ECLI:NL:RBROT:2023:11565

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
AWB-23_1091
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag eenmalige energietoeslag op basis van inkomen boven bijstandsnorm

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een eenmalige energietoeslag. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen op 6 oktober 2022, omdat het inkomen van eiser in januari 2022 hoger was dan 140% van het sociaal minimum. Eiser heeft bezwaar aangetekend, maar het college handhaafde zijn besluit in een bestreden besluit van 2 februari 2023. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij zijn situatie nader heeft onderbouwd met een overzicht van zijn vaste lasten.

De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college. Eiser voerde aan dat zijn maandelijkse bewindvoerderskosten van € 125,54 zijn inkomen onder de drempel voor de energietoeslag zouden moeten brengen. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende gemotiveerd heeft waarom deze kosten niet van het netto-inkomen afgetrokken hoeven te worden. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag voor de energietoeslag af te wijzen, omdat het inkomen van eiser boven de gestelde norm ligt.

De rechtbank wijst erop dat de energietoeslag niet bedoeld is als financiële buffer, maar als ondersteuning voor huishoudens met een laag inkomen. Eiser krijgt geen gelijk, en het beroep wordt ongegrond verklaard. Dit betekent dat eiser geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1091

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2023 in de zaak tussen

[naam] , uit Rotterdam, eiser

(gemachtigde: mr. G. Grijs),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. W. Breure).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een eenmalige energietoeslag.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 6 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 februari 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen aan de hand van een overzicht van zijn vaste lasten nader te onderbouwen dat toepassing van het beleid door het college in zijn geval tot onevenredige gevolgen leidt. Bij brief van 10 oktober 2023 heeft eiser zijn onderbouwing ingezonden. Bij brief van 1 november 2023 heeft het college gereageerd eisers onderbouwing. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 1 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een eenmalige energietoeslag voor het jaar 2022. De aanvraag is met het besluit van 6 oktober 2022 afgewezen omdat het inkomen van eiser in januari 2022 hoger was dan 140% van het sociaal minimum (bijstandsnorm). De voor eiser geldende norm is € 1.455,-.
2.1.
Eiser heeft bezwaar ingediend tegen dit besluit. In de beslissing op bezwaar is het inkomen van eiser vastgesteld op € 1.504,84 netto. Dit inkomen was hoger dan het toets bedrag van € 1.455,- en het bezwaar is ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag voor een eenmalige energietoeslag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser voert aan dat met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgeweken moet worden van de beleidsregels energietoeslag Rotterdam 2022. Eiser staat onder bewind en moet maandelijks € 125,54 aan bewindvoerderskosten voldoen, waardoor zijn netto inkomen binnen de grens van 140% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm komt. Eiser stelt dat dit een bijzondere omstandigheid is die het college mee dient te wegen in zijn besluitvorming. Daarnaast stelt eiser dat hij door de gestegen energieprijzen onevenredig hard getroffen wordt.
4. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) – voor zover hier relevant – heeft de alleenstaande recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Op grond van het vierde lid van artikel 35 kan, in afwijking van het eerste lid, bijzondere bijstand ook aan een alleenstaande worden verleend in de vorm van een eenmalige energietoeslag, zonder dat wordt nagegaan of die alleenstaande in dat jaar een sterk gestegen energierekening had.
5. In de memorie van toelichting bij de wijziging van de Participatiewet in verband met het eenmalig categoriaal verstrekken van een energietoeslag aan huishoudens met een laag inkomen (hierna: de memorie van toelichting) staat onder andere het volgende:
“Met het wetsvoorstel krijgen gemeenten de bevoegdheid om in het jaar 2022 een eenmalige energietoeslag toe te kennen aan huishoudens met een laag inkomen. Het feit dat de eenmalige energietoeslag onderdeel zal uitmaken van de categoriale bijzondere bijstand, betekent dat gemeenten beleidsvrijheid hebben ten aanzien van de vormgeving:
– het college bepaalt binnen het wettelijke kader de doelgroep van de eenmalige energietoeslag, hetgeen betekent dat het college bepaalt wat er onder een «laag inkomen» moet worden verstaan;
(…)
– het college bepaalt de hoogte van het bedrag van de toe te kennen eenmalige energietoeslag, eventueel gedifferentieerd naar leefsituatie.” (Kamerstukken II 2021/22, 36 057, nr. 3, p. 4).
en verder:
“De doelgroep van de eenmalige energietoeslag bestaat uit huishoudens met een laag inkomen, dat wil zeggen een inkomen op of net boven het sociaal minimum. In dit wetsvoorstel krijgt het college de bevoegdheid om zelf nader invulling te geven aan wat onder een «laag inkomen» moet worden verstaan. Het ligt daarbij voor de hand dat het college een inkomensgrens definieert in de vorm van een percentage van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Het college kan daarbij aansluiten bij de doelgroep van de bijzondere bijstand en het lokale gemeentelijk minimabeleid. Gemeenten hoeven geen rekening te houden met de vermogenspositie van huishoudens.
Bij iedere nadere invulling aan het begrip «laag inkomen» is het onvermijdelijk dat er huishoudens zijn, die net buiten het bereik van de regeling zullen vallen. Daarbij kan het ook gaan om huishoudens die wel degelijk te maken hebben een financieel probleem als gevolg van een sterk gestegen energierekening. De regering benadrukt dat voor deze huishoudens maatwerkoplossingen mogelijk zijn via het bestaande kader van de individuele bijzondere bijstand.” (Kamerstukken II 2021/22, 36 057, nr. 3, p. 5).
6. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels energietoeslag Rotterdam 2022 (de Beleidsregels) kan het college het huishouden dat in de maand januari van het jaar 2022 over een inkomen beschikt, dat niet meer bedraagt dan 140% van de bijstandsnorm
op aanvraag een energietoeslag toekennen.
7. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Het toekennen van de energietoeslag is een bevoegdheid van het college. Uit de memorie van toelichting volgt dat het college bij de uitoefening van deze bevoegdheid relatief veel beslissingsruimte heeft. Dit betekent dat het college met beleidsregels invulling kan geven aan deze bevoegdheid. Het college heeft dat ook gedaan. Deze beslissingsruimte betekent verder dat de rechtbank de toepassing van de bevoegdheid terughoudend toetst. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college in redelijkheid had kunnen beslissen geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid.
9. Het inkomen van de aanvrager diende in de maand januari 2022 lager te zijn dan
€ 1.455,- om in aanmerking te komen voor een eenmalige energietoeslag. In januari 2022 was het inkomen van eiser € 1.504,84 netto en dus hoger dan het toets bedrag om voor de energietoeslag in aanmerking te komen. Het college was dus bevoegd om de aanvraag van eiser voor de energietoeslag af te wijzen.
10. Eiser verzoekt het college rekening te houden met de bijzondere omstandigheid dat hij maandelijks € 125,54 aan bewindvoerderskosten moet voldoen. Eiser stelt dat deze kosten waarop hij geen invloed heeft van zijn netto-inkomen moeten worden afgetrokken, waardoor zijn besteedbare inkomen onder het drempelbedrag voor de energietoeslag komt.
11. In artikel 4:84 van de Awb staat dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig zijn beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbende gevolgen zou kunnen hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Dit betekent dat het college deugdelijk moet motiveren of de door eiser aangevoerde omstandigheid is aan te merken als een bijzondere omstandigheid die na een belangenafweging kan leiden tot het alsnog verstrekken van de energietoeslag.
12. In het bestreden besluit heeft het college voldoende gemotiveerd waarom de door eiser aangevoerde omstandigheid niet alsnog leidt tot het verstrekken van de energietoeslag. Dat eiser voor de bewindvoerderskosten geen keuze heeft, maakt niet dat deze kosten van zijn netto-inkomen moeten worden afgetrokken voor het bepalen van het recht op energietoeslag. Voor het vaststellen van het recht op energietoeslag is het netto-inkomen leidend. Dat is een eenduidig en daarmee eenvoudig uitvoerbare regel. Dat iemand specifieke kosten heeft, waar niet in gekozen kan worden en waarvan er zich in de praktijk vele voor kunnen doen, maakt niet dat geen toepassing hoeft te worden gegeven aan die regel.
Bijzondere omstandigheden kunnen wel maken dat van een beleidsregel moet worden afgeweken. Het college heeft voldoende gemotiveerd dat in deze zaak geen sprake is van zulke bijzondere omstandigheden dat vasthouden aan het beleid tot onevenredige gevolgen voor eiser zou leiden. In dat verband heeft het college terecht overwogen dat eiser over voldoende draagkracht beschikt om de bewindvoerderskosten te dragen. Ook uit de na de schorsing door eiser ingebrachte stukken volgt niet dat eiser door gestegen energieprijzen, mede in relatie tot zijn overige uitgaven en draagkracht, in financiële problemen is gekomen.
De rechtbank begrijpt dat eiser financieel niet veel ruimte heeft en ook maatregelen heeft getroffen om de energiekosten te beperken. De situatie van eiser is echter niet zodanig dat het college voor hem een uitzondering had moeten maken. De energietoeslag is niet in het leven geroepen om huishoudens een financiële buffer te bieden.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.