ECLI:NL:RBROT:2023:11634

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
10/199580-21 en 10/317980-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot moord en zware mishandeling tegen een ambtenaar in de Penitentiaire Inrichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 december 2023 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord, poging tot zware mishandeling tegen een ambtenaar en vernieling. De verdachte, geboren in 1981 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting, heeft op 17 februari 2021 een bewaarder met een zelfgemaakt wapen in de hals gestoken, wat resulteerde in een verwonding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, aangezien hij het wapen had gefabriceerd en het moment had afgewacht om toe te slaan. Daarnaast heeft de verdachte op 17 oktober 2021 een pan met hete olie naar een andere bewaarder gegooid, met de intentie om deze zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard aan de ten laste gelegde feiten, maar heeft besloten geen straf op te leggen, aangezien de verdachte al een levenslange gevangenisstraf uitzit. De rechtbank oordeelde dat verdere strafoplegging geen redelijk doel dient en enkel symbolische betekenis zou hebben. De benadeelde partijen, waaronder de slachtoffers, hebben schadevergoedingen gevorderd, die door de rechtbank zijn toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/199580-21 en 10/317980-22
Datum uitspraak: 12 december 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] te ( [postcode] ) [plaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [locatie] ,
raadsman mr. H. Polat, advocaat te Haarlem.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 november 2023.

2.Tenlastelegging

Parketnummer 10/199580-21
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Parketnummer 10/317980-22
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de bij parketnummer 10/199580-21 onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot moord, de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en onder feit 3 ten laste gelegde vernieling;
  • bewezenverklaring van de bij parketnummer 10/317980-22 ten laste gelegde vernieling;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De vernielingen (bij parketnummer 10/199580-21 onder feit 3 en bij parketnummer 10/317980-22 ten laste gelegd) zijn door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 (parketnummer 10/99580-21)
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Weliswaar heeft de verdachte een puntig voorwerp gefabriceerd, maar uit het dossier blijkt onvoldoende dat hij dit heeft gedaan om een persoon mee om het leven te brengen. Er is evenmin sprake van voorbedachte raad. Ook kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van de aangever door hem in de wang te steken. Dit levert geen risico op de dood op en heeft slechts een minimale verwonding tot gevolg gehad.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op 17 februari 2021 de aangever van achteren heeft gestoken met een puntig voorwerp, waardoor de aangever een wond in zijn rechterwang heeft opgelopen.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte hiermee opzet heeft gehad op het doden van de aangever.
De verdachte en de aangever, medewerker bij penitentiaire inrichting (hierna: P.I.) [naam PI] , waren op weg naar de luchtplaats binnen deze P.I., waar de verdachte gedetineerd zit. Hierbij namen zij de trap. Uit de getuigenverklaring van de collega van de aangever, die achter hen liep, blijkt dat de verdachte opvallend kort achter de aangever de trap afliep en plotseling naar hem uithaalde. De getuige kon niet voorkomen dat de verdachte hierna nog een keer uithaalde in de richting van aangever. Op de camerabeelden is te zien dat, terwijl zij van de trap afliepen, de verdachte zijn rechterhand uit zijn rechterzak haalde nadat hij een voorwerp uit zijn broekzak had gehaald. Vervolgens is te zien dat de verdachte zijn rechterarm omhoog en naar achteren bewoog. Op camerabeelden vanuit een andere hoek is vervolgens te zien dat de verdachte met zijn rechterhand tweemaal een stekende beweging maakte richting de hals van de aangever. Later bleek het voorwerp een door de verdachte zelf gefabriceerd puntig wapen te zijn.
Hoewel de verdachte geen inhoudelijke verklaring heeft afgelegd, is de rechtbank, gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden, van oordeel dat de verdachte de bedoeling - en daarmee opzet - had om de aangever van het leven te beroven. De rechtbank neemt hierbij de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte als uitgangspunt. De verdachte heeft tweemaal van zeer korte afstand en terwijl hij achter de aangever liep met kracht een stekende beweging gemaakt met een puntig wapen in de richting van de hals van de aangever. De hals is een zeer kwetsbare plek in het lichaam, waar zich meerdere oppervlakkig gelegen bloedvaten bevinden. Bij perforatie kunnen daaruit ernstige en potentieel fatale bloedingen optreden. Klieving van een halsslagader veroorzaakt in het algemeen fatale uitwendige verbloedingen. De handelingen van verdachte waren dan ook onmiskenbaar gericht op de dood van de aangever. Dat de verwonding uiteindelijk relatief beperkt is gebleven, namelijk tot een oppervlakkige snijwond, doet daar niet aan af, nu dit een toevallige en gelukkige omstandigheid is die niet aan het handelen van de verdachte te danken is geweest.
De tweede vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank overweegt eerst in algemene zin dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar aan contra-indicaties kan een zwaarder gewicht worden toegekend. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift hebben plaatsgevonden, dat sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een puntig voorwerp heeft gefabriceerd door een stuk koperen leidingwerk uit de achterzijde van de koelkast in zijn cel te verwijderen en het uiteinde daarvan dicht te slaan en daarmee scherp te maken. Het aldus ontstane puntige voorwerp is geduid als een wapen van categorie IV in de zin van de Wet Wapens en munitie. Duidelijk is dat de verdachte met het fabriceren van dit voorwerp langere tijd bezig is geweest en daar dus over moet hebben nagedacht. Vervolgens heeft de verdachte besloten dit voorwerp in zijn zak te steken terwijl hij overgebracht zou worden naar de luchtplaats, een moment waarop hij volgens de procedures binnen de P.I. niet gefouilleerd zou worden. Dit moet de verdachte hebben geweten; hij verbleef immers al geruime tijd in deze P.I.. De rechtbank stelt verder vast dat direct voorafgaand aan het steken van de aangever door de verdachte geen incident heeft plaatsgevonden dat een reden kan zijn voor deze geweldsuitbarsting door verdachte. Met andere woorden: van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling was geen sprake. Dat wordt bevestigd door wat de verdachte kort na het steken heeft gezegd tegen de getuige, die hem vroeg waarom hij dit had gedaan. Hierop antwoordde de verdachte namelijk: “ik heb jullie gewaarschuwd, jullie moeten niet met mij fucken”.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat bij de verdachte sprake was van een vooropgezet en berekend plan, waarbij de verdachte de tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn voorgenomen besluit en de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Hij zocht desalniettemin actief de gewelddadige confrontatie met de aangever. Contra-indicaties voor voorbedachte raad zijn naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht de ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord.
4.3.
Bewijswaardering feit 2 (parketnummer 10/99580-21)
4.3.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde. Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte pas een vloeistof richting de deur gooit op het moment dat het luik in de deur al is gesloten. De aangever zegt dat hij letsel heeft opgelopen, maar dit is niet onderbouwd door een letselverklaring. Bovendien stond er nog een persoon naast de aangever die geen letsel heeft opgelopen. Dit laatste maakt het buitengewoon onaannemelijk dat de aangever wel geraakt is.
4.3.2.
Beoordeling
De verdachte heeft een pan met hete olie in de richting van het luik in de deur gegooid, net op het moment dat de aangever het luik wilde sluiten. De aangever heeft deze hete olie vervolgens deels op zich gekregen. Dit wordt bevestigd door een getuige die naast de aangever stond en die heeft verklaard dat de hete olie door gaten en kieren van de deur kwam en dat de aangever spetters op zijn rug, hoofd en ooglid kreeg. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte door zijn handelingen heeft geprobeerd de aangever opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Immers, de verdachte heeft een pan hete olie in de richting van de aangever gegooid, en hij heeft daarmee minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Dat dit niet is gebeurd is niet aan de verdachte te danken.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/199580-21 onder feit 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij parketnummer 10/199580-21 onder feit 3 en het bij parketnummer 10/317980-22 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Parketnummer 10/199580-21
1.
hij op 17 februari 2021 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade
van het leven te beroven,
meermalen met kracht met een scherp en puntig voorwerp in de richting
vande hals van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 17 oktober 2021 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een ambtenaar, te weten de aangever die in het dossier wordt
aangeduid met nummer [nummer] ,
gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
hete olie, in de richting van die ambtenaar heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 17 oktober 2021 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk
een televisie, een airfryer, een magnetron, een camera, een playstation,
een plafondplaat, een overhemd, een vest en een blender, die aan de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , toebehoorden, heeft vernield;
Parketnummer 10/317980-22
hij op 15 juli 2022 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk
een hardloopband, een fiets, een crosstrainer, een airfryer, een televisie, een houten tussendeur en zes glazen ruiten,
die aan de Penitentiaire Inrichting [naam PI]
toebehoorden heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/199580-21

1.primair: poging tot moord

2.
primair: poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
3.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd
Parketnummer 10/317980-22
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering schuldig verklaring zonder oplegging van straf

7.1.
De feiten
De verdachte heeft in de P.I. met voorbedachten rade geprobeerd om een bewaarder om het leven te brengen. Hij heeft met dat doel zelf een wapen gefabriceerd en een moment afgewacht om toe te slaan. Het nietsvermoedende slachtoffer werd zonder enige aanleiding van achteren met dit zelfgemaakte wapen aangevallen door de verdachte, die tweemaal in de richting van de hals van het slachtoffer heeft gestoken. Daarbij is hij geraakt in zijn wang. Dat het niet tot een fatale afloop heeft geleid is enkel en alleen aan adequaat ingrijpen van het slachtoffer zelf en derden te danken geweest. Daarnaast heeft de verdachte geprobeerd een andere bewaarder zwaar letsel toe te brengen door een pan met hete olie in zijn richting te gooien.
De verdachte heeft op de zitting gezegd dat hij deze feiten heeft gepleegd uit boosheid en frustratie over de manier waarop hij wordt behandeld binnen de P.I. en het regime waarin hij zich bevindt. Wat daarvan ook zij, dit vormt geen enkele rechtvaardiging voor het gewelddadige handelen van de verdachte, waarmee hij de lichamelijke integriteit van de slachtoffers op grove wijze heeft geschonden. Het behoeft geen betoog dat de slachtoffers beangstigende momenten hebben doorstaan. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van.
Door de verdachte zijn voorts nog op een tweetal momenten vernielingen aangericht in de recreatieruimte en sportzaal van de PI. Als gevolg daarvan heeft de P.I. schade geleden. De verdachte heeft door op deze wijze te handelen geen respect getoond voor het eigendom van iemand anders.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten zou daarop in beginsel niet anders gereageerd kunnen worden dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In die zin is de eis van de officier van justitie dan ook begrijpelijk. De rechtbank ziet zich echter gesteld voor het feit dat de verdachte op dit moment een levenslange gevangenisstraf uitzit. In die situatie is de vraag welk doel nog is gediend met strafoplegging.
De officier van justitie heeft in dit verband aangevoerd dat de strafoplegging een redelijk beoogd doel dient, gelet op onder meer speciale en generale preventie, vergelding en de (financiële) belangen van de slachtoffers. Daar komt bij dat niet vast staat dat levenslang ook daadwerkelijk levenslang is, nu de mogelijkheid tot gratieverlening bij wet is voorzien en met een levenslange straf er nog steeds perspectief op vrijlating is.
De rechtbank stelt vast dat hetgeen de officier van justitie beoogt met de strafoplegging grotendeels ook bereikt kan worden met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf. Aan de (financiële) belangen van de slachtoffers kan immers ook op deze wijze worden tegemoetgekomen, en bij het beoordelen van een eventuele gratieverlening zal deze veroordeling worden meegewogen, ook in het geval er geen straf wordt opgelegd. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat strafoplegging geen enkele meerwaarde heeft in het kader van de strafdoelen van preventie en vergelding, om de simpele reden dat de verdachte al een levenslange gevangenisstraf uitzit. Nadere strafoplegging dient in dit geval dan ook geen redelijk doel en zou niet meer dan symbolische betekenis hebben.
Daarom acht de rechtbank het raadzaam te bepalen, in afwijking van de vordering van de officier van justitie, dat aan de verdachte geen straf zal worden opgelegd.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Parketnummer 10/199580-21
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.2.
Beoordeling
Hoewel de vordering niet uitvoerig is onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, zodat de vordering, ondanks de betwisting door de verdachte, zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 17 februari 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Parketnummer 10/317980-22
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: PI [naam PI] , locatie [locatie] , ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 18.105,70 aan materiële schade.
8.4.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat uit de onderbouwing van de vordering niet blijkt wat de daadwerkelijke schade is geweest. Het is onduidelijk waar de gevorderde bedragen op gebaseerd zijn. Verzocht wordt de vordering te matigen.
8.5.
Beoordeling
Ter onderbouwing van de vordering zijn facturen overgelegd van goederen die ter vervanging zijn aangeschaft en facturen van reparatiekosten. Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, dan ook worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 15 juli 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.6.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 18.105,70, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 36f, van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het bij parketnummer 10/199580-21 onder feit 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde, en het bij parketnummer 10/317980-22 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten geen straf wordt opgelegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 5.000 (zegge: vijfduizend euro),aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 5.000 (zegge: vijfduizend euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 5.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [locatie] , te betalen een bedrag van
€ 18.105,70 (zegge: achttienduizend honderd vijf euro en zeventig cent),aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [locatie] , te betalen
€ 18.105,70 (zegge: achttienduizend honderd vijf euro en zeventig cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 18.105,70 ,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
125 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Feraaune, voorzitter,
en mrs. E. Rabbie en E. IJspeerd, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging parketnummer 10/199582-21
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 17 februari 2021 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
en met voorbedachten rade
van het leven te beroven,
meermalen met kracht met een scherp en puntig voorwerp in de wang
en/of oor, althans gezicht, en/of richting de hals van die [slachtoffer]
heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2021 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen met kracht met een scherp en puntig voorwerp in de wang
en/of oor, althans gezicht, en/of richting de hals van die [slachtoffer]
heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2021 te Rotterdam
[slachtoffer] heeft mishandeld
door meermalen met kracht met een scherp en puntig voorwerp in de
wang en/of oor, althans gezicht, en/of richting de hals van die
[slachtoffer] te steken;
2
hij op of omstreeks 17 oktober 2021 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een ambtenaar, te weten de aangever die in het dossier wordt
aangeduid met nummer [nummer] ,
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
hete olie en/of een hete vloeistof, althans een pan met hete olie en/of
een hete vloeistof, in de richting van die ambtenaar heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 oktober 2021 te Rotterdam,
een ambtenaar, te weten de aangever die in het dossier wordt aangeduid
met nummer [nummer] ,
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening
heeft mishandeld door hete olie en/of een hete vloeistof, althans een
pan met hete olie en/of een hete vloeistof, in de richting van die
ambtenaar te gooien;
3
hij op of omstreeks 17 oktober 2021 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk
een televisie, een airfryer, een magnetron, een camera, een playstation,
een plafondplaat, een overhemd, een vest en/of een blender, in elk geval
enig goed,
die geheel of ten dele aan de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , in elk
geval aan een ander toebehoorden,
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Tekst tenlastelegging parketnummer 10/317980-22
hij op of omstreeks 15 juli 2022 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk
een hardloopband, een fiets, een crosstrainer, een airfryer, een televisie, een houten tussendeur
en/of zes glazen ruiten, in elk geval enig goed,
die geheel of ten dele aan de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , in elk geval aan een ander
toebehoorden
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;