tot vandaag vast op € 1.188,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 396,-).
in reconventie
4.7
In reconventie staat (primair) de vraag ter beoordeling of [naam01] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam02] , of [naam01] gehouden is om bedragen terug te betalen aan [naam02] en of [naam01] gehouden is tot het betalen van materiële- en immateriële schadevergoeding aan [naam02] .
4.8
[naam02] heeft uiteindelijk een bedrag van in totaal € 1.063,05 gevorderd met betrekking tot betaalde zorgpremies van Zorg en Zekerheid en een betaling aan mr. [naam03] . [naam02] heeft de gevorderde terugbetaling van dit bedrag niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Zij heeft alleen van de gestelde betalingen van € 507,00 en € 125,35 een bankafschrift overgelegd. Bij eerstgenoemde betaling van € 507,00 is geen enkele omschrijving vermeld en door [naam02] is ook niet gesteld waar deze betaling precies op ziet. Voor wat betreft de gestelde betaling aan Zorg en Zekerheid van € 125,35 geldt dat die betaling reeds op 31 mei 2018 is verricht. Deze betaling wordt twee keer gevorderd. Gesteld noch gebleken is op welke betaling het bankafschrift ziet. Bovendien ligt genoemde datum een half jaar voor de startdatum van alle transacties (24 november 2018) waar deze procedure om is begonnen. Niet is gesteld of gebleken dat [naam02] toen al (partijen hadden nog maar net weer contact) de zorgpremie voor [naam01] betaalde en dat hij thans gehouden is om dat bedrag terug te betalen. Van de overige door [naam02] gestelde betalingen ten behoeve van [naam01] is niets overgelegd. Het voorgaande betekent dat de vordering van [naam02] van in totaal € 1.063,05 wordt afgewezen.
4.9
Verder heeft [naam02] uiteindelijk een bedrag van in totaal € 7.002,00 gevorderd. De kantonrechter begrijpt dat dit bedrag betrekking heeft op “advocaatkosten ad € 3.630,- +
€ 1.815,- + € 605,-” en “griffierechten ad € 309,- + 643,-”. Hoewel [naam02] ook een bedrag van € 3.442,42 heeft genoemd met betrekking tot “conservatoir beslag advocaatkosten”, is dat bedrag niet (voldoende concreet) gevorderd. [naam02] heeft geen enkele onderbouwing gegeven voor de gevorderde vergoeding van de gestelde advocaatkosten en griffierechten van in totaal € 7.002,00. Zij heeft alleen maar gesteld dat zij de kosten door het onrechtmatig gedrag van [naam01] heeft moeten betalen. Een onderbouwing van deze vordering is niet gegeven. Voor zover deze vordering deels betrekking heeft op het door
[naam02] betaalde griffierecht in de hiervoor genoemde kort geding procedure, dan is die vordering reeds beoordeeld door de voorzieningenrechter.
Het voorgaande betekent dat ook deze vordering van [naam02] niet toewijsbaar is. Een vordering omtrent ten onrechte gelegd beslag door [naam01] is in reconventie niet ingesteld.
4.1
De gevorderde immateriële schadevergoeding van € 10.000,00 is eveneens onvoldoende onderbouwd. [naam02] heeft uiteindelijk gesteld dat zij een bedrag van € 400,00 per maand over de periode van 1,5 jaar dat [naam01] bij [naam02] in haar woning verbleef een redelijk bedrag acht en dat zij daarnaast emotionele schade lijdt door het handelen van
[naam01] . Nog afgezien van het verweer van [naam01] dat hij niet bij [naam02] heeft (in)gewoond, blijkt uit de door partijen verstrekte informatie dat het niet zo kan zijn dat
[naam01] alle maanden daadwerkelijk in de door [naam02] gestelde periode bij haar in de woning heeft gewoond. Het gaat dan niet aan om in dat geval een doorlopend maandelijks bedrag van € 400,00 te vorderen, dat in het geheel niet is onderbouwd en ook enkel en alleen betrekking heeft op materiële schade. Daarbij komt nog dat [naam02] er volgens haar zelf kennelijk voor heeft gekozen om een deel van haar woning vrijwillig ter beschikking te stellen aan [naam01] , zonder daarbij financiële afspraken te maken over de kosten. Een en ander komt voor rekening en risico van [naam02] . Dat [naam02] emotionele schade lijdt door het handelen van [naam01] is evenmin onderbouwd.
4.11
De conclusie is dat de vordering in reconventie wordt afgewezen.
4.12
[naam02] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [naam01] tot vandaag vast op € 1.188,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 396,-).
in conventie en in reconventie
4.13
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor zover het de veroordelingen betreft.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
wijst de vordering van [naam01] af;
veroordeelt [naam01] in de proceskosten, die aan de kant van [naam02] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.188,- aan salaris voor de gemachtigde;
in reconventie:
wijst de vordering van [naam02] af;
veroordeelt [naam02] in de proceskosten, die aan de kant van [naam01] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.188,- aan salaris voor de gemachtigde;
in conventie en in reconventie:
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
764