ECLI:NL:RBROT:2023:11618

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
10/187472-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en bedreiging met vuurwapen in Rotterdam

Op 11 december 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao, die beschuldigd werd van doodslag, het voorhanden hebben van een vuurwapen en bedreiging met de dood. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 10 juli 2022 op het parkeerdek van metrostation Coolhaven in Rotterdam, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer01], om het leven is gekomen door een schot in de borst. De verdachte heeft tijdens het incident in de auto gezeten en heeft niet deelgenomen aan het vuurgevecht dat buiten de auto plaatsvond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het fatale schot heeft afgevuurd met een vuurwapen van het merk Ceska Zbrojovka. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte geen betrokkenheid had bij het schietincident en concludeerde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de ouders en partner van het slachtoffer, toegewezen, waarbij schadevergoeding werd geëist voor affectieschade en shockschade. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die in totaal meer dan € 50.000,- bedraagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/187472-22
Uitspraakdatum: 11 december 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01]
geboren op Curaçao op [geboortedatum01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] ( [postcode01] ) te [plaats01] ,
thans gedetineerd in [detentieadres01] ,
bijgestaan door mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, en op de terechtzitting van 10 november 2023 door diens kantoorgenote mr. J.T. Brassé, eveneens advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 26 en 27 oktober, 10 en 28 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mr. L.T.M. Verhoeven en mr. K.P. Mandos hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bespreking van het (mede op bewijsuitsluiting gerichte) verweer
‘Vidgen’-verweerDe verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de bij de politie afgelegde belastende verklaring van [medeverdachte01] op grond van de zogeheten ‘Vidgen-jurisprudentie’ [1] moet worden uitgesloten van het bewijs. [medeverdachte01] heeft de hem ter terechtzitting door de verdediging gestelde vragen uitsluitend door tussenkomst van de rechtbank willen beantwoorden, waardoor de verdediging niet effectief in de gelegenheid is geweest om haar ondervragingsrecht uit te oefenen, terwijl zijn verklaring uitsluitend en in beslissende mate het bewijs vormt om tot een bewezenverklaring van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten te kunnen komen.
De rechtbank overweegt als volgt.
[medeverdachte01] is ter terechtzitting van 26 oktober 2023 gehoord als getuige, bij welke gelegenheid hij zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. De verdediging heeft hierdoor niet de gelegenheid gehad om [medeverdachte01] op een behoorlijke en effectieve wijze te ondervragen en zijn tegenover de politie afgelegde en mede voor de verdachte belastende verklaring te toetsen. Gelet op de aan dat verhoor voorafgaande consternatie en de afwezigheid van de raadsman van [medeverdachte01] heeft de rechtbank de verdediging andermaal in de gelegenheid gesteld [medeverdachte01] te horen als getuige, te weten ter terechtzitting van 10 november 2023. [medeverdachte01] heeft bij die gelegenheid op nagenoeg alle vragen van de verdediging – al dan niet door tussenkomst van de rechtbank – antwoord gegeven. Op een enkele vraag heeft [medeverdachte01] zich op zijn verschoningsrecht beroepen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdediging daarmee effectief het ondervragingsrecht kunnen uitoefenen. Dat [medeverdachte01] de vragen van de verdediging uitsluitend door tussenkomst van de rechtbank heeft willen beantwoorden maakt dit niet anders en staat, anders dan de verdediging heeft betoogd, aan het gebruik van zijn verklaring voor de bewijsvoering niet in de weg.
Het verweer wordt verworpen. De verklaring van [medeverdachte01] zal dan ook als bewijsmiddel worden gebruikt.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen betrokkenheid heeft gehad bij het schietincident. De verdachte bevond zich ten tijde van het incident weliswaar in de auto, maar zat voorover gebukt teneinde dekking te zoeken voor het wapen dat het latere slachtoffer [slachtoffer01] op [medeverdachte02] en de verdachte richtte.
De verdachte was niet in het bezit van een vuurwapen. Evenmin had hij wetenschap van de aanwezigheid van een wapen dat [medeverdachte02] al dan niet bij zich had. Weliswaar wordt in het technisch bewijs gesproken over drie vuurwapens, maar er kan niet worden uitgesloten dat één van de andere twee verdachten met twee vuurwapens heeft geschoten.
4.3.
Beoordeling
4.3.1.
Feit 1
Inleiding [2]
Op 10 juli 2022, rond 21.30 uur, heeft op het parkeerdek van metrostation Coolhaven in Rotterdam een schietincident plaatsgevonden waarbij [slachtoffer01] (hierna: [slachtoffer01] of [slachtoffer01] ) om het leven is gekomen. [3] [4]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte strafrechtelijke betrokkenheid heeft gehad bij de ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer01] .
Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Vast staande feiten op 10 juli 2022
Vast staat dat op 10 juli 2022 een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen de verdachte, [medeverdachte02] , [slachtoffer01] en [medeverdachte01] ten behoeve van een transactie. [5] [6] [slachtoffer01] is met [medeverdachte01] meegereden naar deze afspraak. Op de afgesproken locatie, te weten een bouwterrein in Rotterdam, troffen zij [medeverdachte02] en de verdachte. Aldaar nam [medeverdachte01] plaats op de achterbank van de Mercedes waarin [medeverdachte02] en de verdachte kort daarvoor waren gearriveerd. [medeverdachte02] was de bestuurder en de verdachte was de bijrijder van de auto. Besloten werd naar een veiligere plek te rijden, namelijk het parkeerdek van metrostation Coolhaven. [medeverdachte01] reed met [medeverdachte02] en de verdachte mee en [slachtoffer01] reed met de auto van [medeverdachte01] achter de Mercedes aan. Na aankomst op het parkeerdek van metrostation Coolhaven heeft ook [slachtoffer01] plaatsgenomen in de Mercedes, naast [medeverdachte01] en achter de bestuurdersstoel. [7]
Naar aanleiding van tussen de aanwezigen in de auto gerezen onenigheid zijn [slachtoffer01] en [medeverdachte01] op enig moment uitgestapt. Vast staat dat vervolgens buiten de auto een vuurgevecht heeft plaatsgevonden, waarbij [medeverdachte02] en [medeverdachte01] over en weer hebben geschoten. [8] [9] Vast staat ook dat de verdachte tijdens het vuurgevecht de auto niet verlaten heeft. [10] [medeverdachte01] heeft zich op enig moment verscholen achter geparkeerde auto’s. Daarop is [medeverdachte02] in de Mercedes gestapt en is, met de verdachte als bijrijder, weggereden van het parkeerdek. [slachtoffer01] is liggend op het parkeerdek aangetroffen. Reanimatie mocht niet meer baten. [11] Bij onderzoek aan zijn lichaam is vastgesteld dat hij als gevolg van het letsel dat hij heeft opgelopen door een schotverwonding in zijn borstkas is overleden. [12]
Onderzoek plaats delict en munitieonderzoek
Op de plaats delict zijn meerdere hulzen en patronen aangetroffen. [13] [14] Rond het lichaam van [slachtoffer01] zijn hulzen gevonden van het kaliber 7.65mm. Op de plaats waar de Mercedes had gestaan zijn hulzen en niet-verschoten patronen van twee verschillende kalibers gevonden, te weten 9mm en 7.65mm. In de Mercedes zijn meerdere hulzen van het kaliber 9mm aangetroffen. Tevens is in de Mercedes, onder het gaspedaal, één huls aangetroffen met het bodemstempel ‘CBC 9mm Luger’. [15]
De rechtbank leidt uit het onderzoek aan de aangetroffen munitie af dat de hulzen zijn verschoten met drie verschillende vuurwapens. [16]
De hulzen rond het lichaam van [slachtoffer01] zijn vermoedelijk verschoten met een semiautomatisch pistool van het merk Crvena Zastava model M70. Met dit wapen kunnen patronen van het kaliber 7.65mm Browning worden verschoten. [17]
De 9mm Parabellum hulzen die zowel in als rondom de eerdere standplaats van de Mercedes lagen, zijn vermoedelijk verschoten met een semiautomatisch pistool van het merk Glock. Met dit wapen kunnen patronen van het kaliber 9mm Parabellum worden verschoten. [18]
De onder het gaspedaal van de Mercedes aangetroffen huls met bodemstempel CBC 9mm Luger is vermoedelijk verschoten met een semiautomatisch pistool van het merk Ceska Zbrojovka, model 75 of 85. Met dit wapen kunnen patronen van het kaliber 9mm Parabellum worden verschoten. [19]
Forensische onderzoeksresultaten
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft aan de hand van de aangetroffen schotresten op de kleding van [slachtoffer01] onder meer geconcludeerd dat de resultaten van het schotrestenonderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer de schootsafstand tussen de 10 en 50 cm is geweest, dan wanneer deze kleiner is geweest dan 10 cm of groter dan 50 cm. [20] Voorts is vergelijkend forensisch onderzoek gedaan aan de schotrestdeeltjes op de kleding van [slachtoffer01] en de schotresten uit de aangetroffen hulzen. Volgens het NFI zijn de bevindingen van dit onderzoek veel waarschijnlijker wanneer de schotresten op de kleding van [slachtoffer01] afkomstig zijn van het verschieten van de huls met bodemstempel ‘CBC 9mm Luger’ dan van een andere op de plaats delict aangetroffen huls. [21]
Tussenconclusie
Op basis van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer01] is doodgeschoten van een afstand tussen de 10 en 50 cm met een wapen van het merk Ceska Zbrojovka. Gelet op het feit dat slechts één huls afkomstig uit dit wapentype is aangetroffen, en wel onder het gaspedaal van de Mercedes, concludeert de rechtbank dat het fatale schot is afgevuurd vanuit de auto. Het ligt immers niet voor de hand dat een huls die wordt uitgeworpen door een buiten de auto gehanteerd vuurwapen vervolgens in die auto wordt aangetroffen.
Verklaring [medeverdachte01]
Over de toedracht van het incident hebben de verdachte, [medeverdachte02] en [medeverdachte01] elk een verklaring afgelegd. Deze verklaringen komen deels overeen, maar staan op essentiële onderdelen lijnrecht tegenover elkaar.
De verdediging heeft betoogd dat de verklaring van [medeverdachte01] onvoldoende betrouwbaar is om te worden gebruikt voor de bewijsvoering.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt dat de verklaring van [medeverdachte01] voldoende geloofwaardig en betrouwbaar is om tot het bewijs te worden gebezigd. De rechtbank betrekt in haar oordeel niet alleen dat die onderdelen van de verklaring van [medeverdachte01] die zij als redengevend aanmerkt in belangrijke mate steun vinden in andere meer objectieve bewijsmiddelen, te weten de resultaten van het forensisch onderzoek en de inhoud van het op 12 augustus 2022 opgenomen OVC-gesprek. [medeverdachte01] is vrij spoedig – en in elk geval als eerste van de drie verdachten – gaan verklaren, nog voor hij kennis droeg van de inhoud van het dossier. Zijn verklaring is gedetailleerd en innerlijk consistent en bovendien belast [medeverdachte01] in zijn verklaring ook zichzelf in grote mate.
De rechtbank zal dan ook bij de vaststelling van de toedracht en het verloop van het incident de verklaring van [medeverdachte01] als uitgangspunt nemen.
Wie heeft [slachtoffer01] doodgeschoten?
Vast staat dat [medeverdachte02] , [medeverdachte01] en de verdachte elk over een wapen beschikten. Niet gebleken is dat [slachtoffer01] ook een wapen had.
[medeverdachte01] heeft verklaard dat [slachtoffer01] en hij voor het eerst in de auto zijn geconfronteerd met vuurwapens. Nadat [slachtoffer01] het geld ten behoeve van de afwikkeling van de transactie had overhandigd aan [medeverdachte02] , zijn [slachtoffer01] en hij kruislings onder schot genomen; [slachtoffer01] door de verdachte en [medeverdachte01] door [medeverdachte02] . [medeverdachte02] had een Glock en de verdachte had ook een vuurwapen. [medeverdachte01] beschikte zelf over een Zastava M70. [22] Deze verklaring vindt op essentiële onderdelen steun in de resultaten van het munitieonderzoek. Niet alleen is gebleken dat de aangetroffen hulzen bij drie verschillende vuurwapens passen, maar ook dat deze passen bij exact de door [medeverdachte01] genoemde type vuurwapens. Deze omstandigheden in onderling verband en in samenhang bezien met het feit dat de huls afkomstig van het wapentype waarmee [slachtoffer01] is doodgeschoten onder het gaspedaal in de Mercedes is aangetroffen, alsmede het feit dat de verdachte op geen enkel moment de auto heeft verlaten, maken dat het niet anders kan dan dat de verdachte de Ceska Zbrojovka voorhanden heeft gehad. Dat betekent dat de fatale kogel uit het vuurwapen van de verdachte afkomstig is en dat hij de dood van [slachtoffer01] heeft veroorzaakt.
De door de verdediging opgeworpen suggestie dat mogelijk [medeverdachte02] of [medeverdachte01] over een tweede wapen beschikte, is niet aannemelijk geworden en vindt ook overigens geen steun in het dossier.
Opzet
[slachtoffer01] is van een zeer korte afstand, gericht beschoten in zijn borst. Het handelen van de verdachte getuigt naar de uiterlijke verschijningsvorm van een weloverwogen beslissing om hem te doden. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen ruimte voor een andere conclusie dan dat de verdachte daadwerkelijk de bedoeling had [slachtoffer01] dodelijk te raken.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte samen met [medeverdachte02] verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer01] .
In dit verband gaat het Openbaar Ministerie er vanuit dat [medeverdachte02] vooraf het plan had om [slachtoffer01] en [medeverdachte01] onder bedreiging van wapens geld afhandig te maken (een zogenaamde ‘ripdeal’). [medeverdachte02] heeft de verdachte meegenomen om hem daarin bij te staan. De verdachte moet dus op de hoogte zijn geweest van dit plan. Met het oog op dit plan hebben zij allebei een vuurwapen meegenomen naar de ontmoeting. Het voorhanden hebben van vuurwapens is daarmee een belangrijk onderdeel van het vooraf opgevatte plan om een ripdeal te plegen, waarbij zij hun wapens zouden trekken en zo nodig zouden gebruiken.
De rechtbank volgt het Openbaar Ministerie niet in deze conclusie en overweegt daartoe als volgt. Voor de kwalificatie medeplegen is volgens vaste rechtspraak vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde, intellectuele en/of materiële, bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Bij medeplegen ligt het accent op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
De rechtbank acht, anders dan het Openbaar Ministerie, niet bewezen dat bij het schieten op [slachtoffer01] sprake is geweest van een, in de kern, nauwe en bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering van de verdachte en [medeverdachte02] . Uit het dossier blijkt niet van een vooropgezet plan of afspraken die zijn gemaakt voorafgaand aan het schietincident. De hiervoor beschreven feiten en omstandigheden zijn, ook in onderling verband en samenhang bezien, niet zodanig dat daaraan het bewijs kan worden ontleend dat sprake was van een vooraf opgevat plan om een ripdeal te plegen en daarbij gebruik te maken van vuurwapens. Het enkele gegeven dat de verdachte en [medeverdachte02] samen met een vuurwapen naar de ontmoeting met [slachtoffer01] en [medeverdachte01] zijn gegaan, is onvoldoende om tot die slotsom te komen. De rechtbank acht op basis van het voorhanden dossier dan ook niet bewezen dat sprake is geweest van medeplegen.
De verdachte zal worden vrijgesproken van het onderdeel medeplegen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 10 juli 2022 schuldig heeft gemaakt aan de doodslag op [slachtoffer01] .
4.3.2.
Feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 2 ten laste gelegde. Op basis van het procesdossier stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 10 juli 2022 in Rotterdam een semiautomatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Parabellum, merk Ceska Zbrojovka, model 75 of 85, met munitie voorhanden heeft gehad. Nu dit een semiautomatisch pistool is, betreft dit een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II van de Wet wapens en munitie.
4.3.3.
Feit 3
De rechtbank acht op grond van de onder 4.3.1. vastgestelde feitelijkheden voorts bewezen dat de verdachte zich op 10 juli 2022 te Rotterdam, samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan bedreiging. Vast is komen te staan dat [slachtoffer01] en [medeverdachte01] in de auto onder schot zijn genomen. Daarbij hebben de verdachte en [medeverdachte02] aan hen opzettelijk dreigend vuurwapens getoond en op hen gericht gehouden. Dit levert zonder meer een bedreiging met enig misdrijf gericht tegen het leven op in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder
1, 2 en 3ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 10 juli 2022 te Rotterdam,
[slachtoffer01] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen
een kogel op [slachtoffer01] af
te vuren, waardoor voornoemde [slachtoffer01] in het lichaam is geraakt en
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer01] is overleden.
2.
hij op 10 juli 2022 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II van de
Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder
3º van die wet in de vorm van een automatisch vuurwapen en
voor dat vuurwapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van
de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die
wet, van de Categorie II te weten
eenkogelpatro
on,
voorhanden heeft gehad.
3.
hij op 10 juli 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer01] en [medeverdachte01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- een vuurwapen aan
voornoemde [slachtoffer01] en voornoemde [medeverdachte01] te tonen en
- ( vervolgens) voornoemd vuurwapen op het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] en
voornoemde [medeverdachte01] te richten en gericht te houden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid

De bewezen feiten leveren op:
1.
doodslag.
2.
de eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
3.
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft [slachtoffer01] om het leven gebracht door met een vuurwapen op hem te schieten. Door deze daad heeft de verdachte op jeugdige leeftijd bruut een einde gemaakt aan diens leven. Daarnaast heeft de verdachte, samen met [medeverdachte02] , [slachtoffer01] en [medeverdachte01] bedreigd met de dood door een vuurwapen op hen te richten.
De verdachte heeft de nabestaanden – moeder en vader, kinderen en partner – van het slachtoffer onherstelbaar leed aangedaan. Zij zullen de gevolgen van dit onherroepelijke en onverwachte verlies altijd met zich moeten dragen. Op indrukwekkende wijze hebben de moeder en de partner, die hem het meest nabij stonden, op de terechtzitting verwoord wat het verlies van [slachtoffer01] voor hen betekent. Ook vele andere personen die met hem verbonden zijn geweest, zullen heftig zijn aangedaan door zijn dood. [slachtoffer01] was nog jong en stond midden in het leven.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte, gedateerd 25 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een levensdelict, zij het in dat geval een poging tot doodslag, door op een persoon te schieten met een vuurwapen. De rechtbank heeft dit in het nadeel van de verdachte betrokken in de strafmaat.
Op de bewezenverklaarde feiten is slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur een passende reactie. Bij de bepaling van de lengte van die gevangenisstraf heeft de rechtbank onder andere gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Mede in dat licht bezien acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij hebben zich gesteld [benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] , [benadeelde partij03] , [benadeelde partij04] en [benadeelde partij05] , respectievelijk de moeder, vader, partner, zoon en (niet-erkende) dochter van het slachtoffer. Hierna volgen er eerst enkele algemene overwegingen die ten aanzien van hun vorderingen gelden, waarna de afzonderlijke vorderingen zullen worden besproken.
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW is, wanneer iemand overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, die ander gehouden tot vergoeding van affectieschade aan de in lid 4 van dat artikel genoemde naasten, waaronder de levensgezel en kinderen van de overledene. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De omvang van deze schade vloeit rechtstreeks voort uit het Besluit Vergoeding Affectieschade, waarin per categorie naasten vaste normbedragen zijn vastgesteld.
Shockschade
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is toekenning van zogenoemde schok- of shockschade mogelijk. [23] Het recht op vergoeding van schade bestaat als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ten laste gelegde is gedood of verwond. Het recht op vergoeding van shockschade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over shockschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht zijn onder meer:
  • De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
  • De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de ernst van de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
  • De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer.
8.1.
[benadeelde partij01]
De benadeelde partij [benadeelde partij01] (moeder van het slachtoffer), bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers, advocaat te Rotterdam, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 76.101,40 ingediend tegen de verdachte wegens materiële, nader te onderbouwen en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende kostenposten:
  • Uitvaartkosten à € 4.194,50,-.
  • Kosten grafsteen à € 7.538,10,-.
  • Onderhoudsrecht begraafplaats à € 1.868,80,-.
Daarnaast heeft de benadeelde partij nader te onderbouwen schade à € 5.000,- gevorderd.
De gevorderde immateriële schadevergoeding bedraagt € 57.500,- en bestaat uit de volgende kostenposten:
  • Affectieschade à € 17.500 ,-.
  • Shockschade à € 40.000,-.
Beoordeling
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de bedragen die in de toelichting op de vordering zijn opgevoerd, gelet op het bewezen verklaarde handelen van de verdachte, aannemelijk zijn en als rechtstreekse materiële schade kunnen worden aangemerkt. De rechtbank zal deze onderdelen van de vordering, nu deze genoegzaam zijn onderbouwd en door de verdediging niet zijn betwist, toewijzen.
Nader te onderbouwen schade
Anders is dat ten aanzien van de toekomstige schade. De rechtbank zal de benadeelde partij in haar vordering voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren nu het gaat om een post die nog niet gemaakte kosten betreft en is opgevoerd ten behoeve van een eventueel hoger beroep.
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
Niet in geschil is dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde immateriële schade heeft geleden. Dit is door de benadeelde partij uitvoerig toegelicht in de schriftelijke toelichting op de vordering en in haar slachtofferverklaring ter zitting. Daaruit blijkt dat de psychische gevolgen voor de benadeelde enorm zijn en zij hier de rest van haar leven mee te kampen zal hebben.
De benadeelde partij heeft als moeder van het slachtoffer in de eerste plaats recht op affectieschade. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal conform artikel 6:108 BW, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-.
De benadeelde partij heeft daarnaast ook shockschade gevorderd. Door de traumatische confrontatie met het levenloze lichaam van haar zoon (in eerste instantie op een foto die de politie haar heeft getoond en later in het mortuarium) zou bij haar geestelijk letsel zijn ontstaan. De rechtbank vindt – anders dan door de verdediging is aangevoerd – dat het geestelijk letsel door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd met de overgelegde verklaring van de praktijkondersteuner van haar huisarts, zodat het bestaan van shockschade kan worden vastgesteld. De rechtbank zal daarom naast de affectieschade ook een vergoeding wegens shockschade toekennen. Mede gelet op eerdere uitspraken in vergelijkbare zaken en op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden zal de shockschade naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 20.000,. Het resterende deel van de gevorderde shockschade levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Totaal
De vordering zal derhalve tot een bedrag van € 51.101,40 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
8.2.
[benadeelde partij02]
De benadeelde partij [benadeelde partij02] (zoon van het slachtoffer), wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder [naam01] , bijgestaan door mr. P.R. Hogerbrugge, advocaat te Rotterdam, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 50.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde immateriële schade bestaat uit de volgende kostenposten:
  • Affectieschade à € 20.000,-.
  • Aantasting in de persoon door het wegvallen van de vaderfiguur à € 30.000,-.
Beoordeling
De rechtbank overweegt als volgt.
Niet in geschil is dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde immateriële schade heeft geleden. Dit is namens de benadeelde partij uitvoerig toegelicht in de schriftelijke toelichting op de vordering en de slachtofferverklaring ter zitting.
De benadeelde partij heeft als zoon van het slachtoffer in de eerste plaats recht op affectieschade. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal conform artikel 6:108 BW, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-.
Daarnaast heeft de benadeelde partij recht op immateriële schade wegens aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. De benadeelde partij was ten tijde van het overlijden van zijn vader vier jaar oud en zal door het handelen van de verdachte zonder zijn vader moeten opgroeien, hetgeen grote nadelige gevolgen zal hebben voor zijn ontwikkeling en zijn welzijn. De nadelige gevolgen liggen zo zeer voor de hand dat aantasting in de persoon (als bedoeld in art. 6:106 lid 1 sub b BW) kan worden aangenomen. Mede gelet op eerdere uitspraken in vergelijkbare zaken en op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden zal de schade die hieruit voortvloeit naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 15.000,-. Het resterende deel van de gevorderde schade levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Totaal
De vordering zal derhalve tot een bedrag van € 35.000,- worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
8.3.
[benadeelde partij04]
De benadeelde partij [benadeelde partij04] (vader van het slachtoffer), bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers, advocaat te Rotterdam, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 23.614,41 ingediend tegen de verdachte wegens materiële, nader te onderbouwen en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit kosten die gemaakt zijn voor de aanschaf van een vliegticket om bij de begrafenis aanwezig te kunnen zijn à € 1.114,41,-.
Daarnaast heeft de benadeelde partij nader te onderbouwen schade à € 5.000,- gevorderd.
De gevorderde immateriële schadevergoeding bedraagt € 17.500,- en bestaat uit affectieschade.
Beoordeling
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat het bedrag dat in de toelichting op de vordering is opgevoerd, gelet op het bewezen verklaarde handelen van de verdachte, aannemelijk is en als rechtstreekse materiële schade kan worden aangemerkt. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering, nu deze genoegzaam is onderbouwd en door de verdediging niet is betwist, toewijzen.
Nader te onderbouwen schade
Anders is dat ten aanzien van de toekomstige schade. De rechtbank zal de benadeelde partij in haar vordering voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren nu het gaat om een post die nog niet gemaakte kosten betreft en is opgevoerd ten behoeve van een eventuele hoger beroep procedure.
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
Niet in geschil is dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde immateriële schade heeft geleden. De gevorderde affectieschade zal conform artikel 6:108 BW, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-.
Totaal
De vordering zal derhalve tot een bedrag van € 18.614,41 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
8.4.
[benadeelde partij03]
De benadeelde partij [benadeelde partij03] (partner van het slachtoffer), bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers, advocaat te Rotterdam, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 72.955,83 ingediend tegen de verdachte wegens materiële, nader te onderbouwen en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende kostenpost:
- Verlies aan verdienvermogen à € 8.542,50,-.
Daarnaast heeft de benadeelde partij nader te onderbouwen schade à € 15.000,- gevorderd.
De gevorderde immateriële schadevergoeding bedraagt € 47.500,- en bestaat uit de volgende kostenposten:
  • Affectieschade à € 17.500,00,-.
  • Shockschade à € 30.000,00,-.
Beoordeling
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de bedragen die in de toelichting op de vordering zijn opgevoerd, gelet op het bewezen verklaarde handelen van de verdachte, aannemelijk zijn en als rechtstreekse materiële schade kan worden aangemerkt. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering, nu deze genoegzaam is onderbouwd en door de verdediging onvoldoende gemotiveerd is betwist, toewijzen.
Nader te onderbouwen schade
Anders is dat ten aanzien van de toekomstige schade. De rechtbank zal de benadeelde partij in haar vordering voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren nu het gaat om een post die nog niet gemaakte kosten betreft en is opgevoerd ten behoeve van een eventuele hoger beroep procedure.
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
Niet in geschil is dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde immateriële schade heeft geleden. Dit is door de benadeelde partij uitvoerig toegelicht in de schriftelijke toelichting op de vordering en in haar slachtofferverklaring ter zitting. Daaruit blijkt dat de psychische gevolgen voor de benadeelde enorm zijn en zij hier de rest van haar leven mee te kampen zal hebben.
De benadeelde partij heeft als partner van het slachtoffer in de eerste plaats recht op affectieschade. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal conform artikel 6:108 BW, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-.
De benadeelde partij heeft daarnaast ook shockschade gevorderd. Door de confrontatie met de gevolgen van het misdrijf (eerst op de plaats delict en later bij aanzien van het lichaam van haar partner in het mortuarium) zou bij haar geestelijk letsel zijn ontstaan. De rechtbank vindt – anders dan door de verdediging is aangevoerd – dat het geestelijk letsel door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd met de overgelegde verklaring van haar huisarts, zodat het bestaan van shockschade kan worden vastgesteld. De rechtbank zal daarom naast de affectieschade ook een vergoeding wegens shockschade toekennen. Mede gelet op eerdere uitspraken in vergelijkbare zaken en op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden zal de shockschade naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 15.000,00. Het resterende deel van de gevorderde shockschade levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Totaal
De vordering zal derhalve tot een bedrag van € 41.042,50 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
8.5.
[benadeelde partij05]
De benadeelde partij [benadeelde partij05] (niet-erkende dochter van het slachtoffer), wettelijk vertegenwoordigd door haar moeder [naam02] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers, advocaat te Rotterdam, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 115.600,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële, nader te onderbouwen en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende kostenpost.
- Gederfd levensonderhoud à € 15.600,-, subsidiair € 3.900,00.
Daarnaast heeft de benadeelde partij nader te onderbouwen schade à € 20.000,- gevorderd.
De gevorderde immateriële schadevergoeding bedraagt € 80.000,- en bestaat uit de volgende kostenposten:
  • Affectieschade à € 20.000,00,-.
  • Aantasting in de persoon door het wegvallen van de vaderfiguur à € 30.000,-.
  • Shockschade à € 30.000,00-.
Beoordeling
Gelet op de door de benadeelde partij overgelegde stukken en de daarbij gegeven toelichting gaat de rechtbank er, anders dan de verdediging heeft betoogd, van uit dat de benadeelde partij een dochter is van het slachtoffer. Ten aanzien van de door de benadeelde partij als dochter van het slachtoffer gevorderde schade overweegt de rechtbank als volgt.
Materiële schade
Door de benadeelde partij zijn kosten voor de derving van levensonderhoud gevorderd op grond van artikel 6:108 lid 1 sub a BW. In dit artikel is bepaald dat als iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht is tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud van (onder meer) de minderjarige kinderen van de overledene, tot ten minste het bedrag van het hun krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud. De rechtbank is van oordeel dat het primair gevorderde bedrag dat in de toelichting op de vordering is opgevoerd uit hoofde van gederfd levensonderhoud, gelet op het bewezen verklaarde handelen van de verdachte, voldoende aannemelijk is en als rechtstreekse materiële schade kan worden aangemerkt. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering, nu deze genoegzaam is onderbouwd en door de verdediging onvoldoende gemotiveerd is betwist, toewijzen.
Nader te onderbouwen schade
Anders is dat ten aanzien van de toekomstige schade. De rechtbank zal de benadeelde partij in haar vordering voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren nu het gaat om een post die nog niet gemaakte kosten betreft en is opgevoerd ten behoeve van een eventuele hoger beroep procedure.
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
Niet in geschil is dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde immateriële schade heeft geleden. Dit is door de benadeelde partij uitvoerig toegelicht in de schriftelijke toelichting op de vordering en in haar slachtofferverklaring ter zitting. Daaruit blijkt dat de psychische gevolgen voor de benadeelde enorm zijn en zij hier de rest van haar leven mee te kampen zal hebben.
De benadeelde partij heeft als dochter van het slachtoffer in de eerste plaats recht op affectieschade. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal conform artikel 6:108 BW, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-.
Daarnaast heeft de benadeelde partij recht op immateriële schade wegens aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. De benadeelde partij was ten tijde van het overlijden van haar vader (bijna) zes jaar oud en zal door het handelen van de verdachte verder zonder haar vader moeten opgroeien, hetgeen grote nadelige gevolgen zal hebben voor haar ontwikkeling en haar welzijn. De nadelige gevolgen liggen zo zeer voor de hand dat aantasting in de persoon (als bedoeld in art. 6:106 lid 1 sub b BW) kan worden aangenomen. Mede gelet op eerdere uitspraken in vergelijkbare zaken en op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden zal de schade aantasting in de persoon door het wegvallen van een vaderfiguur naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 15.000,-. Het resterende deel van de gevorderde schade levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft daarnaast ook shockschade gevorderd. Zoals hiervoor is overwogen kan de aanspraak op de vergoeding van shockschade bestaan indien degene die een ander doodt ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens degene bij wie
de confrontatiemet die onrechtmatige daad of de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok teweeg brengt.
Hoewel de rechtbank niet wil afdoen aan de hevige emoties die het verlies van haar vader door het handelen van de verdachte bij de benadeelde partij teweeg moet hebben gebracht, komt de rechtbank niet tot toekenning van de gevorderde shockschade. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt onvoldoende dat de benadeelde partij met het lichaam van het slachtoffer is geconfronteerd op zo een wijze en onder zulke omstandigheden dat deze confrontatie onverhoeds was en dat moet worden geoordeeld dat de verdachte ook jegens de benadeelde partij onrechtmatig heeft gehandeld. De benadeelde partij was immers niet fysiek aanwezig bij het dodelijk geweld tegen haar vader, dan wel direct daarna ter plaatse. Zij heeft het strafbare feit zelf dus niet waargenomen
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Totaal
De vordering zal derhalve tot een bedrag van € 50.600,- worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen
  • 36f, 47, 55, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij01], te betalen een bedrag van
€ 51.101,40 (zegge: eenenvijftig duizend honderdeneen euro en veertig cent), bestaande uit € 13.601,40 aan materiële schade en
€ 37.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij01] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 51.101,40 (hoofdsom, zegge: eenenvijftigduizend honderdeneen euro en veertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 51.101,40 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
288 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij02], te betalen een bedrag van
€ 35.000,- (zegge: vijfendertigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij02] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij02] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij02] te betalen
€ 35.000,- (hoofdsom, zegge: vijfendertigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 35.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
210 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij04], te betalen een bedrag van
€ 18.614,41 (zegge: achttienduizend en veertien euro en eenenveertig cent), bestaande uit € 1.114,41 aan materiële schade en
€ 17.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij04] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij04] te betalen
€ 18.614,41 (hoofdsom, zegge: achttienduizend en veertien euro en eenenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 18.614,41 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
128 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij03]te betalen een bedrag van
€ 41.042,50 (zegge: eenenveertigduizend tweeënveertig euro en vijftig cent), bestaande uit € 8.542,50 aan materiële schade en € 32.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij03] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij03] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij03] te betalen
€ 41.042,50 (zegge: eenenveertigduizend tweeënveertig euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 41.042,50 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
242 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij05], te betalen een bedrag van
€ 50.600,- (zegge: vijftigduizend en zeshonderd euro), bestaande uit € 15.600,- aan materiële schade en € 35.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover 10 juli 2022 vanaf tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij05] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij05] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij05] te betalen
€ 50.600,- (hoofdsom, zegge: vijftigduizend en zeshonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 50.600,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
287 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mr. L. Feraaune en mr. L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 11 december 2023.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 10 juli 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer01] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen
meerdere, althans een, kogel(s) op en/of in de richting van voornoemde [slachtoffer01] af
te vuren/te schieten, waardoor voornoemde [slachtoffer01] in het lichaam is geraakt en
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer01] is overleden.
2
hij op of omstreeks 10 juli 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II en/of Categorie III van de
Wet wapens en munitie, te weten (een) vuurwapen(s) in de zin van artikel 1, onder
3º van die wet in de vorm van een automatisch vuurwapen / pistool / geweer /
revolver en/of
(voor dat/die vuurwapen(s) geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van
de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die
wet, van de Categorie II en/of Categorie III, te weten meerdere kogelpatronen,
voorhanden heeft gehad.
3
hij op of omstreeks 10 juli 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer01] en/of [medeverdachte01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, en/of met zware mishandeling, door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te pakken
en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan
voornoemde [slachtoffer01] en/of voornoemde [medeverdachte01] te tonen en/of
- ( vervolgens) voornoemd vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp, op het hoofd en/of op het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] en/of
voornoemde [medeverdachte01] te richten en/of te houden.

Voetnoten

1.EHRM 10 juli 2012, LJN: BX3071
2.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 3 en 4.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 66.
5.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte01] , p. 213 en 214.
6.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte02] , p. 262.
7.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte01] , p. 213 en 214.
8.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte01] , p. 215.
9.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte02] , p. 263.
10.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [verdachte01] , p. 277.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 19.
12.Een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut van 15 juli 2022, betreffende het forensisch pathologisch onderzoek, nummer [nummer01] , opgemaakt door [naam03] , arts en forensisch patholoog, p. 115-130 van het forensisch dossier TGO Coolhaven.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 14-27, van het forensisch dossier TGO Coolhaven.
14.Een als bijlage bij het forensisch dossier TGO Coolhaven gevoegd sporenmatrix, p. 2-5.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 312 en 316 van het forensisch dossier TGO Coolhaven.
16.Een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut, betreffende het munitieonderzoek, van 6 oktober 2022, nummer [nummer01] , opgemaakt door [naam04] , p. 308-320 van het forensisch dossier TGO Coolhaven.
17.Een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut, betreffende het munitieonderzoek, van 6 oktober 2022, nummer [nummer01] , opgemaakt door [naam04] , p. 320 van het forensisch dossier TGO Coolhaven.
18.Een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut, betreffende het munitieonderzoek, van 6 oktober 2022, nummer [nummer01] , opgemaakt door [naam04] , p. 320 van het forensisch dossier TGO Coolhaven.
19.Een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut, betreffende het munitieonderzoek, van 6 oktober 2022, nummer [nummer01] , opgemaakt door [naam04] , p. 320 van het forensisch dossier TGO Coolhaven.
20.Een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut, betreffende het tweede aanvullend schotrestenonderzoek, van 6 juli 2023, nummer [nummer01] , opgemaakt door ing. [naam05] , p. 6 van de niet doorgenummerde bijlage.
21.Een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut, betreffende het aanvullend schotrestenonderzoek, van 15 februari 2023, nummer [nummer01] , opgemaakt door ing. [naam05] , p. 410 van het forensisch dossier TGO Coolhaven.
22.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte01] , p. 214 en 215.
23.HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958