ECLI:NL:RBROT:2023:11549

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
10.298685.20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van aanranding en wederrechtelijke vrijheidsberoving na uitsluiting van getuigenverklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van aanranding en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De verklaring van de aangeefster werd als beslissend gewicht beschouwd voor de bewezenverklaring, maar de verdediging had geen gelegenheid om haar te ondervragen. Dit leidde tot de conclusie dat de procedure niet voldeed aan het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd door artikel 6 EVRM. De rechtbank oordeelde dat de verdediging onvoldoende gecompenseerd was voor het feit dat zij de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster niet had kunnen toetsen of betwisten. Ook de verklaring van een getuige werd als onvoldoende betrouwbaar beschouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten, waardoor de verdachte werd vrijgesproken. De benadeelde partij, die een schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank benadrukte het belang van het ondervragingsrecht en de noodzaak van voldoende compenserende factoren in het proces.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10.298685.20
Datum uitspraak: 22 november 2023
Tegenspraak
Vonnisvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
raadsman mr. L.E.J. Vleesenbeek, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit;
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 dagen met aftrek van voorarrest (zijnde 4 dagen).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak feit 2
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangeefster01] (hierna: aangeefster) en [naam01] (hierna: [naam01] ), maar vordert de verdachte vrij te spreken van het medeplegen hiervan.
De verdediging heeft weliswaar geen gelegenheid gehad om de aangeefster en [naam01] te horen, maar er zijn voldoende compenserende factoren. De raadslieden van de andere verdachten hebben de mogelijkheid gehad om schriftelijk aanvullende vragen aan de aangeefster te stellen. [naam01] is niet nader gehoord, maar dat betekent niet dat haar verklaring onbruikbaar is.
[naam01] heeft verklaard dat de verdachte op een gegeven moment de deur van de woning op slot heeft gedaan. Daarnaast heeft aangeefster verklaard dat zij kort daarna niet meer naar buiten kon omdat de deur op slot zat. Daarmee is er voldoende bewijs voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving, ook al was dit van korte duur.
4.2.2.
Beoordeling
Inleiding
In de nacht van 7 op 8 november 2020 zijn aangeefster en [naam01] , die samen op stap waren, met een neef van de verdachte naar het huis van de broer van de verdachte, [medeverdachte01] , gegaan. Zij hadden contact met die neef gelegd via Snapchat. In de woning van [medeverdachte01] waren bij hun aankomst ook andere neven van de verdachte aanwezig. Later kwam ook de verdachte naar de woning. De vrouwen zouden in eerste instantie in het huis zijn gebleven om te feesten, te drinken en lachgas te gebruiken. Na een tijdje zou de sfeer omgeslagen zijn. De verdachte wordt verweten dat hij de vrijheid van de vrouwen wederrechtelijk heeft beroofd door de deur op slot te doen.
Bewijsuitsluiting verklaring aangeefster?
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen ten aanzien van aangeefster, hetgeen zou moeten leiden tot uitsluiting van haar verklaring als bewijs.
De rechtbank overweegt als volgt.
In het kader van het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
(hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces, heeft de verdediging in beginsel het recht om belastende getuigen te ondervragen. De Hoge Raad heeft bepaald dat, als geen ondervraging door de verdediging heeft plaatsgevonden, de rechter, voordat hij einduitspraak doet, moet nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Zo nodig zal hij hetzij ambtshalve alsnog overgaan tot het oproepen en het horen van (een) getuige(n), hetzij bij zijn beslissing over de bewezenverklaring onder ogen moeten zien of en zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de relevante getuige(n) in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.
Deze wijze van beoordeling sluit aan bij de drie stappen die in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) deel uitmaken van de beoordeling of, in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het — wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt — des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan. Dit betekent dat met name in gevallen waarin niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen zonder dat die in beslissende mate zal steunen op de verklaring van de getuige, terwijl de verdediging het nodige initiatief heeft getoond om het ondervragingsrecht te kunnen uitoefenen en een goede reden ontbreekt om de getuige niet te horen, de rechter (alsnog) zal moeten overgaan tot het oproepen en horen van die getuige, althans nog zal moeten doen wat redelijkerwijs mogelijk is om de verdediging de gelegenheid te bieden tot uitoefening van het ondervragingsrecht.
Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd. Als de rechter oordeelt dat (vooralsnog) onvoldoende compenserende factoren hebben bestaan, onderzoekt hij of daartoe alsnog stappen kunnen worden gezet. Het gaat er daarbij in de kern om dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring.
In deze zaak heeft aangeefster op 8 november 2020 aangifte tegen de verdachte gedaan van de aan hem ten laste gelegde feiten. [naam01] heeft op diezelfde dag een belastende getuigenverklaring afgelegd. Die verklaring en de aangifte staan tegenover de ontkennende verklaringen van de verdachte en de andere verdachten. De verdediging heeft de gelegenheid gehad om schriftelijk aanvullende vragen te stellen aan aangeefster. De raadsman heeft daar geen gebruik van gemaakt. De raadsman van één van de andere verdachten heeft daar wel gebruik van gemaakt en aangeefster is op 5 januari 2021 nader gehoord door de Belgische politie. De verdediging heeft zelf niet bij dit verhoor aanwezig mogen zijn en heeft aldus niet kunnen doorvragen naar aanleiding van de antwoorden van aangeefster. Op 5 november 2021 is de zaak door de rechtbank verwezen naar de rechter-commissaris om aangeefster alsnog als getuige te horen. Zij is, ondanks meerdere oproepen daartoe, niet verschenen. De rechter-commissaris heeft op 11 mei 2023 geconcludeerd dat niet binnen afzienbare tijd valt te verwachten dat de aangeefster kan worden gehoord.
De officier van justitie heeft aangeefster voor de zitting van 8 november 2023 nogmaals opgeroepen. Aangeefster is niet verschenen. Aangeefster heeft zich wel in het geding gevoegd als benadeelde partij. Zij vordert een vergoeding van € 10.000,00 aan immateriële schade. Ook heeft zij een slachtofferverklaring ingediend.
Ter zitting is het verzoek om aangeefster te ondervragen nogmaals gedaan. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen, omdat het gezien alle inspanningen die al zijn getroost om haar op te roepen onaannemelijk is dat zij binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen om gehoord te kunnen worden.
De verklaring van aangeefster is van beslissend gewicht voor een eventuele bewezenverklaring voor de ten laste gelegde vrijheidsberoving. Gezien het grote gewicht van deze verklaring moet er ook groot gewicht worden toegekend aan het belang van de verdediging om aangeefster te ondervragen. De verdediging heeft die mogelijkheid niet gehad. Onder die omstandigheden moet er sprake zijn van voldoende compenserende factoren wil de verklaring van de aangeefster tot het bewijs kunnen worden toegelaten.
Weliswaar heeft de verdediging de gelegenheid gehad om schriftelijk aanvullende vragen te stellen aan aangeefster, maar bij dat verhoor van aangeefster mocht de raadsman in dat geval zelf niet aanwezig zijn en zou hij dus niet hebben kunnen doorvragen naar aanleiding van de antwoorden van aangeefster. Daarmee heeft de verdediging naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gelegenheid gehad om op effectieve wijze de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster te onderzoeken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdediging onvoldoende gecompenseerd is voor het feit dat zij de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster niet heeft kunnen toetsen of betwisten, terwijl die verklaring
sole or decisiveis om tot een bewezenverklaring te kunnen concluderen. Voorts kunnen niet alsnog stappen worden gezet om te komen tot voldoende compensatie. Daartoe overweegt de rechtbank dat van de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde aangeefster niet kan worden uitgegaan, nu zij in de nacht dat de ten laste gelegde feiten zouden hebben plaatsgevonden ruim onder invloed van verdovende middelen als lachgas en alcohol verkeerde. Een en ander bezien in samenhang met het overige bewijsmateriaal, in het bijzonder de verklaring van [naam01] die hierna zal worden besproken, en in het licht van de betwisting door de verdachte van de verklaring van aangeefster. De verklaring van de aangeefster kan daarom niet worden gebezigd voor het bewijs.
Verklaring [naam01]
Uit het dossier blijkt dat er in de nacht dat de ten laste gelegde feiten zouden hebben plaatsgevonden door [naam01] een grote hoeveelheid lachgas is gebruikt. Ook staat vast, op grond van de verklaringen van zowel de verdachte als de aangeefster, dat [naam01] XTC had gebruikt. Onder deze omstandigheden was het des te meer van belang dat de verdediging deze verklaring kon toetsen en betwisten door de getuige te ondervragen. Aangezien dat niet is gebeurd, acht de rechtbank de verklaring van [naam01] onvoldoende betrouwbaar als bewijsmiddel.
Conclusie
Nu de verklaring van de aangeefster wordt uitgesloten van het bewijs en de verklaring van [naam01] als onvoldoende betrouwbaar wordt gezien, acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij01] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.000,00 aan immateriële schade, waarbij zij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de helft van dat bedrag.
5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 500,00 passend is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Hij vordert daarbij vermeerdering van dit bedrag met de wettelijke en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de overige immateriële schade verzoekt de officier van justitie de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren.
5.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd tot afwijzing dan wel niet-ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij omdat vrijspraak is bepleit.
5.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte van de ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken.
De benadeelde partij en de verdachte dragen ieder de eigen kosten.

6.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01]
niet-ontvankelijkin de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. de Veld, voorzitter,
en mr. drs. K.Th. van Barneveld en mr. drs. D.M. Douwes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 7 november 2020 tot en met 8 november 2020 te
Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld
en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)
[slachtoffer01] en/of [slachtoffer02]
heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en),
bestaande uit het betasten van en/of wrijven over de (met kleding bedekte) borsten
en/of billen en/of vagina van die [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] ,
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het niet stoppen met voornoemde
handeling(en), terwijl die [slachtoffer02] (meermalen) aan had gegeven het niet te willen
en/of
bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met
geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het niet stoppen met voornoemde
handelingen en/of het (aan de haren) (terug)trekken van die [slachtoffer01]
en/of het in het gezicht slaan van die [slachtoffer01] en/of het op bed
duwen van die [slachtoffer01] , terwijl die [slachtoffer01]
(meermalen) aan had gegeven het niet te willen;
2
hij in of omstreeks de periode van 7 november 2020 tot en met 8 november 2020 te
Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
[slachtoffer01] en/of [slachtoffer02]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden,
door de voordeur op slot te draaien en/of (vervolgens) de sleutels te verstoppen;